In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.491. Tevens werd een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van belanghebbende, die betwist dat de door de inspecteur vastgestelde waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente correct is. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft vastgesteld, omdat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gegevens van de verzekeraar onjuist zijn. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het belastbaar inkomen en de bijdrage-inkomen correct heeft vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve gegevens bij het vaststellen van de waarde in het economische verkeer en de rol van de inspecteur in het proces. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende geen concrete aanwijzingen heeft aangedragen die de gerenseigneerde gegevens van de verzekeraar in twijfel trekken. De rechtbank besluit dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond.