ECLI:NL:RBZWB:2024:7840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
02-084905-23 en 96-290734-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffers

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 januari 2023 in Tilburg openlijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen. De verdachte, die samen met een medeverdachte handelde, heeft geweld gebruikt tegen vier slachtoffers, waarbij hij hen heeft geslagen, getrapt en met een buis heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet heeft kunnen onttrekken aan de situatie en dat zijn handelen niet als verdedigend kan worden gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen van de slachtoffers heeft beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit binnen de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-084905-23 en 96-290734-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1989 te [plaats] ( [land] ),
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 november 2024. De officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en tegen een auto.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 22 januari 2023 op de openbare weg, namelijk op de Sweelincklaan in Tilburg, een geweldsincident heeft plaatsgevonden. Hierbij is er door verdachte en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) geweld gepleegd tegen aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Dit geweld tegen aangevers bestond uit het slaan, stompen, trappen en/of slaan met een buis tegen het gezicht en/of lichaam. De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte de bestuurder van de auto was en na [medeverdachte] , dus als tweede persoon uit de auto stapte. Verdachte verklaart immers dat hij zijn maat bij hem thuis ging afzetten. Verdachte en [medeverdachte] hebben ook de auto van [slachtoffer 2] beschadigd door meerdere keren tegen deze auto te trappen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging. Uit de aangiftes volgt dat verdachte degene is geweest die, nadat [medeverdachte] de confrontatie had opgezocht met de groep van vier aangevers, is uitgestapt en met [medeverdachte] geweld tegen deze groep heeft gebruikt. Het door verdachte uitgeoefende geweld bestond er uit dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft geslagen met een buis. Ook heeft hij [slachtoffer 2] meerdere keren geslagen in het gezicht, heeft hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] getrapt tegen het lichaam en heeft hij tegen de auto getrapt. Door zo te handelen heeft verdachte een voldoende significante bijdrage geleverd aan het geweld dat heeft plaatsgevonden. [medeverdachte] is de vechtpartij begonnen en verdachte is er vervolgens ook aan gaan deelnemen en heeft een belangrijke bijdrage geleverd. De rechtbank acht de tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 januari 2023 te Tilburg openlijk, te weten aan de Sweelincklaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , door die
- meermalen te slaan en te stompen tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam en
- meermalen te slaan met een buis tegen het hoofd en het lichaam en
- te schoppen en te trappen tegen het hoofd en het lichaam
en tegen een goed, te weten een personenauto (gekentekend [kenteken] ), door meermalen te trappen tegen die auto.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces) en verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Verdachte moest zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van zijn vriend [medeverdachte] en vervolgens tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf. Hierbij is hij mogelijk te ver gegaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. De vriend van verdachte, [medeverdachte] , is degene geweest die op agressieve wijze de confrontatie met aangevers heeft gezocht. Verdachte heeft zich daarbij aangesloten en actief bijgedragen aan het geweld. Er is daarom geen sprake van een noodweersituatie. Bovendien is niet gebleken van een hevige gemoedstoestand aan de zijde van verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
De door een verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging dient noodzakelijk en geboden te zijn geweest. Van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan niet worden gesproken, indien degene die zich verdedigt zich aan de (dreigende) aanranding had kunnen en moeten onttrekken.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gedetailleerd en consistent hebben verklaard over de geweldshandelingen die verdachte en [medeverdachte] hebben verricht. Zij maken de geweldshandelingen niet groter en zijn ook open geweest over hun eigen aandeel. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij [medeverdachte] één keer heeft geslagen en dat hij [medeverdachte] uit de auto heeft getrokken toen die in de auto van [slachtoffer 2] was gestapt. Ook verklaren aangevers dat zij de auto waarin verdachte en [medeverdachte] zaten, na het geweldsincident, hebben gevolgd om het kenteken te noteren. Aangevers hebben verklaard bij deze ‘achtervolging’ harder te hebben gereden dan was toegestaan. Hierdoor komen de verklaringen van aangevers authentiek op de rechtbank over. Zij ziet dan ook geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen en zal deze verklaringen volgen. Dit betekent dat zij ervan uitgaat dat [medeverdachte] degene is geweest die op agressieve wijze op aangevers af is gelopen en vervolgens [slachtoffer 1] heeft geslagen in zijn gezicht. Dit handelen van [medeverdachte] moet daarom naar het oordeel van de rechtbank niet als verdedigend, maar juist als aanvallend worden aangemerkt. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat al zou [slachtoffer 1] [medeverdachte] als eerste hebben geslagen, dit in de gegeven omstandigheden nog geen noodweersituatie oplevert. [medeverdachte] had zich namelijk op dat moment kunnen onttrekken aan de situatie door terug te lopen naar de auto, in te stappen en weg te rijden of door het appartementencomplex binnen te gaan. Vervolgens is het verdachte zelf die – notabene nadat hij een buis uit zijn kofferbak heeft gepakt – naar het gevecht tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 1] toe loopt en zich voegt bij dit gevecht. Ook dit handelen moet naar het oordeel van de rechtbank niet als verdedigend, maar als aanvallend worden aangemerkt. Bovendien hadden verdachte en [medeverdachte] geen enkel letsel, zodat ook daarom niet aannemelijk is dat zij hebben gehandeld uit noodzakelijke (zelf)verdediging. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het beroep op noodweerexces.
