ECLI:NL:RBZWB:2024:7848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
11049848 CV EXPL 24-1889 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaald loon en proceskosten in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke geschil tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, hierna te noemen [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de werkgever, hierna te noemen [gedaagde], met betrekking tot onbetaald loon. De werknemer stelt dat hij in de periode van september 2022 tot en met februari 2023 1.134,15 uur heeft gewerkt, terwijl hij slechts 970,92 uur uitbetaald heeft gekregen. Dit resulteert in een vordering van 163,23 uur onbetaald loon. De werkgever betwist de gewerkte uren en stelt dat de werknemer privé ritten heeft gemaakt met de taxi, waardoor de geregistreerde uren onterecht zijn. Tijdens de zitting heeft de werknemer erkend dat er enkele privé ritten zijn meegerekend in zijn uren.

De kantonrechter heeft de werknemer in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de gewerkte uren. De werknemer heeft zijn vordering vervolgens verminderd tot een bedrag van € 2.330,98 bruto, na correctie van de privé ritten. De werkgever heeft niet adequaat gereageerd op de bewijsvoering van de werknemer en zijn eerdere verweer was onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de werknemer in beginsel toewijsbaar is, met uitzondering van een aantal uren die voor rekening van de werknemer komen.

De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer toegewezen, inclusief een wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. De werkgever is veroordeeld tot betaling van het onbetaald gelaten loon, de wettelijke verhoging, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De proceskosten zijn begroot op € 1.200,73. De kantonrechter heeft tevens de wettelijke rente over de toegewezen bedragen toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11049848 \ CV EXPL 24-1889
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] aan [adres 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.F.J. van Dijk, werkzaam ten kantore van Stichting Rechtsbijstand ZLM te Goes,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende en zaakdoende te [plaats 2] aan [adres 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juli 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiser] van 21 augustus 2024 met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het voornoemde tussenvonnis is het volgende overwogen: “
Tussen partijen is in geschil hoeveel uur [eiser] heeft gewerkt. [eiser] stelt dat hij 1.134,15 heeft gewerkt en 970,92 uur uitbetaald heeft gekregen, zodat 163,23 uur te weinig is uitbetaald. [gedaagde] betwist dat 1.134,15 uur is gewerkt door [eiser] , omdat [eiser] de taxi in eigen tijd heeft gebruikt, waardoor onterecht tijd is geregistreerd. Beide partijen stellen hun overzichten te hebben opgesteld aan de hand van de informatie uit de boordcomputer. Op de zitting heeft [eiser] erkent dat in de 163,23 uur die volgens hem niet zijn uitbetaald een paar privé ritjes zijn begrepen. De tijd van die privé ritjes zou er van af moeten worden getrokken. Volgens [eiser] zouden er dan nog steeds veel te weinig uren zijn uitbetaald.”
2.2.
[eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij in de periode september 2022 tot en met februari 2023 1.134,15 uur heeft gewerkt bij [gedaagde] .
2.3.
Bij akte van 21 augustus 2024 voert [eiser] – kort gezegd – aan:
- dat hij op 16 december 2022 22 minuten privé met de taxi heeft gereden;
- dat hij op 11 januari 2023 11 minuten privé met de taxi heeft gereden;
- dat hij op 6 februari 2023 met toestemming van [gedaagde] 12 minuten privé met de taxi heeft gereden;
- dat hij op 21 februari 2023 44 minuten privé met de taxi heeft gereden, en;
- dat hij op 22 februari 2023 25 minuten privé met de taxi heeft gereden.
[eiser] is van mening dat de minuten van 6 februari 2023 niet voor zijn rekening dienen te komen, gelet op de omstandigheden en het feit dat hij toestemming had van [gedaagde] . Hij wijst er vervolgens op dat [gedaagde] enkel aanleiding heeft gezien de uren op 21 en 22 februari 2023 te corrigeren. Het voorgaande resulteert in een totaal aantal uren van 1.132,45, zodat [eiser] zijn vordering vermindert tot een bedrag van € 2.330,98 bruto.
2.4.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld op het voorgaande te reageren, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.5.
Bij antwoord heeft [gedaagde] een door hemzelf opgesteld overzicht zonder toelichting overgelegd, waaruit zou moeten volgen dat alle gewerkte uren zijn betaald. Anders dan [eiser] had hij dit overzicht niet per dag met ritlijsten onderbouwd. [eiser] heeft – na zijn erkenning op de zitting – dat hij een aantal privé ritjes in zijn overzicht had staan die ten onrechte als gewerkte uren zijn aangemerkt zijn overzicht bij akte aangepast. Omdat [gedaagde] niet op deze akte van [eiser] heeft gereageerd en zijn eerdere verweer al niet had onderbouwd met de onderliggende stukken, is de kantonrechter van oordeel dat de verminderde vordering van [eiser] onvoldoende is weersproken. De vordering is in beginsel toewijsbaar.
2.6.
De kantonrechter is vervolgens van oordeel dat ook de privétijd van 6 februari 2023, hoe vervelend de situatie ook was voor [eiser] en hoewel hij toestemming had van [gedaagde] , voor zijn rekening dient te komen. Ongeacht de toestemming van [gedaagde] bleef dit immers privétijd.
2.7.
Dit betekent dat 1,9 uren in privétijd is gereden, zodat 1.132,25 resteert, zijnde een brutobedrag van € 2.327,90 bruto (inclusief vakantietoeslag). Dit bedrag zal worden toegewezen.
2.8.
Nu er terecht een geschil was tussen partijen over de nog uit te betalen uren, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te beperken tot 10%, zodat een bedrag van € 232,79 bruto toewijsbaar is.
2.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De hoogte van de vergoeding zal worden gerelateerd aan de toegewezen hoofdsom, waarbij de kantonrechter begrijpt dat [eiser] geen aanspraak maakt op de btw, zodat een bedrag van € 349,19 zal worden toegewezen.
2.10.
De gevorderde wettelijke rente is, als gegrond op de wet, toewijsbaar.
2.11.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,23
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
677,50
(2,5 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.200,73
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van € 2.327,90 bruto (inclusief vakantietoeslag) aan onbetaald gelaten loon (inclusief vakantietoeslag);
- een bedrag van € 232,79 bruto aan wettelijke verhoging;
- een bedrag van € 349,19 aan buitengerechtelijke kosten;
- de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voornoemde bedragen als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald vanaf 1 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.200,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.