ECLI:NL:RBZWB:2024:7830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
02/318112-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de productie van amfetamine-olie en voorbereidingshandelingen

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan de productie van amfetamine-olie en voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De verdachte was in de periode van 11 oktober 2023 tot en met 30 november 2023 betrokken bij het faciliteren van een drugslaboratorium door een loods te verhuren aan medeverdachten. Tijdens de zittingen op 15 en 16 oktober 2024 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de productie en voorbereidingshandelingen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de doorzoekingen onrechtmatig waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen en dat de verdachte medeplichtig was aan de productie van amfetamine-olie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte moest zijn geweest van de illegale activiteiten in de loods, gezien de omstandigheden en zijn eigen verklaringen. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar werd schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de productie van amfetamine-olie en voorbereidingshandelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/318112-23
vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsvrouw mr. B.W.C. van Geet, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 15 en 16 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 15 november 2024 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:samen met anderen een hoeveelheid amfetamine-olie heeft geproduceerd dan wel aanwezig heeft gehad dan wel dat hij hieraan medeplichtig is geweest;
feit 2:samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht gericht op de productie van amfetamine dan wel dat hij hieraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid amfetamine-olie, zoals is ten laste gelegd onder feit 1 primair. Tevens kan in zijn visie wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen, zoals opgenomen onder feit 2 primair.
Voor het uitgebreide standpunt van de officier van justitie wordt verwezen naar het requisitoir op schrift dat als bijlage bij dit vonnis is gevoegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft als verweer opgeworpen dat het binnentreden, de doorzoeking van de loods en de woning aan de [adres ] [plaats 1] en de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest. Naar de mening van de verdediging is daarom sprake van een onherstelbaar vormverzuim. De resultaten die door de onrechtmatige doorzoeking zijn verkregen dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Omdat er verder geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is of resteert om tot een bewezenverklaring te concluderen, heeft de verdediging primair om vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten verzocht.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat ook overigens een integrale vrijspraak dient te volgen, omdat niet kan worden bewezen dat er drugs in de loods zijn geproduceerd, nu er geen eindproduct maar amfetamine-olie is aangetroffen. Daarnaast is opgemerkt dat verdachte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de productie. Voor wat betreft het aanwezig hebben heeft verdachte geen wetenschap gehad van de amfetamine-olie en heeft hij hierover evenmin de feitelijke beschikkingsmacht gehad.
Met betrekking tot feit 2 is ook verzocht verdachte vrij te spreken, omdat verdachte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de productieopstelling of de goederen die voor de productie van drugs zouden zijn gebruikt.
Voor het uitgebreide standpunt van de verdediging wordt verwezen naar de schriftelijke pleitnota die als bijlage bij dit vonnis is gevoegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
(On)rechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank dient – mede gelet op het verweer van de verdediging ‒ te beoordelen of het bewijs onrechtmatig verkregen is en, zo ja, of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt als volgt.
Het opsporingsonderzoek dat aan deze zaak ten grondslag ligt, is gestart naar aanleiding van een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van 30 november 2023 met de volgende informatie: “op het adres [adres ] is een drugslab aanwezig”. Een dergelijk proces-verbaal komt tot stand nadat de informatie van de informant na een interne toetsingsprocedure en eventueel aangevuld met andere politiegegevens ter verificatie (de zogeheten ‘veredeling’) heeft plaatsgevonden. De verbalisant van het TCI, die ook bekend is met de achtergrond van de informant, heeft geconcludeerd dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Volgens vaste jurisprudentie kan anonieme informatie vervat in een TCI-melding de basis vormen voor een verdenking als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder b, van de Opiumwet, indien de informatie voldoende specifiek en concreet/gedetailleerd is. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de startinformatie op basis waarvan de opsporingsambtenaren op 30 november 2023 de woning en de loods aan de [adres ] e [plaats 1] zijn binnengegaan voldoende betrouwbaar, concreet en specifiek is. Uit de melding zijn immers een concreet adres en een specifiek drugsfeit af te leiden. Bovendien blijkt daaruit dat het drugslaboratorium ten tijde van het verstrekken van de informatie (nog) aanwezig was. Aldus is rechtmatig binnengetreden in de loods. Nu ook een machtiging tot binnentreden (ter inbeslagname en doorzoeking ter aanhouding) voor de woning is afgegeven, is ook rechtmatig binnengetreden in de woning.