Conclusie
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een vaste baan en geen schulden. Ook heeft hij twee jonge dochtertjes en is zijn vrouw op dit moment zwanger van een derde kindje. Verdachte heeft zijn leven dus op orde. Gelet hierop wordt verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging. Op 22 januari 2023 waren [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op stap geweest in Tilburg. Zij zijn rond 03:30 uur weggegaan uit de stad en met de auto richting de flat van [slachtoffer 4] aan de Sweelincklaan gereden om hem thuis af te zetten. Zij stonden met z’n vieren voor die flat een sigaretje te roken en na te praten over de stapavond toen er een auto aan kwam rijden. In deze auto zaten verdachte en [medeverdachte] . Op enig moment stapt [medeverdachte] uit deze auto en loopt hij op agressieve wijze in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Uit het niets ontstaat er een gevecht, waarbij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door verdachte en [medeverdachte] worden geslagen en geschopt. Ook worden zij door verdachte met een buis slagen. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] lopen daarbij letsel op. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Op zitting was duidelijk waarneembaar wat het incident met hen heeft gedaan. Zij hebben nog altijd angstgevoelens als gevolg van het handelen van verdachte en [medeverdachte] .
Ook hebben verdachten de auto van [slachtoffer 2] beschadigd door hier meerdere keren tegen te trappen.
Verdachte heeft zeer agressief en gewelddadig gedrag vertoond richting de slachtoffers. Er is sprake van zinloos geweld, waarbij verdachte buitensporig veel geweld heeft gebruikt. Verdachte heeft zelfs een buis gepakt en heeft daar vervolgens mee geslagen. Bovendien heeft de openlijke geweldpleging plaatsgevonden in de nacht en in het openbaar, namelijk op straat in een woonwijk. Een dergelijk incident zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Dit is niet de eerste keer dat verdachte zich schuldig maakt aan geweldsfeiten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling. Er is dus sprake van recidive. Ook is dit feit gepleegd in de proeftijd van een in een andere zaak opgelegde voorwaardelijk opgelegde taakstraf. De rechtbank zal dit in het nadeel van verdachte meewegen.
Ook volgt uit het strafblad dat het Openbaar Ministerie aan verdachte op 19 juni 2023, 19 februari 2024 en op 1 mei 2024 een strafbeschikking heeft opgelegd (geldboete), zodat rekening moet worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank weegt verder in het nadeel van verdachte mee dat hij op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Zo is hij niet op zitting verschenen en bagatelliseert hij zijn handelen door bij de politie te verklaren dat hij op deze manier heeft gehandeld omdat hij zijn vriend [medeverdachte] moest verdedigen. Verdachte voelt zichzelf ten onrechte slachtoffer. Van oprecht berouw over zijn handelen is de rechtbank niet gebleken.
Over verdachte is op 15 oktober 2024 een rapport door de reclassering opgemaakt, maar verdachte heeft aan het opstellen daarvan niet meegewerkt. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht tot gedragsverandering bij verdachte te komen. Zij adviseert daarom om aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
De straf
Bij het bepalen van de straf wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak. Deze oriëntatiepunten geven als uitgangspunt bij openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge een onvoorwaardelijke taakstraf. Gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheid dat sprake is van recidive, is de rechtbank echter van oordeel dat het opleggen van een taakstraf een gepasseerd station is. Zij acht een gevangenisstraf passend en noodzakelijk. Zij zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Alles overziend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij legt conform deze eis aan verdachte op een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding. De rechtbank constateert dat er door de benadeelde partij geen bedrag is ingevuld. Ook is de vordering niet onderbouwd met stukken. Hierdoor is nader onderzoek noodzakelijk en zou de benadeelde partij in de gelegenheid moeten worden gesteld de vordering nader te onderbouwen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 6.314,33, bestaande uit € 314,33 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Jas
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 180,00 voor schade aan zijn jas. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van deze kosten zouden kunnen leiden, niet voldoende vast zijn komen te staan. Deze schade is dan ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vaccinaties
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 134,33 voor drie vaccinaties tegen hepatitis B. De rechtbank constateert dat deze kosten zijn gemaakt omdat de benadeelde partij in zijn lip is gebeten. Deze geweldshandeling is echter niet aan verdachte ten laste gelegd, zodat een verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt. Er is dan ook geen sprake van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarom de vordering voor dit deel afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde vordert een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade. Hiertoe is aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Immers vormt de openlijke geweldpleging ook een ernstige inbreuk op de geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht hiervoor, gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, een vergoeding van een bedrag van € 1.000,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank zal in totaal een bedrag van € 1.000,00 toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.984,95, bestaande uit € 984,95 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Telefoonscherm
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 150,00 voor schade aan het scherm van zijn telefoon. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van deze kosten zouden kunnen leiden, niet voldoende vast zijn komen te staan. Deze schade is dan ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Jas
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 834,95 voor schade aan zijn jas. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid nu stukken ter onderbouwing van het precieze schadebedrag ontbreken, maar uit het dossier wel duidelijk blijkt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit schade aan zijn jas heeft opgelopen. De rechtbank zal die schade begroten op een bedrag van € 300,00. De door de benadeelde partij gevorderde schadepost acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 300,00. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde vordert een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade. Hiertoe is aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Immers vormt de openlijke geweldpleging een ernstige inbreuk op de geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend een vergoeding van een bedrag van € 1.000,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank zal in totaal een bedrag van € 1.300,00 toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.737,67, bestaande uit € 2.737,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Jas (stomerijkosten)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 50,00 aan kosten voor de stomerij. De rechtbank is van oordeel deze kosten voldoende zijn onderbouwd. Op de foto’s in het dossier is duidelijk te zien dat er bloed op de jas zat. Deze kosten staan ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadepost dan ook volledig toewijsbaar.
Schade auto
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.548,74 voor schade aan zijn auto. De rechtbank is van oordeel dat voor een deel van de kosten een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Dit geldt voor de kosten:
  • wiel/en v uit-/inbouwen aanv werkz € 15,50;
  • front richten € 116,25;
  • foutgeheugen uitlezen € 23,25.
Rekening houdend met de BTW en het arbeidsloon zal de rechtbank deze kosten schatten op € 180,00. De benadeelde partij zal voor dit deel van de schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de overige kosten voldoende zijn onderbouwd. Deze kosten staan ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht dit deel (in totaal € 2.368,74) van de gevorderde schadepost toewijsbaar.
Schade koppeling
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.128,93 voor schade aan de koppeling van zijn auto. De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Deze schade is dan ook onvoldoende onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde vordert een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade. Hiertoe is aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Immers vormt de openlijke geweldpleging een ernstige inbreuk op de geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend een vergoeding van een bedrag van € 1.000,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank zal in totaal een bedrag van € 3.418,74 toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Wettelijke rente
De rechtbank gaat ervan uit dat de materiële schade van de benadeelde partijen gemiddeld één maand na het bewezenverklaarde feit is ontstaan. De rechtbank zal daarom die toegekende schadebedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2023. De immateriële schade van de benadeelde partijen is direct na het bewezenverklaarde feit ontstaan. De rechtbank zal daarom die toegekende schadebedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 20 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 december 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96-290734-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een taakstraf van 20 uur;
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
De benadeelde partij [slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering af ten aanzien van de kosten voor vaccinaties (€ 134,33);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 4] € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.300,00, waarvan € 300,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2023 voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 22 februari 2023 voor wat betreft de materiële schade tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] € 1.300,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2023 voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 22 februari 2023 voor wat betreft de materiële schade tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 3.418,74 waarvan € 2.418,74 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2023 voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 22 februari 2023 voor wat betreft de materiële schade tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] € 3.418,74 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2023 voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 22 februari 2023 voor wat betreft de materiële schade tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 44 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en
is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2024.
Mr. M.E.I. Beudeker is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij, op of omstreeks 22 januari 2023 te Tilburg openlijk, te weten aan de Sweelincklaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , door die
- meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam, en/of
- meermalen, althans eenmaal, te slaan met een buis tegen het hoofd en/of het lichaam, en/of
- te schoppen en/of te trappen tegen het hoofd en/of het lichaam, en/of een goed, te weten een personenauto (gekentekend [kenteken] ) door meermalen, althans eenmaal te trappen tegen die auto, terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
(art. 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)