ECLI:NL:RBZWB:2024:780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
C/02/418854 / JE RK 24-213
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind wegens zorgen over veiligheid en ontwikkeling

Op 7 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, vanwege ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van het kind zodra het geboren is. De moeder, die zwanger is van het ongeboren kind, heeft geen bevallingsplan gemaakt, geen kraamhulp geregeld en er zijn zorgen over haar psychische toestand en mogelijk middelengebruik. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een acute en ernstige bedreiging voor het ongeboren kind bestaat, waardoor een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter heeft besloten om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling voor een termijn van twee weken, van 7 februari 2024 tot 21 februari 2024, en houdt het resterende deel van het verzoek aan voor verdere beoordeling na een mondelinge behandeling. De Raad, de moeder en de gecertificeerde instelling worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven tijdens deze behandeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418854 / JE RK 24-213
Datum uitspraak: 7 februari 2024
beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende
[het nog ongeboren kind], hierna te noemen: het nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats].
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI), locatie Tilburg.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoek met bijlage van de Raad van 7 februari 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.

2.De feiten

2.1
De moeder is zwanger van het nog ongeboren kind. De verwachte geboortedatum is
[datum 1] 2024.
2.2
Niet bekend is wie de vader van het nog ongeboren kind is.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.4. De beoordeling

4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.2
Ingevolge artikel 1:257, eerste lid, BW kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
4.3
Op grond van artikel 1:2 BW wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert. Derhalve kan een ongeboren kind, indien tevens aan de voorwaarden van artikel 1:257 BW juncto artikel 1:255 BW is voldaan, voorlopig onder toezicht worden gesteld van de GI.
4.4
De kinderrechter stelt vast dat uit het verzoek blijkt dat er sprake is van een situatie waarin de behandeling ter zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor het nog ongeboren kind. Derhalve wordt zonder de moeder te horen op het verzoek beslist.
4.5
De kinderrechter is van oordeel dat uit het verzoek blijkt dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 BW). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor het nog ongeboren kind weg te nemen. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat er grote zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van de ongeboren baby zodra deze is geboren. Immers, er zijn zorgen over het psychisch toestandsbeeld van de moeder en haar medicatiegebruik. Daarnaast heeft de moeder geen kraamhulp geregeld, geen bevallingsplan gemaakt en is haar woning onvoldoende veilig voor het krijgen van een kind. Er is onvoldoende vertrouwen dat het moeder lukt om tijdig haar woning veilig in te richten. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat er geen stroom is in de woning van de moeder en het huis niet opgeruimd en schoon is.
4.6
Voorts zijn er zorgen over mogelijk middelengebruik bij de moeder, lijkt zij niet de juiste financiële keuzes te kunnen maken en heeft zij – volgens GGZ – moeite om voor zichzelf te zorgen. Er bestaat gereden zorg dat de moeder niet kan aansluiten bij de basale, emotionele en pedagogische behoefte van de baby.
4.7
Daarbij komt dat gezien wordt dat de moeder zich ambivalent opstelt ten aanzien van hulpverlening. Het lijkt er volgens hulpverlening op dat de moeder geen besef heeft van wat haar te wachten staat met de komst van haar kindje. Veilig Thuis heeft het advies uitgebracht dat de moeder beschermd gaat wonen, bijvoorbeeld in een moeder-kind huis, echter dit wijst de moeder af. Inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader is naar het oordeel van de kinderrechter vooralsnog ontoereikend.
4.8
Gelet op voormelde zorgen, zal het nog ongeboren kind voorlopig onder toezicht worden gesteld (artikel 1:257 BW) voor een termijn van twee weken, te weten met ingang van 7 februari 2024 tot 21 februari 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
4.9
Een verdere beslissing op het verzoek zal de kinderrechter pas nemen nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De Raad, de moeder en de GI worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde mondelinge behandeling.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
stelt het ongeboren kind voorlopig onder toezicht van de GI met ingang van 7 februari 2024 tot 21 februari 2024;
5.2
houdt het resterende deel van het verzoek aan;
5.3
bepaalt dat de Raad, de moeder en de GI zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda van
[datum 2];
5.4
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproep voor de Raad, de moeder en de GI voor deze mondelinge behandeling;
5.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.