4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
(On)rechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank dient – mede gelet op het verweer van de verdediging ‒ te beoordelen of het bewijs onrechtmatig verkregen is en, zo ja, of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt als volgt.
Het opsporingsonderzoek dat aan deze zaak ten grondslag ligt, is gestart naar aanleiding van een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van 30 november 2023 met de volgende informatie: “op het adres [adres ] is een drugslab aanwezig”. Een dergelijk proces-verbaal komt tot stand nadat de informatie van de informant na een interne toetsingsprocedure en eventueel aangevuld met andere politiegegevens ter verificatie (de zogeheten ‘veredeling’) heeft plaatsgevonden. De verbalisant van het TCI, die ook bekend is met de achtergrond van de informant, heeft geconcludeerd dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Volgens vaste jurisprudentie kan anonieme informatie vervat in een TCI-melding de basis vormen voor een verdenking als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder b, van de Opiumwet, indien de informatie voldoende specifiek en concreet/gedetailleerd is. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de startinformatie op basis waarvan de opsporingsambtenaren op 30 november 2023 de woning en de loods aan de [adres ] e [plaats 1] zijn binnengegaan voldoende betrouwbaar, concreet en specifiek is. Uit de melding zijn immers een concreet adres en een specifiek drugsfeit af te leiden. Bovendien blijkt daaruit dat het drugslaboratorium ten tijde van het verstrekken van de informatie (nog) aanwezig was. Aldus is rechtmatig binnengetreden in de loods. Nu ook een machtiging tot binnentreden (ter inbeslagname en doorzoeking ter aanhouding) voor de woning is afgegeven, is ook rechtmatig binnengetreden in de woning.
Met de door de opsporingsambtenaren in de loods aangetroffen situatie, namelijk een in werking zijnd drugslab, en het wegrennen van personen uit die loods ontstond vervolgens een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet, zodat ook de (mondelinge) machtiging tot doorzoeking van de woning door de rechter-commissaris kon worden afgegeven en de doorzoeking door haar kon worden geopend. Gelet op voornoemde verdenking is verdachte, die zich op dat moment in de aangrenzende en vanuit het lab direct toegankelijke woning bevond, eveneens rechtmatig aangehouden.
Dit alles maakt dat het bewijs op een rechtmatige wijze is verkregen en dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Bewijsuitsluiting is dan ook niet aan de orde.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Aantreffen drugslaboratorium en verdachten
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat op 30 november 2023 door de politie in een loods bij een woning aan [adres ] te [plaats 1] een professioneel en in werking zijnd drugslaboratorium is aangetroffen. Op het moment dat het politieteam haar aanwezigheid kenbaar maakte en aanstalten maakte om de loods aan de voorzijde te betreden, vluchtten drie mannen via een achterdeur van deze loods naar buiten. Vrijwel direct wist de politie deze mannen aan te houden. Dit bleken de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te zijn. Vervolgens werd in de woning op voornoemd perceel verdachte [verdachte] aangehouden.
In het lab zijn mobiele telefoons aangetroffen die aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn toe te schrijven. In de woning bevonden zich meerdere telefoons van [verdachte] .
De mate van betrokkenheid van [verdachte] bij het drugslaboratorium
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld óf en zo ja, in welke mate [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij het drugslab.
Medeplegen ten aanzien van de productie van amfetamine-olie?
