In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1987, zonder vaste woon- of verblijfplaats. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, met als doel het toedienen van vocht, voeding en medicatie, en het verrichten van medische controles en therapeutische maatregelen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, een afdelingsarts en een verpleegkundige zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene in een crisisverblijf verblijft en dat er sprake is van een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang, veroorzaakt door vermoedelijke psychische stoornissen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gevraagde machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel noodzakelijk is, gezien de ernst van de situatie en het risico op zelfverwaarlozing. De rechtbank heeft de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend, maar de duur beperkt tot maximaal zeven dagen, tot en met 5 november 2024. De rechtbank heeft de overige verzochte zorgvormen afgewezen, omdat niet is gebleken dat deze noodzakelijk zijn. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met het rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beschikking.