ECLI:NL:RBZWB:2024:7823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
02-077221-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door middel van bankhelpdeskfraude met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van oplichting door middel van bankhelpdeskfraude. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd ervan beschuldigd op 15 februari 2024 samen met anderen een bejaarde man, aangeduid als [aangever], te hebben opgelicht door zich voor te doen als een bankmedewerker en de bankpas van het slachtoffer te bemachtigen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte op de bewuste dag samen waren en dat er sprake was van een gezamenlijke opzet en taakverdeling. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, gezien de bewijsmiddelen die aantoonden dat hij actief betrokken was bij de oplichting. De rechtbank achtte het medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen.

Wat betreft de strafoplegging, vorderde de officier van justitie een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De verdediging pleitte voor een lagere taakstraf. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 150 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, en bepaalde dat de verdachte zich aan verschillende bijzondere voorwaarden moest houden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers van helpdeskfraude.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/077221-24
vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [plaats 1]
wonende [adres 1]
raadsman mr. A. Ch. Osté, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 februari 2024 samen met anderen [aangever] heeft opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het medeplegen van de oplichting van [aangever] door middel van bankhelpdeskfraude wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde feit. Verdachte ontkent in [plaats 2] te zijn geweest. Alleen zijn telefoon is in [plaats 2] geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 15 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [aangever] door middel van bankhelpdeskfraude.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 15 februari 2024 in de avond samen zijn geweest. Verdachte heeft op 15 februari 2024 tussen 18:09 uur en 18:41 uur contact gehad met [medeverdachte] via Snapchat. Verdachte gaf aan dat hij ‘bonker en rakker’ gaat bellen. Het is de rechtbank bekend dat in het criminele circuit met ‘bonker’ en ‘rakker’ personen worden bedoeld die zich bezig houden met helpdeskfraude. Ook zei verdachte tegen [medeverdachte] dat ze om 19:15 ‘daar’ moeten zijn. Het laatste bericht is: “Oke ik ben er nog. Baar me als ik buiten moet”. Uit het feit dat de berichten daarna stoppen leidt de rechtbank af dat verdachte – zoals hij en [medeverdachte] ook hebben verklaard – vlak daarna door [medeverdachte] is opgehaald bij de coffeeshop in [plaats 1] . Zij zijn samen in eerste instantie naar het (naar later is gebleken: verkeerde) [adres 2] gegaan, waar ook een persoon genaamd [aangever] woonachtig is. Op de ringdeurbelbeelden van dit adres is te zien dat [medeverdachte] voor de deur staat. De telefoon van [medeverdachte] bevat een filmpje van kort hiervoor, waarop te horen is dat verdachte om 19:09 uur een gesprek voert met de bewoner en daarin aangeeft dat hij is gebeld om te komen helpen. Vervolgens is om 19:13 uur in de telefoon van verdachte de app Flitsmeister opgestart en is genavigeerd naar de locatie [adres 3] . Dit betreft het adres van [aangever] . Om 19:30 uur worden verdachte en [medeverdachte] aangehouden in [plaats 1] . In het voertuig waarin verdachte en [medeverdachte] ten tijde van hun aanhouding zaten, is in de bestuurdersportier de pinpas van [aangever] aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voornoemde handelen van verdachte en [medeverdachte] volgt dat sprake was van een gezamenlijk plan en een onderlinge taakverdeling. Er was dan ook een nauwe en bewuste samenwerking. De verklaring van verdachte dat hij enkel zijn telefoon had uitgeleend aan [medeverdachte] en dat hij zelf niet bij de oplichting betrokken is geweest, acht de rechtbank ongeloofwaardig op grond van de hiervoor beschreven gang van zaken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichting van [aangever] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 februari 2024 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid een persoon heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten [aangever] tot het ter beschikking stellen van een bankpas behorende bij zijn betaalrekening door:
- telefonisch contact op te nemen met die [aangever] en zich daarbij valselijk voor te doen als een medewerker van de Rabobank en vervolgens
- die [aangever] thuis te bezoeken en zich hierbij valselijk voor te doen als een medewerker van de Rabobank en vervolgens
- de bankpas in ontvangst te nemen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op te leggen. Aan het voorwaardelijk deel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij een bewezenverklaring aan verdachte een lagere taakstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. Bij deze lagere werkstraf kan de verdediging akkoord gaan met de geëiste voorwaardelijk gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Deze zaak maakt onderdeel uit van een dossier over (bank)helpdeskfraude met meerdere verdachten. Verdachte heeft samen met anderen een bejaarde man opgelicht. Door middel van helpdeskfraude hebben verdachte en zijn mededaders op geraffineerde wijze de bankpas van het slachtoffer bemachtigd. Verdachte is – nadat het slachtoffer telefonisch door een mededader die zich voordeed als bankmedewerker was benaderd – samen met een andere mededader naar de woning van het slachtoffer gegaan en heeft zich voorgedaan als een bankmedewerker die de bankpas kwam ophalen. Met de belofte om de bankpas veilig te stellen. Verdachte en zijn mededader [medeverdachte] zijn, door een melding bij de politie van een alerte buurtbewoner, kort hierna aangehouden in het bezit van de bankpas van het slachtoffer. Dat is de reden dat er met deze bankpas geen bedragen van de rekening van het slachtoffer zijn gehaald. Verdachte is door zijn handelen onderdeel geweest van helpdeskfraude. Daders van helpdeskfraude brengen met hun handelen slachtoffers grote financiële schade toe en schaden hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens ernstig.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 25 oktober 2024. De reclassering adviseert om het volwassenstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, deelnemen aan een gedragsinterventie, zich inspannen voor het vinden van dagbesteding, openheid geven over zijn financiën en een contactverbod met de mededaders.
De straf
Helpdeskfraude is een veel voorkomend en zeer ingrijpend probleem, waarvan met name kwetsbare ouderen slachtoffer worden. Het plegen daarvan moet dan ook streng worden bestraft. In beginsel zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zijn. In het feit dat verdachte wordt veroordeeld voor 1 oplichting, waarbij uiteindelijk geen geld is buitgemaakt, ziet de rechtbank aanleiding om een taakstraf en een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend, zal de rechtbank als een passende en geboden straf aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uren, bij niet voltooiing daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijk deel worden de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden verbonden, met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachten. Daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen meldt bij Reclassering Nederland reclassering op het adres Ringbaan West 275 te Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova of een andere gedragsinterventie die gericht is op impulsbeheersing. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. Deze training is ontwikkeld voor mensen die moeite hebben met zelfbeheersing of met het nemen van de juiste beslissingen. Hierdoor kunnen er problemen ontstaan, bijvoorbeeld met justitie. Cova geeft inzicht in de manier waarop een persoon denkt en wat de invloed daarvan kan zijn op het (delict)gedrag. Men leert hoe anders om te gaan met probleemsituaties;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Verdachte overlegt bewijs aan de reclassering: bijvoorbeeld sollicitaties, arbeidsovereenkomst, loonstroken, C.V. en mogelijkheden voor werkervaring onderzoek. Indien verdachte geen werk of dagbesteding heeft, dan neemt hij deel aan de training ‘Werken aan werk’, doet hij een aanvraag voor een uitkering en neemt hij deel aan het traject bij de gemeente Tilburg wat daaraan verbonden wordt;
* dat verdachte openheid geeft over zijn financiën en schulden. Indien er schulden zijn werkt hij mee aan het aflossen van hiervan en het treffen van afbetalingsregelingen;
* dat verdachte op geen enkel wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met de medeverdachten in de onderhavige zaak zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. T.J. van Gessel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2024.
Mrs. C.E.M. Marsé en W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.