Met de door de opsporingsambtenaren in de loods aangetroffen situatie, namelijk een in werking zijnd drugslab, en het wegrennen van personen uit die loods ontstond vervolgens een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet, zodat ook de (mondelinge) machtiging tot doorzoeking van de woning door de rechter-commissaris kon worden afgegeven en de doorzoeking door haar kon worden geopend. Gelet op voornoemde verdenking is verdachte, die zich op dat moment in de aangrenzende en vanuit het lab direct toegankelijke woning bevond, eveneens rechtmatig aangehouden.
Dit alles maakt dat het bewijs op een rechtmatige wijze is verkregen en dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Bewijsuitsluiting is dan ook niet aan de orde.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
feit 1:
Aantreffen drugslaboratorium en verdachten
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat op 30 november 2023 door de politie in een loods bij een woning aan [adres ] te [plaats 1] een professioneel en in werking zijnd drugslaboratorium is aangetroffen. Op het moment dat het politieteam haar aanwezigheid kenbaar maakte en aanstalten maakte om de loods aan de voorzijde te betreden, vluchtten drie mannen via een achterdeur van deze loods naar buiten. Vrijwel direct wist de politie deze mannen aan te houden. Dit bleken de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te zijn. Vervolgens werd in de woning op voornoemd perceel verdachte [verdachte] aangehouden.
In het lab zijn mobiele telefoons aangetroffen die aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn toe te schrijven. In de woning bevonden zich meerdere telefoons van [verdachte] .
De mate van betrokkenheid van [verdachte] bij het drugslaboratorium
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld óf en zo ja, in welke mate [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij het drugslab.
Medeplegen ten aanzien van de productie van amfetamine-olie?
Gelet op de bewijsmiddelen was [verdachte] op 30 november 2023 in de woning aan de [adres ] e [plaats 1] aanwezig, alwaar hij ook werd aangehouden. Sinds 1 februari 2023 huurde [verdachte] de kas op dit perceel ten behoeve van zijn bedrijf voor een bedrag van € 1.500,- per maand. Vanaf 1 september 2023 werd hij tevens huurder van de loods en de woning op het voormeld perceel. [verdachte] zegt vanaf 1 september 2023 in de woning te zijn gaan wonen. Vervolgens, zo verklaart verdachte, heeft hij de loods onderverhuurd aan een aantal mannen waarvan hij geen gegevens heeft en zonder dit vast te leggen in een huurcontract. Hoewel de loods werd onderverhuurd, bleef [verdachte] beschikken over de sleutels van alle gebouwen op het terrein. Tussen de woning en de loods bevond zich een gang met een tussendeur voorzien van een raam waardoor het voor [verdachte] mogelijk was om vanuit die gang in de loods te kijken. Niet alleen in de loods bevonden zich verschillende ruimten met drugsgerelateerde goederen, maar ook in de kas die [verdachte] zelf in gebruik had, werden op diverse plekken dergelijke goederen aangetroffen, zoals IBC-vaten en jerrycans gevuld met diverse (afval)stoffen die in verband kunnen worden gebracht met het produceren van drugs.
In de Samsung S20 van verdachte [verdachte] was een telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’ en telefoonnummer [telefoonnummer 2] onder de naam ‘ [bijnaam 2] ’. [verdachte] bleek met beide nummers te hebben gechat en gebeld. Met het eerste genoemde nummer tussen 13 oktober 2023 tot en met 21 november 2023 en met het tweede genoemde nummer van 21 november 2023 tot en met 30 november 2023, zeer kort voor de politie-inval. De chats werden bij beide nummers in de Engelse taal gevoerd en volgden elkaar op. De chat met telefoonnummer [telefoonnummer 2] begon met een bericht afkomstig van ‘ [bijnaam 2] ’, die zegt dat dit zijn nieuwe nummer is. Dit duidt erop dat de gebruiker van de twee telefoonnummers één en dezelfde persoon is geweest.
Het nummer [telefoonnummer 2] kwam ook voor als contact in de Iphone 7 van medeverdachte [medeverdachte 3] en in de Iphone 13 van medeverdachte [medeverdachte 1] en was opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 3] ’. Het nummer [telefoonnummer 3] was in de telefoon van [medeverdachte 3] geregistreerd als ‘ [bijnaam 4] ’. Het was de politie in de chats voorts opgevallen dat genoemde ‘ [bijnaam 3] ’ ook de bijnaam ‘ [bijnaam 5] ’, ‘ [bijnaam 4] ’ en ‘ [bijnaam 4] ’ had en dat er onderling veel in het Papiamento werd gechat.
Uit de bewijsmiddelen is op te maken dat achter de voornoemde telefoonnummers en bijnamen – ook ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘… [bijnaam 2] ’ ‒ medeverdachte [medeverdachte 4] schuilgaat. Dit betekent dus dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode rechtstreeks telefonisch contact had met [medeverdachte 4] . Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat [medeverdachte 4] een aansturende, leidinggevende rol met betrekking tot het drugslab in [plaats 1] heeft gehad.
