ECLI:NL:RBZWB:2024:7804

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/02/427540 KG ZA 24-496 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse opzegging van franchiseovereenkomst en concurrentiebeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 november 2024, is een kort geding aan de orde waarin de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Kolenbrander, een vordering heeft ingesteld tegen de besloten vennootschap Trekhaakcentrum BV, bijgestaan door mr. J.P.J. Schipperen. De kern van het geschil betreft de vraag of de franchiseovereenkomst, die stilzwijgend met één jaar is verlengd, tussentijds kan worden opgezegd. De voorzieningenrechter heeft de geschilpunten in het voordeel van de eiser beantwoord.

De voorzieningenrechter overweegt dat de franchiseovereenkomst sterk wordt gedomineerd door de goede trouw, wat blijkt uit de wet. De bepaling in artikel 2 van de franchiseovereenkomst, die het rayon van de franchisegever beschrijft, mag niet zo worden uitgelegd dat de franchisegever in dat rayon actief mag zijn. Dit zou in strijd zijn met de goede trouw die verwacht mag worden in een franchiseovereenkomst. De voorzieningenrechter concludeert dat de franchisegever zich moet onthouden van activiteiten die de uitoefening van het bedrijf door de franchisenemer negatief beïnvloeden.

Met betrekking tot het tweede geschilpunt, dat betreft de opzegging van de franchiseovereenkomst, oordeelt de voorzieningenrechter dat artikel 10.1 van de overeenkomst een innerlijke tegenstrijdigheid bevat. De voorzieningenrechter volgt de stelling van de eiser dat de overeenkomst alleen kan worden opgezegd uiterlijk drie maanden voor de vervaldatum. Aangezien Trekhaakcentrum dit niet heeft gedaan, blijft de overeenkomst van kracht tot 31 augustus 2025. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de eiser toe, inclusief een dwangsom en proceskosten.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/427540 / KG ZA 24-496
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding, gehouden op 13 november 2024
in de zaak van

[eiser] ,

h.o.d.n. [bedrijf van eiser]
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. J.H. Kolenbrander,
tegen