Gelet op de bewijsmiddelen was [verdachte] op 30 november 2023 in de woning aan de [adres ] e [plaats 1] aanwezig, alwaar hij ook werd aangehouden. Sinds 1 februari 2023 huurde [verdachte] de kas op dit perceel ten behoeve van zijn bedrijf voor een bedrag van € 1.500,- per maand. Vanaf 1 september 2023 werd hij tevens huurder van de loods en de woning op het voormeld perceel. [verdachte] zegt vanaf 1 september 2023 in de woning te zijn gaan wonen. Vervolgens, zo verklaart verdachte, heeft hij de loods onderverhuurd aan een aantal mannen waarvan hij geen gegevens heeft en zonder dit vast te leggen in een huurcontract. Hoewel de loods werd onderverhuurd, bleef [verdachte] beschikken over de sleutels van alle gebouwen op het terrein. Tussen de woning en de loods bevond zich een gang met een tussendeur voorzien van een raam waardoor het voor [verdachte] mogelijk was om vanuit die gang in de loods te kijken. Niet alleen in de loods bevonden zich verschillende ruimten met drugsgerelateerde goederen, maar ook in de kas die [verdachte] zelf in gebruik had, werden op diverse plekken dergelijke goederen aangetroffen, zoals IBC-vaten en jerrycans gevuld met diverse (afval)stoffen die in verband kunnen worden gebracht met het produceren van drugs.
In de Samsung S20 van verdachte [verdachte] was een telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’ en telefoonnummer [telefoonnummer 2] onder de naam ‘ [bijnaam 2] ’. [verdachte] bleek met beide nummers te hebben gechat en gebeld. Met het eerste genoemde nummer tussen 13 oktober 2023 tot en met 21 november 2023 en met het tweede genoemde nummer van 21 november 2023 tot en met 30 november 2023, zeer kort voor de politie-inval. De chats werden bij beide nummers in de Engelse taal gevoerd en volgden elkaar op. De chat met telefoonnummer [telefoonnummer 2] begon met een bericht afkomstig van ‘ [bijnaam 2] ’, die zegt dat dit zijn nieuwe nummer is. Dit duidt erop dat de gebruiker van de twee telefoonnummers één en dezelfde persoon is geweest.
Het nummer [telefoonnummer 2] kwam ook voor als contact in de Iphone 7 van medeverdachte [medeverdachte 3] en in de Iphone 13 van medeverdachte [medeverdachte 1] en was opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 3] ’. Het nummer [telefoonnummer 3] was in de telefoon van [medeverdachte 3] geregistreerd als ‘ [bijnaam 4] ’. Het was de politie in de chats voorts opgevallen dat genoemde ‘ [bijnaam 3] ’ ook de bijnaam ‘ [bijnaam 5] ’, ‘ [bijnaam 4] ’ en ‘ [bijnaam 4] ’ had en dat er onderling veel in het Papiamento werd gechat.
Uit de bewijsmiddelen is op te maken dat achter de voornoemde telefoonnummers en bijnamen – ook ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘… [bijnaam 2] ’ ‒ medeverdachte [medeverdachte 4] schuilgaat. Dit betekent dus dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode rechtstreeks telefonisch contact had met [medeverdachte 4] . Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat [medeverdachte 4] een aansturende, leidinggevende rol met betrekking tot het drugslab in [plaats 1] heeft gehad.