In een chatgesprek tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] van 21 november 2023 komt naar voren dat [verdachte] opdracht had gekregen om naar een adres in [plaats 2] bij de Gamma te gaan. In een chat van 22 november 2023 zegt [medeverdachte 4] tegen [verdachte] dat het morgen een drukke dag is, omdat er van ver een vrachtwagen gaat komen. [medeverdachte 4] laat nog weten hoe laat de vrachtwagen bij het afhaalpunt is en hoe laat ‘the boys’ zullen komen. Later die dag typt [medeverdachte 4] dat de vrachtwagen er om 10.00 uur zal zijn en hij vraagt of [verdachte] nog hulp nodig heeft bij het uitladen van de vrachtwagen. [verdachte] antwoordt dat hij geen hulp nodig heeft. Op 23 november 2023 chatten ze meermalen met elkaar. [medeverdachte 4] vraagt onder meer of [verdachte] “IBC and 20l gallons” wil ophalen, op dezelfde plek als anders. Er wordt gesproken over 33 jerrycans van 20 liter. Op 24 november 2024 vraagt [verdachte] hoe en hoeveel hij iets of iemand moet betalen. [medeverdachte 4] geeft vervolgens aan dat hij die avond een bezoekje gaat brengen op het adres van [verdachte] . [verdachte] heeft aangegeven dat ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ waarschijnlijk klanten van hem waren en dat de gesprekken verband hielden met zijn werkzaamheden uit hoofde van zijn bedrijf. Hij heeft hier echter verder geen handen en voeten aan gegeven. Gelet hierop en in samenhang bezien met de inhoud van de gesprekken en de rol die de rechtbank [medeverdachte 4] toedicht met betrekking tot het lab op het perceel van [verdachte] volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank duidt deze gesprekken als drugsgerelateerd. De onderwerpen die daarin worden besproken passen bij de activiteiten die in de loods plaatsvonden. Zo zijn er IBC-vaten en jerrycans in en bij de loods aangetroffen en door LFO is vastgesteld dat het onder andere ging om 33 ongebruikte jerrycans van 20 liter, precies het aantal en inhoud van de jerrycans waarover eerder is gechat door [verdachte] en [medeverdachte 4] .
Uit het voorgaande is op te maken dat [verdachte] niet alleen een faciliterende rol heeft gehad door zijn loods ter beschikking te stellen, maar ook dat hij enige hand- en spandiensten in opdracht van [medeverdachte 4] heeft verricht. Het is onbekend gebleven tot hoever die diensten reiken. De rechtbank acht hierdoor onvoldoende bewijs aanwezig om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] daadwerkelijk aan het productieproces in het drugslaboratorium heeft deelgenomen of dat hij hieraan een zodanige substantiële bijdrage heeft geleverd, dat sprake is van medeplegen. De rechtbank acht daarom het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit aangaande de productie van amfetamine-olie niet wettig en overtuigend bewezen.
Het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-olie?
Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine-olie stelt de rechtbank voorop dat het uitgangspunt is dat een bewoner bekend wordt verondersteld met hetgeen zich bevindt in zijn woning en een op zijn perceel gelegen loods. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de bewoner aannemelijk kan maken dat niet hijzelf maar een ander de feitelijke gebruiker is van de ruimte en hij zelf hier niet langer toegang toe heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in ieder geval praktisch bezien toegang had tot de loods, omdat hij daarvan nog sleutels onder zich had en die ruimte ook gemakkelijk vanuit zijn woning via een gang met een tussendeur kon betreden. De rechtbank gaat er echter van uit dat hij geen feitelijke beschikkingsmacht had over de amfetamine-olie die in de loods is aangetroffen. [verdachte] heeft namelijk verklaard dat het hem door zijn huurders was verboden om de loods binnen te gaan en dat hij daarom de loods niet durfde te betreden. Het is bovendien onvoldoende helder geworden of [verdachte] vrijelijk over de goederen in de loods kon beschikken op momenten dat de productiemedewerkers mogelijk niet in het lab aanwezig waren. De rechtbank gaat daarvan dan ook niet uit. Vanaf het moment dat hij zich wilde distantiëren, zegt [verdachte] te zijn bedreigd en onder druk te zijn gezet. Bezien in het licht van het dossier en zijn rol acht de rechtbank het relaas van [verdachte] op dit punt niet onaannemelijk en daarom ook niet ongeloofwaardig.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over de loods en de goederen daarin, betekent dit dat het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine-olie, zoals onder feit 1 primair is ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Medeplichtigheid van de productie van amfetamine-olie?