de besloten vennootschap TREKHAAKCENTRUM BV,

kantoorhoudende te Made,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Trekhaakcentrum,
advocaat: mr. J.P.J. Schipperen.
De zitting is gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. C.J.G.M. van der Weide, voorzieningenrechter en mr. C.H.D.M. van de Kar, griffier.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
- [eiser] , bijgestaan door mr. Kolenbrander,
- namens Trekhaakcentrum: dhr. [naam 1] , algemeen directeur [bedrijf ] BV, enig aandeelhouder van Trekhaakcentrum, vergezeld van mw. [naam 2] , finance manager bij [bedrijf ] , bijgestaan door mr. Schipperen.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun stellingen nader toegelicht. Van wat tijdens de mondelinge behandeling namens partijen is verklaard zijn afzonderlijk zittingsaantekeningen gemaakt.
Vervolgens is met inachtneming van het bepaalde in artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in aanwezigheid van partijen mondeling de volgende uitspraak gedaan.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij van de voorzieningenrechter slechts een beslissing wensen met betrekking tot de navolgende twee geschilpunten:
Mag Trekhaakcentrum in het rayon van [eiser] een eigen vestiging openen en daarbij zelf werkzaamheden verrichten of door derden laten verrichten tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst met [eiser] .
Is de franchiseovereenkomst op 30 augustus 2024 door Trekhaakcentrum rechtsgeldig opgezegd tegen 30 november 2024.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze geschilpunten in het voordeel van [eiser] en overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot het eerste geschilpunt.
De franchiseovereenkomst is een overeenkomst die in grote mate door de goede trouw wordt gedomineerd. Dat blijkt uit de wet. Er is ook sprake van sterke verplichtingen van franchisegever en franchisenemer over en weer, waardoor de franchiseovereenkomst wordt gekleurd. In artikel 2 van de franchiseovereenkomst is bepaald dat het rayon waarbinnen de franchisegever geen andere franchisenemer zal aanstellen bestaat uit de gemeente Groningen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bepaling niet a contrario mag worden uitgelegd. Het feit dat in voormeld artikel de franchisegever niet wordt genoemd betekent niet dat deze dus zelf in het rayon actief mag worden. Dat zou in strijd zijn met de algemene paraplu van goed franchisegever-schap. De franchisenemer mag erop vertrouwen dat degene die hem bijstand en commerciële en technische ondersteuning verleent die redelijkerwijs en in relatie tot de aard en de strekking van de franchiseformule verwacht mag worden met het oog op de exploitatie van de franchiseformule (artikel 7:919 BW), hem niet zal beconcurreren in zijn rayon. De aard van de franchiseovereenkomst verzet zich daartegen. Dit zou anders kunnen zijn als in de franchiseovereenkomst was opgenomen dat bepaalde, goed afgebakende activiteiten door de franchisegever zijn toegestaan, maar dat is in de onderhavige zaak niet het geval. De franchiseovereenkomst bevat ook geen waarborgen voor de franchisenemer op dit punt. Op grond van de goede trouw dient de franchisegever zich daarom te onthouden van activiteiten die de uitoefening van het bedrijf door franchisenemer negatief zouden beïnvloeden.
Met betrekking tot het tweede geschilpunt:
Artikel 10.1 van de franchiseovereenkomst is een innerlijke tegenstrijdige bepaling. Het artikellid bevat twee onderdelen:
- de franchiseovereenkomst kan door één van partijen schriftelijk per aangetekende brief worden opgezegd met een opzegtermijn van 3 maanden
- de franchiseovereenkomst wordt stilzwijgend automatisch met 1 jaar verlengd wanneer deze niet 3 maanden voor de vervaldatum is opgezegd.
Volgens Trekhaakcentrum is met het tweede onderdeel geheel onverplicht een soort aanzegverplichting in het leven geroepen, waardoor een einde van de overeenkomst van rechtswege wordt voorkomen.
De voorzieningenrechter is van oordeel, en volgt [eiser] in zijn standpunt, dat het tweede onderdeel van artikel 10.1. niet los kan worden gezien van het eerste onderdeel van dat artikel en dat dus alleen opgezegd kan worden uiterlijk drie maanden voor de vervaldatum van de overeenkomst. Dit betekent dat Trekhaakcentruim uiterlijk op 31 mei 2024 de franchiseovereenkomst had moeten opzeggen en dat, nu zij dat niet heeft gedaan, de overeenkomst bij gebreke van een geldige opzegging doorloopt. Nu nakoming gevorderd is tot 31 augustus 2025 zal die aldus worden toegewezen.
Deze uitleg wordt ook gesteund door de verdere inhoud van artikel 10. In art 10.2. van de franchise-overeenkomst is een regeling beschreven voor als een partij de bepalingen van de franchiseovereenkomst niet nakomt. De nalatige partij wordt eerst schriftelijk gewezen welke maatregelen genomen dienen te worden, er zal een redelijke termijn geboden worden om het betreffende verzuim op te lossen en pas daarna heeft de andere partij het recht de overeenkomst binnen 14 dagen te ontbinden. Gelet op de termijn die dit alles in beslag neemt, zou deze bepaling nauwelijks betekenis hebben als de franchiseovereenkomst tussentijds opzegbaar zou zijn.
Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] worden toegewezen als na te melden. De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd. Als mocht blijken dat de opgelegde dwangsom voor Trekhaakcentrum onvoldoende prikkel is voor naleving van dit vonnis, dan kan [eiser] zich weer tot de voorzieningenrechter wenden.
Omdat Trekhaakcentrum in het ongelijk is gesteld moet zij de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op € 112,37 aan kosten dagvaarding,
€ 320,= aan griffierecht, € 1.107,= advocaatkosten en € 178,= aan nakosten, dus in totaal
€ 1.717,37, vermeerderd met € 92,= indien betekening plaatsvindt. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld in de beslissing

De beslissing

De voorzieningenrechter:
veroordeelt Trekhaakcentrum tot volledige en tijdige nakoming van de franchise-overeenkomst tot en met 31 augustus 2025,
verbiedt Trekhaakcentrum om gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst in het rayon bestaande uit de gemeente Groningen, hetzij een eigen concurrerende vestiging te gaan exploiteren dan wel deze concurrerende vestiging door (een)derde(n), zoals een franchisenemer, te laten exploiteren,
veroordeelt Trekhaakcentrum tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan de hiervoor gegeven veroordeling en verbod, met een maximum van in totaal € 50.000,00 aan te verbeuren dwangsommen,
veroordeelt Trekhaakcentrum in de proceskosten van [eiser] van € 1.717,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Trekhaakcentrum niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
veroordeelt Trekhaakcentrum tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Waarvan proces-verbaal.