In een chatgesprek tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] van 21 november 2023 komt naar voren dat [verdachte] opdracht had gekregen om naar een adres in [plaats 2] bij de Gamma te gaan. In een chat van 22 november 2023 zegt [medeverdachte 4] tegen [verdachte] dat het morgen een drukke dag is, omdat er van ver een vrachtwagen gaat komen. [medeverdachte 4] laat nog weten hoe laat de vrachtwagen bij het afhaalpunt is en hoe laat ‘the boys’ zullen komen. Later die dag typt [medeverdachte 4] dat de vrachtwagen er om 10.00 uur zal zijn en hij vraagt of [verdachte] nog hulp nodig heeft bij het uitladen van de vrachtwagen. [verdachte] antwoordt dat hij geen hulp nodig heeft. Op 23 november 2023 chatten ze meermalen met elkaar. [medeverdachte 4] vraagt onder meer of [verdachte] “IBC and 20l gallons” wil ophalen, op dezelfde plek als anders. Er wordt gesproken over 33 jerrycans van 20 liter. Op 24 november 2024 vraagt [verdachte] hoe en hoeveel hij iets of iemand moet betalen. [medeverdachte 4] geeft vervolgens aan dat hij die avond een bezoekje gaat brengen op het adres van [verdachte] . [verdachte] heeft aangegeven dat ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ waarschijnlijk klanten van hem waren en dat de gesprekken verband hielden met zijn werkzaamheden uit hoofde van zijn bedrijf. Hij heeft hier echter verder geen handen en voeten aan gegeven. Gelet hierop en in samenhang bezien met de inhoud van de gesprekken en de rol die de rechtbank [medeverdachte 4] toedicht met betrekking tot het lab op het perceel van [verdachte] volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank duidt deze gesprekken als drugsgerelateerd. De onderwerpen die daarin worden besproken passen bij de activiteiten die in de loods plaatsvonden. Zo zijn er IBC-vaten en jerrycans in en bij de loods aangetroffen en door LFO is vastgesteld dat het onder andere ging om 33 ongebruikte jerrycans van 20 liter, precies het aantal en inhoud van de jerrycans waarover eerder is gechat door [verdachte] en [medeverdachte 4] .
Uit het voorgaande is op te maken dat [verdachte] niet alleen een faciliterende rol heeft gehad door zijn loods ter beschikking te stellen, maar ook dat hij enige hand- en spandiensten in opdracht van [medeverdachte 4] heeft verricht. Het is onbekend gebleven tot hoever die diensten reiken. De rechtbank acht hierdoor onvoldoende bewijs aanwezig om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] daadwerkelijk aan het productieproces in het drugslaboratorium heeft deelgenomen of dat hij hieraan een zodanige substantiële bijdrage heeft geleverd, dat sprake is van medeplegen. De rechtbank acht daarom het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit aangaande de productie van amfetamine-olie niet wettig en overtuigend bewezen.
Het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-olie?
Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine-olie stelt de rechtbank voorop dat het uitgangspunt is dat een bewoner bekend wordt verondersteld met hetgeen zich bevindt in zijn woning en een op zijn perceel gelegen loods. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de bewoner aannemelijk kan maken dat niet hijzelf maar een ander de feitelijke gebruiker is van de ruimte en hij zelf hier niet langer toegang toe heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in ieder geval praktisch bezien toegang had tot de loods, omdat hij daarvan nog sleutels onder zich had en die ruimte ook gemakkelijk vanuit zijn woning via een gang met een tussendeur kon betreden. De rechtbank gaat er echter van uit dat hij geen feitelijke beschikkingsmacht had over de amfetamine-olie die in de loods is aangetroffen. [verdachte] heeft namelijk verklaard dat het hem door zijn huurders was verboden om de loods binnen te gaan en dat hij daarom de loods niet durfde te betreden. Het is bovendien onvoldoende helder geworden of [verdachte] vrijelijk over de goederen in de loods kon beschikken op momenten dat de productiemedewerkers mogelijk niet in het lab aanwezig waren. De rechtbank gaat daarvan dan ook niet uit. Vanaf het moment dat hij zich wilde distantiëren, zegt [verdachte] te zijn bedreigd en onder druk te zijn gezet. Bezien in het licht van het dossier en zijn rol acht de rechtbank het relaas van [verdachte] op dit punt niet onaannemelijk en daarom ook niet ongeloofwaardig.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over de loods en de goederen daarin, betekent dit dat het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine-olie, zoals onder feit 1 primair is ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Medeplichtigheid van de productie van amfetamine-olie?
Dan rest de vraag of sprake is van medeplichtigheid, welke variant onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd. Voor de kwalificatie medeplichtigheid is dubbel opzet vereist: een verdachte moet opzet hebben op zijn eigen bijdrage, op de behulpzaamheid zelf (hier: het verhuren van de loods) en op het misdrijf dat hij ondersteunt (hier: de productie van amfetamine-olie).
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat [verdachte] wetenschap had van wat er exact in de loods gebeurde en welke stoffen daar geproduceerd werden. Toch is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet hebben geweten dat er in de loods illegale praktijken plaatsvonden. Zij heeft daarvoor allereerst rekening gehouden met de eigen verklaring van [verdachte] . Hij heeft aangegeven dat hij op enig moment besefte dat er iets niet in de haak was door de herrie die hij zowel overdag als ’s nachts uit de loods hoorde komen. Daarnaast rook hij herhaaldelijk verschillende vieze geuren afkomstig uit de loods. Dit waren voor [verdachte] beweegredenen om te proberen onder de huurovereenkomst uit te komen en toen dit niet lukte een vliegticket te kopen met de bedoeling om te vluchten naar Nigeria.
Wellicht heeft [verdachte] zich op enig moment willen distantiëren, maar de rechtbank is van oordeel dat hij daarvóór al wist dat er dingen in de loods gebeurden die het daglicht niet konden verdragen en dit kennelijk heeft geaccepteerd. Op diverse plaatsen in de bij [verdachte] in gebruik zijnde kas waren gevulde IBC-vaten en jerrycans geplaatst, waarover [verdachte] met [medeverdachte 4] heeft gesproken en met betrekking tot welke goederen [verdachte] hand- en spandiensten heeft verricht. [verdachte] had al in oktober contact met [medeverdachte 4] en zoals de rechtbank reeds heeft overwogen acht zij de verklaring van verdachte dat de gesprekken verband hielden met zijn bedrijf niet geloofwaardig. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat er een duidelijke chemische geur vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er al eerder, namelijk vanaf eind oktober of begin november is geproduceerd. Dit moet [verdachte] direct hebben geroken en niet pas kort voor het boeken van de vlucht op 27 november 2023. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de Omgevingsdienst op 11 oktober 2023 in aanwezigheid van [verdachte] een controle in de loods heeft uitgevoerd, waarover [verdachte] heeft gezegd “ze zeiden dat ze alle loodsen aan het controleren waren op marihuana”. Deze controle had voor [verdachte] een trigger kunnen zijn om op het clandestiene gebruik van de loods extra alert te zijn. Dit wordt bezien tegen de achtergrond dat de loods zich in een vrij afgelegen agrarisch gebied in de provincie Noord-Brabant bevindt en het een feit van algemene bekendheid is dat juist op dergelijke locaties productieplaatsen voor (synthetische) drugs worden ingericht.
Alles in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de door hem verhuurde loods een synthetisch drugslaboratorium werd geëxploiteerd. [verdachte] heeft de loods kennelijk verhuurd met een financieel motief en wat er verder in de loods gebeurde, heeft hij in beginsel voor lief genomen. Onder die omstandigheden is er sprake van dubbel opzet, namelijk van voorwaardelijk opzet op de productie van een hoeveelheid amfetamine-olie en opzet op de verhuur van de loods voor illegale activiteiten.
Conclusie:
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] medeplichtig is aan de productie van de amfetamine-olie door anderen, hetgeen onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd.
feit 2:
De bovenstaande overwegingen omtrent het medeplegen gelden eveneens ten aanzien van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bewijs voor het medeplegen van de voorbereidingshandelingen, zoals is opgenomen onder feit 2 primair, ontoereikend en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte hieraan medeplichtig is geweest, zoals onder feit 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het vereiste tweeledig opzet is daarvoor aanwezig. Het opzet van verdachte was gericht op het verschaffen van gelegenheid, te weten het ter beschikking stellen van de loods. Daarnaast is sprake van voorwaardelijk opzet ten aanzien van het drugslab en het door de daders gepleegde misdrijf, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine. De rechtbank verwijst daarvoor naar de bewijsmiddelen en de motivering zoals hierboven is weergegeven met betrekking tot de medeplichtigheid en het (voorwaardelijk) opzet bij feit 1 subsidiair.