Dan rest de vraag of sprake is van medeplichtigheid, welke variant onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd. Voor de kwalificatie medeplichtigheid is dubbel opzet vereist: een verdachte moet opzet hebben op zijn eigen bijdrage, op de behulpzaamheid zelf (hier: het verhuren van de loods) en op het misdrijf dat hij ondersteunt (hier: de productie van amfetamine-olie).
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat [verdachte] wetenschap had van wat er exact in de loods gebeurde en welke stoffen daar geproduceerd werden. Toch is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet hebben geweten dat er in de loods illegale praktijken plaatsvonden. Zij heeft daarvoor allereerst rekening gehouden met de eigen verklaring van [verdachte] . Hij heeft aangegeven dat hij op enig moment besefte dat er iets niet in de haak was door de herrie die hij zowel overdag als ’s nachts uit de loods hoorde komen. Daarnaast rook hij herhaaldelijk verschillende vieze geuren afkomstig uit de loods. Dit waren voor [verdachte] beweegredenen om te proberen onder de huurovereenkomst uit te komen en toen dit niet lukte een vliegticket te kopen met de bedoeling om te vluchten naar Nigeria.
Wellicht heeft [verdachte] zich op enig moment willen distantiëren, maar de rechtbank is van oordeel dat hij daarvóór al wist dat er dingen in de loods gebeurden die het daglicht niet konden verdragen en dit kennelijk heeft geaccepteerd. Op diverse plaatsen in de bij [verdachte] in gebruik zijnde kas waren gevulde IBC-vaten en jerrycans geplaatst, waarover [verdachte] met [medeverdachte 4] heeft gesproken en met betrekking tot welke goederen [verdachte] hand- en spandiensten heeft verricht. [verdachte] had al in oktober contact met [medeverdachte 4] en zoals de rechtbank reeds heeft overwogen acht zij de verklaring van verdachte dat de gesprekken verband hielden met zijn bedrijf niet geloofwaardig. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat er een duidelijke chemische geur vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er al eerder, namelijk vanaf eind oktober of begin november is geproduceerd. Dit moet [verdachte] direct hebben geroken en niet pas kort voor het boeken van de vlucht op 27 november 2023. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de Omgevingsdienst op 11 oktober 2023 in aanwezigheid van [verdachte] een controle in de loods heeft uitgevoerd, waarover [verdachte] heeft gezegd “ze zeiden dat ze alle loodsen aan het controleren waren op marihuana”. Deze controle had voor [verdachte] een trigger kunnen zijn om op het clandestiene gebruik van de loods extra alert te zijn. Dit wordt bezien tegen de achtergrond dat de loods zich in een vrij afgelegen agrarisch gebied in de provincie Noord-Brabant bevindt en het een feit van algemene bekendheid is dat juist op dergelijke locaties productieplaatsen voor (synthetische) drugs worden ingericht.
Alles in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de door hem verhuurde loods een synthetisch drugslaboratorium werd geëxploiteerd. [verdachte] heeft de loods kennelijk verhuurd met een financieel motief en wat er verder in de loods gebeurde, heeft hij in beginsel voor lief genomen. Onder die omstandigheden is er sprake van dubbel opzet, namelijk van voorwaardelijk opzet op de productie van een hoeveelheid amfetamine-olie en opzet op de verhuur van de loods voor illegale activiteiten.
Conclusie:
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] medeplichtig is aan de productie van de amfetamine-olie door anderen, hetgeen onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd.
feit 2:
De bovenstaande overwegingen omtrent het medeplegen gelden eveneens ten aanzien van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bewijs voor het medeplegen van de voorbereidingshandelingen, zoals is opgenomen onder feit 2 primair, ontoereikend en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte hieraan medeplichtig is geweest, zoals onder feit 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het vereiste tweeledig opzet is daarvoor aanwezig. Het opzet van verdachte was gericht op het verschaffen van gelegenheid, te weten het ter beschikking stellen van de loods. Daarnaast is sprake van voorwaardelijk opzet ten aanzien van het drugslab en het door de daders gepleegde misdrijf, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van amfetamine. De rechtbank verwijst daarvoor naar de bewijsmiddelen en de motivering zoals hierboven is weergegeven met betrekking tot de medeplichtigheid en het (voorwaardelijk) opzet bij feit 1 subsidiair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair:[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] en andere personen in de periode van 11
oktober 2023 tot en met 30 november 2023 te [plaats 1] , gemeente Gilze en
Rijen, tezamen en in vereniging met anderenopzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
een hoeveelheid amfetamine-olie, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I
tot en/of bij het plegen van welkmisdrijf hij, verdachte, in
de periode van 11 oktober 2023 tot en met 30 november
2023 te [plaats 1] , gemeente Gilze en Rijen opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk
behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 2] en die [medeverdachte 3] en
die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 4] en die andere personen de
schuur/loods op het perceel waar hij beschikkingsmacht over had, te
verhuren en ter beschikking te stellen voor de productie van
amfetamine;
feit 2 subsidiair:[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] en andere personen in de
periode van 11 oktober 2023 tot en met 30 november 2023 te [plaats 1] ,
gemeente Gilze en Rijen
tezamen en in vereniging met anderenom een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
voor te bereiden en te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken en
- het opzettelijk vervaardigen
van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst 1
- een in werking zijnde productieopstelling/laboratorium en alle
aanverwante goederen bedoeld voor de productie van BMK en/of
amfetamine en/of amfetamine-olie, en/of de daartoe benodigde
grondstoffen en chemicaliën;
voorhanden hebben gehad,
tot en/of bij het plegen van welkmisdrijf hij, verdachte, in
de periode van 11 oktober 2023 tot en met 30 november
2023 te [plaats 1] , gemeente Gilze en Rijen opzettelijk gelegenheid en opzettelijk
behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 2] en die [medeverdachte 3] en
die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 4] en die andere personen de
schuur/loods op het perceel waar hij beschikkingsmacht over had, te
verhuren en ter beschikking te stellen voor de productie van
amfetamine.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om als tot een veroordeling wordt gekomen, verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan conform het voorarrest. Zij vraagt in dit kader de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking te nemen, zoals de omstandigheid dat familieleden in Nigeria financieel afhankelijk van hem zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is in de periode van 11 oktober 2023 tot en met 30 november 2023 medeplichtig geweest aan het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van amfetamine. Ook is hij medeplichtig aan de productie van amfetamine-olie. Om deze productie mogelijk te maken was in een loods aan de [adres ] e [plaats 1] een grootschalig en professioneel drugslaboratorium ingericht. Gezien de aangetroffen grondstoffen en afvalproducten zijn er grote hoeveelheden van de eindproducten geproduceerd en zouden deze ook nog kunnen worden geproduceerd.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten ernstig.
Verdachte heeft een onmisbare rol vervuld als de verhuurder van de loods. Daarnaast heeft hij verschillende hand- en spandiensten verricht, zodat de productie van drugs door anderen kon worden gerealiseerd. Ten opzichte van de medeverdachten, die de rol van productiemedewerker in het lab of van leidinggevende hebben gehad, is het aandeel van verdachte als medeplichtige enigszins beperkter geweest. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in straf verminderende zin mee.
Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie en de daarop volgende handel van en in harddrugs, hetgeen vaak gepaard gaat met georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De ondermijnende criminaliteit vormt een groot gevaar voor de samenleving en de democratische rechtsstaat. Daarnaast leveren harddrugs voor de gebruikers aanzienlijke gezondheidsrisico’s op. De drugs kunnen hun leven gaan beheersen en er uiteindelijk toe leiden dat zij hun leven totaal vergooien. De samenleving ziet zich ook herhaaldelijk geconfronteerd met drugsverslaafden die op verschillende manieren overlast veroorzaken en vermogensdelicten plegen om hun verslaving te financieren.
Daarnaast vindt verontreiniging van het milieu op grote schaal plaats doordat chemisch afval afkomstig uit drugslaboratoria in de natuur wordt gedumpt.
Verdachte heeft onvoldoende stil gestaan bij al deze negatieve effecten voor de medemens en het milieu. Hij heeft zich kennelijk laten leiden door de financiële voordelen die de onderverhuur voor hem zouden opleveren.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten.
De ter zitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn door de rechtbank weliswaar meegewogen, maar worden onvoldoende zwaarwegend geacht om tot strafvermindering te leiden. Daarvoor is het bewezenverklaarde te ernstig.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van eendaadse samenloop van de feiten, nu de bewezenverklaarde feiten samenhangend zijn en een min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren. Verdachte kan dan ook één verwijt worden gemaakt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Met de onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ernst van de feiten benadrukt. Met het voorwaardelijk deel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw inlaat met strafbare feiten. Hij wordt hiermee gewaarschuwd om beter uit te kijken met welke personen hij in zee gaat, afspraken maakt of zaken doet. De rechtbank heeft voor de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Zij zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie uitgaat van medeplichtigheid en gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan
9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van
feit 1:medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in
artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, en
feit 2:medeplichtigheid aan het medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde
lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen door voorwerpen en
stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van
dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2024.