Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster]
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 april 2024 en daarin genoemde stukken
- de akte overlegging producties van de vereffenaar met producties 9 t/m 15
- de mondelinge behandeling op 20 juni 2024 en de bij die gelegenheid door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.De feiten
- dat de erfgenamen vorderingen op partij 4(rechtbank: [gedaagde] )
doen gelden en deze in november 2020 bij dagvaarding bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangig hebben gemaakt en tevens executiemaatregelen hebben genomen uit hoofde van een drietal notariële akten; - dat partij 4 tegenvorderingen op de nalatenschap doet gelden tegen de erfgenamen uit hoofde van overbedeling en legitieme portie;
- dat de erfgenamen op 20 juli 2019, op instigatie van partij 4, met de ooms van partijen een overeenkomst zijn aangegaan, teneinde alle vorderingen en zekerheden op partij 4 van hun over te nemen tegen betaling van een bedrag van € 500.000, welk bedrag partij 4 zou gaan betalen, hetgeen achterwege is gebleven;
- dat partij 4 sinds jaren, via zijn diverse vennootschappen, een golfbaan exploiteert in [plaats 3] in Duitsland op gronden die aan de erfgenamen toebehoren, zonder dat hiervoor enige vergoeding wordt betaald;
- dat partijen de vorderingen over en weer bindend willen vaststellen en de bij de rechtbank aanhangige procedure met een schikking willen beëindigen;
- dat deze schikking niet ziet op de vorderingen van partij 1 en partij 3 op partij 4 en de daartoe aanhangig gemaakte procedures bij de kantonrechter in Bergen op Zoom;
- dat partijen bindende afspraken willen maken over een kortstondige betaling ter nakoming van de overeenkomst tussen de erfgenamen en de ooms van partijen en tevens omtrent het onbevoegde gebruik van het golfterrein door partij 4;
- en ten behoeve van partij 4 een betalingsregeling voor een mogelijke gedeeltelijke kwijtschelding willen treffen;
Verrekening en vaststelling vordering erfgenamen
3.Het geschil
4.De beoordeling
hij(onderstreping rechtbank) – via zijn diverse vennootschappen – gebruik maakt van percelen van de erfgenamen, zonder daarvoor een vergoeding aan de erfgenamen te betalen. De bijzin – via zijn diverse vennootschappen – verandert het onderwerp van de hoofdzin ‘hij’ niet. Er staat niet vermeld dat [gedaagde] erkent dat zijn vennootschappen gebruik maken van de percelen zonder betaling van een vergoeding. Dit had wel voor de hand gelegen indien dit tussen partijen is overeengekomen.
‘De vaststellingsovereenkomst ziet niet meer langer op de vennootschappen van uw cliënt en ook de pachtovereenkomst wordt met uw cliënt in persoon gesloten. De vaststellingsovereenkomst stelt het strijdige punt tussen partijen vast dat op dit moment geen pachtovereenkomst voor de gronden is gesloten. Uw cliënt stelt dat die er wel zou zijn, maar laat geen bewijs zien.’
‘een kwijting is opgenomen voor het gebruik van de gronden tot dan toe, echter op de voorwaarde dat de nieuwe pachtovereenkomst keurig nagekomen wordt.’Meer dan dat staat er niet. Laat staan dat de advocaat van de vereffenaar erop wijst dat [gedaagde] door ondertekening hiervan een pachtschuld van € 735.000,00 als privéschuld erkent. Volgens [gedaagde] moet de vaststellingsovereenkomst geïnterpreteerd worden in het licht van de destijds aanhangige procedure. Die procedure ging uitsluitend over het gebruik van liquide middelen. De erfgenamen van moeder vorderden destijds een bedrag van € 3.661.130,08 van [gedaagde] , waartegen [gedaagde] verweer voerde door te stellen dat zijn vennootschappen dit bedrag hadden geleend. De onbetaald pacht was geen onderdeel van die procedure. In de vaststellingsovereenkomst heeft [gedaagde] de geleende gelden alsnog als een privéschuld erkend en ook voldaan. [gedaagde] erkent dus niet alle schulden van zijn vennootschappen als privéschulden.
De door [gedaagde] gestelde omstandigheden – die ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst bekend waren – zijn niet zodanig dat het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hem aan de door partijen in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken te houden. Het verweer wordt dan ook verworpen.