In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren in 1945, die lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 6 november 2024, na een eerdere beslissing van de burgemeester van Moerdijk tot inbewaringstelling op 5 november 2024. De mondelinge behandeling vond plaats met gesloten deuren, waarbij de cliënt, zijn echtgenote, en verschillende zorgprofessionals aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt verblijft in een zorgaccommodatie en dat zijn toestand, gekenmerkt door geheugenstoornissen en hallucinaties, een risico op ernstig lichamelijk letsel, psychische schade en verwaarlozing met zich meebrengt. De specialist ouderengeneeskunde heeft verklaard dat de huidige opname noodzakelijk is voor de veiligheid van de cliënt en zijn echtgenote, die als mantelzorger overbelast is geraakt. De rechtbank oordeelt dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen.
De rechtbank verleent daarom de gevraagde machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, tot en met 19 december 2024. Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter P. Pulskens, in aanwezigheid van griffier Baremans.