ECLI:NL:RBZWB:2024:7803

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
02-180751-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno door stiefvader van 12-jarig meisje

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die een filmpje heeft gemaakt van zijn slapende stiefdochter van 12 jaar oud. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van het betamelijke heeft overschreden door een kinderpornografisch filmpje te vervaardigen, hoewel de overschrijding beperkt bleef omdat er geen sprake was van volledige naaktheid. De verdachte heeft het filmpje vrijwel onmiddellijk verwijderd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de stiefdochter, ter hoogte van € 762,23, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel afgewezen, maar de immateriële schadevergoeding werd vastgesteld op € 750,-. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-180751-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1985 te [geboorteplaats] ( [land] ),
postadres [adres] ,
raadsman: mr. P. Susijn, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Namens de benadeelde partij [stiefdochter] (hierna: ‘ [stiefdochter] ’) heeft mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg, het woord gevoerd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een kinderpornografisch filmpje heeft gemaakt van zijn [stiefdochter] , die op dat moment 12 jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Niet kan worden vastgesteld dat de inhoud van de afbeelding van het filmfragment een onmiskenbaar seksuele strekking heeft. Dat betekent dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en verdachte behoort te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op 26 januari 2023 heeft de moeder van [stiefdochter] aangifte gedaan tegen verdachte. In deze aangifte verklaart zij dat ze op 24 mei 2022 een afbeelding van [stiefdochter] op de telefoon van verdachte heeft gezien. Op de afbeelding kon zij zien dat [stiefdochter] in haar kamer op haar bed lag te slapen. Verder zag zij dat de afbeelding een close-up betrof van het ondergoed dat [stiefdochter] op dat moment droeg, terwijl haar benen wat gespreid waren. De moeder heeft vervolgens een foto gemaakt van die afbeelding.
Ten overstaan van de politie heeft verdachte verklaard dat hij bij de moeder van [stiefdochter] thuis in [plaats] een filmpje had gemaakt van [stiefdochter] , waarbij zij op haar rug op bed lag en haar benen een beetje open had. Haar onderbroek was te zien. [stiefdochter] was op dat moment 12 jaar oud. Toen verdachte weer naar beneden ging dacht hij “dit kan niet” en heeft hij het filmpje verwijderd. Verdachte verklaarde dat hij drugs op had en je dan geiler wordt en meer gedachten hebt en hij de seks met zijn vriendin ook filmde en dat dus misschien gewend was.
Het filmen gebeurde volgens verdachte een dag voordat de moeder van [stiefdochter] een foto van de afbeelding had gemaakt. Volgens verdachte was dat in ieder geval in het weekend en moest hij de volgende dag werken. De rechtbank gaat er, gelet op de verklaring van verdachte, daarom vanuit dat hij het filmpje op 22 mei 2022 heeft gemaakt.
Uit het dossier wordt duidelijk dat het betreffende filmpje op de dag dat de moeder van [stiefdochter] de afbeelding aantrof, niet meer op de telefoon van verdachte stond. Wel is een afbeelding, zoals beschreven door de moeder, bewaard gebleven. De vraag is of deze afbeelding moet worden aangemerkt als kinderpornografisch. Een verbalisant beschrijft dat op de afbeelding twee benen te zien zijn die wat gespreid uit elkaar liggen. Verder is te zien dat de persoon op de afbeelding een onderbroekje draagt. Een opsporingsambtenaar van het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme beschrijft dat de afbeelding echt gericht is op de vagina van het meisje en daarom aangemerkt is als kinderporno. De rechtbank heeft met medeweten van de officier van justitie en de verdediging kennis genomen van de afbeelding en dit ook zo waargenomen.
Gelet op de manier van afbeelden van de schaamstreek van [stiefdochter] en de verklaring van verdachte bij de politie is de rechtbank van oordeel dat de afbeelding uit het door verdachte gemaakte filmpje een onmiskenbaar seksuele strekking heeft. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kinderpornografisch materiaal heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 mei 2022 te [plaats] , afbeeldingen, te weten een foto of video van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [stiefdochter] , geboren op [geboortedag 2] 2009, is betrokken, heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het heimelijk filmen van genoemde [stiefdochter] , terwijl zij in bed ligt en waarbij de focus nadrukkelijk is gericht op het onderbroekje van die [stiefdochter] , waarbij de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 weken waarvan 7 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf van 180 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak verzocht. Bij een bewezenverklaring is verzocht om, gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf van één dag op te leggen. Verder is verzocht om een taakstraf van kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft een filmpje gemaakt van zijn slapende [stiefdochter] van 12 jaar oud. Van dit filmpje is een afbeelding op zijn telefoon achtergebleven en op die afbeelding is te zien dat de focus op het met een onderbroekje bedekte kruis van [stiefdochter] is gericht. Door deskundigen is deze foto geclassificeerd als kinderporno. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het maken en in het bezit hebben van kinderporno.
Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [stiefdochter] . Dat klemt te meer omdat verdachte de stiefvader is van [stiefdochter] . Het vertrouwen dat [stiefdochter] in haar stiefvader had, is op ernstige wijze beschaamd. De veiligheid die verdachte aan zijn stiefdochter had moeten bieden, heeft hij niet geboden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hiervoor geen oog heeft gehad.
Met zijn handelen heeft verdachte ook de grenzen van het betamelijke overschreden. De overschrijding is wel beperkt gebleven, in die zin dat geen sprake was van volledige naaktheid. Daarnaast heeft verdachte het filmpje vrijwel meteen verwijderd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 17 oktober 2024. Daarin is opgemerkt dat er onvoldoende informatie is op het gebied van de seksualiteit van verdachte om vast te kunnen stellen of er sprake is van deviante voorkeuren of het gebruik van seks als coping. Ook kan de reclassering niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Wel wordt een aantal bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole, geformuleerd.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting waarbij voor het vervaardigen en het in bezit hebben van kinderporno de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren het uitgangspunt is. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat de wijze waarop verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen van kinderporno van een andere orde is dan het gemiddelde “vervaardigen” waarop het oriëntatiepunt doelt. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het taakstrafverbod genoemd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een te zware is. Alles afwegend moet naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Ter zitting is gebleken dat verdachte de weg naar hulpverlening zelf kan vinden. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om aan het voorwaardelijk deel bijzondere voorwaarden te verbinden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uren op zijn plaats is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [stiefdochter] vordert een schadevergoeding van € 22.069,04, bestaande uit materiële schade van € 20.319,03 en immateriële schade van € 1.750,- voor het tenlastegelegde feit.
7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering voor wat betreft de materiële kosten kan worden toegewezen, met uitzondering van de post ‘studievertraging’. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade houdt de officier van justitie voor dat in vergelijkbare zaken doorgaans een bedrag aan schadevergoeding tussen de € 500,- en € 1.000,- wordt toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt, indien verdachte niet wordt vrijgesproken, de post ‘studievertraging’ niet toe te wijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het verzoek om deze te matigen. Een bedrag van € 750, - zou redelijk zijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Reis- en parkeerkosten
De gevorderde reiskosten op en neer naar het politiebureau zullen worden afgewezen, nu een wettelijke grondslag voor het vergoeden van die kosten ontbreekt. Dit betreft een bedrag van € 17,42 (52,8 km x 0,33 eurocent).
De gevorderde reiskosten gemaakt in het kader van het bijwonen van de rechtszaak zijn kosten die niet als materiële schade voor vergoeding in aanmerking komen. Aangezien [stiefdochter] met een gemachtigde procedeerde, komen deze kosten ook niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Deze reiskosten zullen dus worden afgewezen.
De gevorderde reiskosten gemaakt en nog in de toekomst te maken in verband met medische afspraken zullen als verplaatste schade worden toegewezen, nu voldoende is onderbouwd dat de moeder van [stiefdochter] deze kosten heeft gemaakt en nu de verdediging deze kosten niet (inhoudelijk) heeft weersproken. Dit betreft een bedrag van € 10,73 (32,5 km x 0,33 eurocent).
De parkeerkosten van € 1,50 in verband met een medische afspraak zullen eveneens als verplaatste schade worden toegewezen.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Studievertraging
Ten aanzien van de post ‘studievertraging’ is de rechtbank van oordeel dat uit de onderbouwing niet zonder meer blijkt dat sprake is geweest van een studievertraging dan wel dat die te verwachten valt, op grond van het strafbaar feit. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat [stiefdochter] voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. Op grond van de door [stiefdochter] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 762,23, waarvan € 12,23 materiële schade en € 750,- immateriële schade.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de aan [stiefdochter] te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Verder zal over de toegekende schadebedragen de wettelijke rente worden toegewezen: voor wat betreft de materiële schade vanaf de datum van het indienen van de vordering, zijnde 24 oktober 2024; voor wat betreft de immateriële schade vanaf de datum waarop het feit is gepleegd, zijnde 22 mei 2022, alles tot aan de dag van volledige betaling.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 240b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [stiefdochter] van € 762,23, waarvan € 12,23 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft de materiële schade vanaf 24 oktober 2024 en voor wat betreft de immateriële schade vanaf 22 mei 2022, alles tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 750,- zal worden gestort op een ten behoeve van [stiefdochter] (geboren op [geboortedag 2] 2009 te [plaats] ) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [stiefdochter] tot een bedrag € 31,80 af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [stiefdochter] ,
€ 762,23te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft een bedrag van € 12,23 aan materiële schade vanaf 24 oktober 2024 en voor wat betreft een bedrag van € 750,- vanaf 22 mei 2022, alles tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 november 2024.