ECLI:NL:RBZWB:2024:7809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
02-172068-24, 02-101261-24 (gev ttz), 02-291608-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meermalen brandstichting en voorhanden hebben van een wapen gelijkend voorwerp met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats, bijgestaan door raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer. De zaak betreft twee parketnummers: 02-172068-24 en 02-101261-24. De verdachte werd beschuldigd van meermalen brandstichting op 25 mei 2024 te Goes, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en van het voorhanden hebben van een gasdrukpistool op 24 maart 2024 te Vlissingen. Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht in een kas, waarbij hij twee keer brand had aangestoken. De verdediging betwistte de opzet en de voorzienbaarheid van het gevaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn daden. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een gasdrukpistool voorhanden had, wat hij ontkende. De rechtbank achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen, maar hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in psychiatrische rapportages. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 159 dagen, gelijk aan het voorarrest, en verlengde de proeftijd met één jaar. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden afgewezen, gezien de gemaakte afspraken voor begeleiding vanuit de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-172068-24, 02-101261-24 (gev ttz), 02-291608-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
Zonder vaste woon- of verblijfplaats,
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging, overtreding van zowel de algemene als de bijzondere voorwaarden, behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
02-172068-24
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 mei 2024 meermaals brand heeft gesticht waar gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
02-101261-24
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 maart 2024 een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 mei 2024 meermalen brand heeft gesticht waar gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 maart
2024 een voor afdreiging geschikt wapen voorhanden heeft gehad. Hij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de brandstichting. Er kan onvoldoende worden vastgesteld dat het in de dagvaarding genoemde gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was of voor voorwaardelijk opzet aanmerkelijk was. Daarnaast voert de verdediging aan dat het balletjespistool niet van verdachte is en hij ook niet wist dat het pistool zich daar bevond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-172068-24
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage stelt de rechtbank vast dat op 25 mei 2024 twee keer brand is gesticht in de kas van [revalidatiecentrum] .
Opzettelijke brandstichting
Verdachte is kort na de eerste brand aangetroffen in de kas. De brand is door medewerkers geblust. Er was daar op dat moment niemand anders dan verdachte. Een medewerker van het revalidatiecentrum zag kort daarna een tweede brand die door verdachte werd aangestoken. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij het koud had op dat moment.. Gelet op het tijdstip van de twee branden, het aantreffen van alleen verdachte en het feit dat een van de medewerkers heeft gezien dat verdachte de tweede brand heeft aangestoken, kan het niet anders dan dat verdachte zowel de eerste als de tweede brand heeft gesticht.
De verdediging heeft aangevoerd dat het een ongelukkige samenloop van omstandigheden betreft en dat er geen sprake is van opzet op de gevaarzetting. De rechtbank volgt dit niet.
Het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht genoemde opzet hoeft slechts gericht te zijn op het brandstichten en niet op de gevolgen van de brandstichting. Verdachte heeft de goederen in brand gestoken om een vuur te creëren. Daar komt nog bij dat verdachte nadat de eerste brand was geblust nogmaals de goederen heeft aangestoken.
Gevaar voor goederen
De rechtbank staat tot slot voor de vraag of het gevaar voor goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Niet relevant voor de beantwoording van deze vraag zijn brandvertragende omstandigheden of het verloop van de brand. Het gaat immers om het moment dat de brand wordt aangestoken. Door verschillende goederen in de kas in brand te steken, waaronder de picknicktafel, kon verdachte verwachten dat het vuur zich in de kas zou verspreiden. Het betreft een kleine kas waardoor verdachte kon voorzien dat het vuur snel om zich heen zou grijpen. De stoelen in de kas stonden bovendien vlak naast de in brand gestoken goederen. Door de handelwijze van verdachte was gemeen gevaar voor goederen in en naast de kas, die aan het revalidatiecentrum toebehoorden, te duchten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee maal brandstichting.
02-101261-24
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage stelt de rechtbank vast dat verdachte op 24 maart 2024 werd aangetroffen, terwijl hij onder een zeiltje lag. Onder dat zeiltje werd vervolgens ook, gewikkeld in een doek, een gasdrukpistool gevonden.
Verdachte heeft verklaard dat het pistool niet van hem was en hij bovendien niet wist dat het pistool daar lag. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Het pistool wordt immers aangetroffen als verdachte zijn spullen pakt en het lag onder het zeil van verdachte. Bovendien heeft verdachte direct na het aantreffen aan de verbalisant verklaard dat het geen vuurwapen was, maar een balletjespistool – wat het ook bleek te zijn. Dit impliceert dat verdachte wel degelijk weet had van het pistool.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een gasdrukpistool.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-172068-24
op 25 mei 2024 te Goes, meermaals, opzettelijk, brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een kussen en kleding en een picknicktafel terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de kas waarin stoelen en een zonnedoek aanwezig waren, te duchten was.
02-101261-24
op 24 maart 2024, te Vlissingen, een wapen van categorie I, onder
7°, van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en
Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool (type Glock 17), zijnde een
voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoont met een vuurwapen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. De officier houdt daarbij rekening met zowel de persoonlijke omstandigheden van verdachte als de strafverzwarende component, het meermaals brandstichten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om nadrukkelijk rekening te houden met de uitgebreide rapportage die over verdachte is opgemaakt. Uit deze rapportage volgt dat verdachte met betrekking tot het eerste feit, de brandstichting, verminderd toerekeningsvatbaar was. De modaliteit van de gevangenisstraf zou in geval van verdachte passend zijn, maar een straf gelijk aan het voorarrest is volgens de verdediging al te hoog en verzocht wordt om een lagere gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. Allereerst heeft hij zich schuldig gemaakt aan brandstichting (meermaals) en daarmee gevaar voor goederen veroorzaakt. Hij heeft meerdere goederen in een kas tot tweemaal toe in de brand gestoken. Het is aan alerte medewerkers te danken dat beide branden op tijd zijn geblust, voordat deze konden overslaan naar andere goederen. Dat de gevolgen in dit geval beperkt zijn gebleven tot de aangestoken goederen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Daarnaast heeft verdachte een op een wapen gelijkend voorwerp voorhanden gehad dat voor bedreiging of afdreiging geschikt was. Dit zijn beide ernstige feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor een vergelijkbaar feit.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van psychiaters [psychiater 1] en [psychiater 2] van 23 september 2024. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van stimulantia (cocaïne en flakka), een stoornis in het gebruik van alcohol en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Dit was ook het geval ten tijde van de brandstichting en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Dit geldt expliciet niet voor het voorhanden hebben van het wapen. De rapporteurs adviseren om de brandstichting verminderd aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive met betrekking tot brandstichting wordt ingeschat als matig-hoog wanneer de actuele problematiek van betrokkene onvoldoende wordt aangepakt en behandeld.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiaters over en zal het eerste feit, het meermaals brandstichten, in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 9 oktober 2024. Het delictgedrag van verdachte lijkt met name voort te komen uit problemen aangaande het psychosociaal functioneren en problematisch middelengebruik. Ook op andere gebieden zijn er aanwijzingen voor problemen. Voor zover bekend beschikt verdachte niet over onderdak en een inschrijfadres, heeft hij geen structurele dagbesteding en er is sprake van financiële problemen. Al jaren is bij verdachte sprake van een zorgmijdende houding, zowel ten aanzien van de vrijwillige hulpverlening als interventies vanuit een gedwongen kader. De weerstand van verdachte tegen het gedwongen kader is dermate hoog dat de reclassering inzet hiervan niet haalbaar acht. Dit heeft het verleden herhaaldelijk uitgewezen, aangezien werkstraffen en reclasseringstoezichten werden geretourneerd en verdachte vaak niet meewerkte aan het opstellen van reclasseringsadviezen.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de afspraken die zijn gemaakt met de casusregisseur van de gemeente Vlissingen. Uit deze afspraken blijkt onder meer dat er voor hem kleding, een tent en een kampeerplaats beschikbaar zijn zodra hij de penitentiaire inrichting mag verlaten. Ook staan er voor hem verschillende afspraken en intakes op de planning met betrekking tot beschermd wonen en het verkrijgen van een postadres. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis inmiddels, op de zitting van 31 oktober 2024, opgeheven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij de bepaling van de duur van deze straf ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten alsook de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt door afspraken te maken met de gemeente en zijn voornemen daaraan mee te werken. Doorkruising van deze ontwikkeling acht de rechtbank niet wenselijk. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en geboden.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke straf schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarnaast heeft verdachte ook de bijzondere voorwaarden overtreden die gekoppeld waren aan de voorwaardelijke straf. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij dit niet opportuun acht vanwege de gemaakte afspraken en begeleiding die verdachte zal ontvangen vanuit de gemeente Vlissingen.
De rechtbank zal de vordering, gedaan vanwege het overtreden van de bijzondere voorwaarden, dan ook afwijzen. Ook zal zij, zoals verzocht door de verdediging, de bijzondere voorwaarden laten vervallen, zodat alleen nog de algemene voorwaarde geldt. Eerder toezicht en begeleiding vanuit de reclassering is namelijk niet mogelijk gebleken, waardoor deze bijzondere voorwaarden geen, althans niet langer toegevoegde waarde hebben.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de proeftijd te verlengen met één jaar. Zij acht hierbij van belang dat de positieve ontwikkeling nog pril is en het aan verdachte is om te laten zien dat hij in de toekomst geen strafbare feiten meer zal plegen.
Nu gelet op het voorgaande al op de vordering ten aanzien van de bijzondere voorwaarden is beslist, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot de vordering vanwege het overtreden van de algemene voorwaarden.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-172068-24 opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
02-101261-24 handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 159 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging bijzondere voorwaarden
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-291608-23 af;
- wijzigt de aan veroordeelde opgelegde bijzondere voorwaarden in die zin dat deze vervallen;
- verlengt de proeftijd met één jaar;
Vordering tenuitvoerlegging algemene voorwaarden
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-291608-23.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. J. van Bergen en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 november 2024.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
02-172068-24
hij op of omstreeks 25 mei 2024 te Goes, althans in Nederland,
meermaals, althans eenmaal, opzettelijk,
(telkens) brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een
kussen en/of kleding en/of een picknicktafel
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de kas waarin stoelen en/of
een zonnedoek aanwezig waren, te duchten was
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
02-101261-24
hij op of omstreeks 24 maart 2024, te Vlissingen, een wapen van categorie I, onder
7°, van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en
Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon
vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of
afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool (type Glock 17), zijnde een
voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoont met een vuurwapen en/of met voor ontploffing bestemd voorwerp;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )