Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam], wijkverpleegkundige.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1937. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een cliënt die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie. De rechtbank heeft de procedure opgestart na ontvangst van het verzoekschrift op 23 oktober 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 november 2024, waarbij de betrokkene en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een wijkverpleegkundige.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich niet herkent in de diagnose dementie, maar dat de wijkverpleegkundige heeft aangegeven dat er sprake is van een progressief dementieel ziektebeeld. De echtgenote van de betrokkene heeft aangegeven dat zij overbelast is geraakt door de zorg voor haar man, die steeds meer ondersteuning nodig heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de zorgbehoefte van de betrokkene zodanig is toegenomen dat zijn echtgenote niet meer in staat is om hem adequaat te ondersteunen, wat heeft geleid tot de aanvraag voor een rechterlijke machtiging.
Na zorgvuldige afweging van de standpunten van de betrokken partijen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevraagde machtiging noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de opname en het verblijf van de betrokkene noodzakelijk zijn. De machtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 7 mei 2025. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Pulskens, rechter, in aanwezigheid van de griffier.