Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[eiser] ,
de besloten vennootschap TREKHAAKCENTRUM BV,
De franchiseovereenkomst is een overeenkomst die in grote mate door de goede trouw wordt gedomineerd. Dat blijkt uit de wet. Er is ook sprake van sterke verplichtingen van franchisegever en franchisenemer over en weer, waardoor de franchiseovereenkomst wordt gekleurd. In artikel 2 van de franchiseovereenkomst is bepaald dat het rayon waarbinnen de franchisegever geen andere franchisenemer zal aanstellen bestaat uit de gemeente Groningen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bepaling niet a contrario mag worden uitgelegd. Het feit dat in voormeld artikel de franchisegever niet wordt genoemd betekent niet dat deze dus zelf in het rayon actief mag worden. Dat zou in strijd zijn met de algemene paraplu van goed franchisegever-schap. De franchisenemer mag erop vertrouwen dat degene die hem bijstand en commerciële en technische ondersteuning verleent die redelijkerwijs en in relatie tot de aard en de strekking van de franchiseformule verwacht mag worden met het oog op de exploitatie van de franchiseformule (artikel 7:919 BW), hem niet zal beconcurreren in zijn rayon. De aard van de franchiseovereenkomst verzet zich daartegen. Dit zou anders kunnen zijn als in de franchiseovereenkomst was opgenomen dat bepaalde, goed afgebakende activiteiten door de franchisegever zijn toegestaan, maar dat is in de onderhavige zaak niet het geval. De franchiseovereenkomst bevat ook geen waarborgen voor de franchisenemer op dit punt. Op grond van de goede trouw dient de franchisegever zich daarom te onthouden van activiteiten die de uitoefening van het bedrijf door franchisenemer negatief zouden beïnvloeden.
Artikel 10.1 van de franchiseovereenkomst is een innerlijke tegenstrijdige bepaling. Het artikellid bevat twee onderdelen:
- de franchiseovereenkomst kan door één van partijen schriftelijk per aangetekende brief worden opgezegd met een opzegtermijn van 3 maanden
- de franchiseovereenkomst wordt stilzwijgend automatisch met 1 jaar verlengd wanneer deze niet 3 maanden voor de vervaldatum is opgezegd.
Volgens Trekhaakcentrum is met het tweede onderdeel geheel onverplicht een soort aanzegverplichting in het leven geroepen, waardoor een einde van de overeenkomst van rechtswege wordt voorkomen.
De voorzieningenrechter is van oordeel, en volgt [eiser] in zijn standpunt, dat het tweede onderdeel van artikel 10.1. niet los kan worden gezien van het eerste onderdeel van dat artikel en dat dus alleen opgezegd kan worden uiterlijk drie maanden voor de vervaldatum van de overeenkomst. Dit betekent dat Trekhaakcentruim uiterlijk op 31 mei 2024 de franchiseovereenkomst had moeten opzeggen en dat, nu zij dat niet heeft gedaan, de overeenkomst bij gebreke van een geldige opzegging doorloopt. Nu nakoming gevorderd is tot 31 augustus 2025 zal die aldus worden toegewezen.
Deze uitleg wordt ook gesteund door de verdere inhoud van artikel 10. In art 10.2. van de franchise-overeenkomst is een regeling beschreven voor als een partij de bepalingen van de franchiseovereenkomst niet nakomt. De nalatige partij wordt eerst schriftelijk gewezen welke maatregelen genomen dienen te worden, er zal een redelijke termijn geboden worden om het betreffende verzuim op te lossen en pas daarna heeft de andere partij het recht de overeenkomst binnen 14 dagen te ontbinden. Gelet op de termijn die dit alles in beslag neemt, zou deze bepaling nauwelijks betekenis hebben als de franchiseovereenkomst tussentijds opzegbaar zou zijn.
€ 320,= aan griffierecht, € 1.107,= advocaatkosten en € 178,= aan nakosten, dus in totaal
€ 1.717,37, vermeerderd met € 92,= indien betekening plaatsvindt. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld in de beslissing