ECLI:NL:RBZWB:2024:7749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
02-700017-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een veroordeelde met gedragsstoornissen en middelengebruik

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de PIJ-maatregel van een veroordeelde, geboren in 2000, die in een jeugdinrichting verblijft. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ-maatregel met twaalf maanden te verlengen, toegewezen. De PIJ-maatregel was eerder opgelegd voor poging tot doodslag en openlijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel vereisen, gezien het matig-hoog recidiverisico van de veroordeelde. De rechtbank baseerde haar beslissing op het advies van de jeugdinrichting, waarin werd gesteld dat de veroordeelde nog onvoldoende had geprofiteerd van de behandeling en dat er zorgen waren over zijn middelengebruik. De rechtbank verwierp het standpunt van de verdediging dat de situatie in de jeugdinrichting onveilig was en dat dit de ontwikkeling van de veroordeelde zou belemmeren. De rechtbank concludeerde dat verdere behandeling noodzakelijk was voor een gunstige ontwikkeling van de veroordeelde. De PIJ-maatregel zal, behoudens verdere verlenging, voorwaardelijk eindigen op 18 november 2024 en onvoorwaardelijk op 13 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Locatie Middelburg
Parketnummer: 02-700017-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 14 november 2024
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in [jeugdinrichting 1] .

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 26 september 2024, die strekt tot verlenging van de termijn van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met 12 maanden;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van veroordeelde tot en met 19 juli 2024;
- het rapport van [jeugdinrichting 1] d.d. 18 september 2024, waarin het advies van de justitiële jeugdinrichting is vermeld.

2.De procesgang

Bij beslissing van deze rechtbank van 25 oktober 2018 is veroordeelde als schuldig aan
poging tot doodslag en openlijk en in vereniging geweld plegen veroordeeld tot een
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ-maatregel).
Veroordeelde is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Bij arrest van het gerechtshof
's-Hertogenbosch van 20 november 2019 is het vonnis van de rechtbank bevestigd, onder aanvulling van de bepaling dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De PIJ-maatregel is op 5 december 2019 aangevangen.
De PIJ-maatregel is bij beslissing van 7 december 2023 verlengd voor een termijn van twaalf maanden. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beslissing van de rechtbank bij beslissing van 30 mei 2024 bevestigd en het verzoek tot nader onderzoek afgewezen.
De maatregel zal - behoudens verdere verlenging - voorwaardelijk eindigen op 18 november 2024 en onvoorwaardelijk op 13 november 2025.
Tijdens het onderzoek in raadkamer van de rechtbank van 31 oktober 2024 zijn gehoord:
  • de officier van justitie, mr. J. Verschuren;
  • veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. Stroobach, advocaat te Diemen;
  • de getuige-deskundige [deskundige] , gedragsdeskundige verbonden aan [jeugdinrichting 1] .

3.Het advies van de justitiële jeugdinrichting

De jeugdinrichting heeft in haar rapport van 18 september 2024 geadviseerd de PIJ-maatregel te verlengen met twaalf maanden, waarvan zes maanden in de vorm van STP, gelet op de aard en omvang van het recidiverisico en in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van veroordeelde.
De jeugdinrichting heeft daartoe aangegeven dat veroordeelde is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde gedragsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken. Tevens is er sprake van een problematisch patroon van cannabisgebruik dat leidt tot
beperkingen in zijn functioneren. Op functieniveau kan gesproken worden van een laag moreel redeneren, gebrekkige empathie, directe behoeftebevrediging, gebrekkige oplossingsvaardigheden, verhoogde stressgevoeligheid, en een hang naar middelengebruik. In het verleden werd ook gesproken over impulsiviteit (in remissie onder invloed van
medicatie), lage frustratietolerantie en moeite met het accepteren van autoriteit. Hoewel dit nog steeds thema’s zijn, zijn deze minder aanwezig en kan veroordeelde inmiddels beter omgaan met autoriteit, is hij beter in staat om om te gaan met frustratie en is hij minder impulsief. In stressvolle omstandigheden en in conflictsituaties ontwikkelt veroordeelde echter al snel gevoelens van boosheid die hij onvoldoende kan controleren en die vervolgens een uitlaatklep vinden in zijn grensoverschrijdend handelen. Opgekropte gevoelens van onmacht en frustratie ten gevolge van de problemen kunnen tot buitenproportionele reacties leiden en beïnvloeden de heftigheid van zijn reacties. Mogelijk heeft het gebruik van alcohol en drugs een ontremmend effect gehad op het handelen van veroordeelde. Veroordeelde heeft beperkt probleembesef en de gevolgen van problematisch gedrag worden door hem in onvoldoende mate gezien, hetgeen voortkomt uit zijn gebrekkige identiteitsontwikkeling en beperkte reflectieve vaardigheden. Hij vindt het lastig om zich kwetsbaar op te stellen en om naar zijn eigen gedrag te kijken, hoewel hij hierin een positieve ontwikkeling heeft laten zien.
Binnen de huidige setting wordt het recidive risico nog op matig-hoog ingeschat. Dit is binnen een duidelijk justitieel kader, waardoor beëindiging van de PIJ-maatregel vermoedelijk zal resulteren in recidive. Veroordeelde heeft momenteel nog onvoldoende geprofiteerd van de aangeboden behandeling.
De afgelopen periode lijkt veroordeelde zich steeds meer open te stellen voor begeleiding en behandeling en laat hij geen fysieke agressie meer zien. Deze ontwikkeling is echter nog pril. Daarnaast blijft middelengebruik een belangrijk punt van aandacht. De komende periode zal daarom binnen de PIJ-maatregel ingezet worden om verder te werken aan de behandeldoelen van veroordeelde (vergroten van mentaliserend vermogen, bewerken van de negatieve opvattingen, uitbreiden copingsvaardigheden, versterken van identiteit), het toewerken naar onbegeleid verlof (reeds aangevraagd), inzetten van praktische resocialisatiedoelen, het onderzoeken van de opties qua uitstroombestemming en het verstevigen van de prosociale omgeving. Er wordt gewerkt aan een vergroting van enkele beschermende factoren (dagbesteding/werk en de steun door ouders). Ook zal het contact met zijn reclassering gestart worden in het kader van kennismaking en een onderzoek naar de haalbaarheid van een STP. Veroordeelde is momenteel op zoek naar betaald werk. De jeugdinrichting is van mening het van belang is dat de persoonlijkheidsproblematiek van veroordeelde middels individuele therapie tot de kern wordt aangepakt (middels psychotrauma behandeling en eventuele andere geïndiceerde therapievormen) en dat hij blijft werken aan het stoppen van zijn middelengebruik middels therapie bij [verslavingszorg] . MDFT wordt ingezet om de onderlinge communicatie tussen veroordeelde en ouders te verbeteren en om te leren om lastige onderwerpen te bespreken. Er zullen in de komende periode steeds meer stappen richting resocialisatie gezet worden. Het wordt nog steeds van belang geacht dat deze nieuwe vrijheden stapsgewijs opgebouwd worden.
Gelet op het matig-hoge recidiverisico, de plaatsing op de ITA en het feit dat er een prille start is gemaakt met gedragsverandering en gezien moet worden of die blijvend is, is verblijf binnen een hoog-beveiligde setting nog altijd geïndiceerd. Gelet op de aard en omvang van het recidiverisico wordt geadviseerd dat, in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling, de PIJ-maatregel van veroordeelde met twaalf maanden wordt verlengd, waarvan zes maanden in de vorm van een Scholings- en trainingsprogramma (hierna: STP).
Ter zitting heeft de getuige-deskundige [deskundige] daaraan nog het volgende toegevoegd.
Dat het onrustig is in de jeugdinrichting, wordt niet ontkend. Er kan echter vanuit worden gegaan dat het personeel altijd voor veiligheid probeert te zorgen. Het beeld dat door de verdediging wordt geschetst, is erger dan de daadwerkelijke stand van zaken en incidenten worden uit de context getrokken. Ten aanzien van veroordeelde geldt niet dat er verloven niet door zijn gegaan door onderbezetting, omdat hij met onbegeleid verlof gaat. Het door de verdediging geschetste beeld, dat veroordeelde zich heel onveilig voelt in de jeugdinrichting, wordt door de deskundige niet altijd herkend en is niet terug te herleiden naar zijn gedrag. Niettemin is veroordeelde een alternatief aangeboden bij een ander startend ITA, te weten die van [jeugdinrichting 2] , om erkenning voor zijn gevoel van onveiligheid en frustratie in zijn ontwikkeling te geven. Veroordeelde heeft dit aanbod afgewezen.
De jeugdinrichting acht PMT nog steeds geïndiceerd vanwege de agressieregulatieproblematiek bij veroordeelde. Er zijn momenten dat de boosheid en frustratie fors toenemen. Recente incidenten, waarbij veroordeelde met spullen heeft gegooid, onderschrijven dit. Veroordeelde heeft op dit punt wel een ontwikkeling laten zien. Ook de verslavingstherapie van [verslavingszorg] is nog geïndiceerd. De afgelopen anderhalve maand worden positieve urinecontroles gemeten met de maximale score die uitgelezen kan worden. Ondanks dat het middelengebruik geen delict gerelateerde factor is, heeft het wel invloed op de ontwikkeling van zijn psyche en kan het veroordeelde afhouden van de doelen die hij wil bereiken, zoals het vinden van werk. Het is zinvol en noodzakelijk om de verslavingstherapie voort te zetten. In hoeverre het niet volgen van therapie consequenties heeft voor de uitstroommogelijkheden, hangt mede af van de eisen die de reclassering zal stellen. Vooral het middelengebruik lijkt een probleem. Het abstinent zijn van middelen is een voorwaarde voor onbegeleid verlof, waaronder verloven die nodig zijn voor het vinden en ondernemen van werk. De scores zijn nu veel te hoog.
De insteek is dat de komende periode wordt gewerkt aan resocialisatie, waarbij het vinden van werk en een woning en het opbouwen van een sociaal netwerk van belang zijn. Waar mogelijk dient dit onder de vleugels van de jeugdinrichting te gebeuren, zodat dit proces kan worden gemonitord en bijgestuurd waar nodig. Om met het STP te kunnen beginnen, moet veroordeelde 26 uur per week werk of dagbesteding hebben. Ook moet naar woonruimte worden gezocht in de omgeving van [plaats] , waar hij uit wil stromen. Zodra hij werk heeft en de reclassering de tijd heeft gehad om kennis met hem te maken, zou het STP kunnen starten. Uitgaande van een positief scenario, waarbij veroordeelde meewerkt en zaken vanuit de jeugdinrichting gaan zoals beoogd, is het passend dat veroordeelde nog een half jaar in de jeugdinrichting blijft en vervolgens met het STP start. Een risico is dat als de onbegeleide verloven toenemen, ook de verleidingen toenemen. De overgang naar een vervolgplek moet zo goed mogelijk worden vormgegeven. Het STP zal starten in de omgeving van de jeugdinrichting, wat betekent dat veroordeelde eerst in die omgeving werk zal moeten vinden en later in de omgeving waar hij wil uitstromen. Als dat niet onmiddellijk lukt, is een tijdelijke oplossing in de vorm van dagbesteding vaak wel mogelijk. Een optie is dat veroordeelde naar de nog te openen ITA van [jeugdinrichting 2] wordt overgeplaatst.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is ter zitting bij de vordering om de PIJ-maatregel met twaalf maanden te verlengen gebleven. Verlenging is noodzakelijk gelet op het gevaarscriterium en is in het belang van een zo gunstige mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde. De officier van justitie is niet op de hoogte van de situatie in de jeugdinrichting en gaat uit van wat de deskundige hierover ter zitting heeft aangegeven. De officier van justitie kan niet anders dan ervan uitgaan dat het risico op recidive in de huidige setting matig is en hoog als de PIJ-maatregel wordt beëindigd. Daarnaast is voorzetting van de PIJ-maatregel van belang voor de ontwikkeling van veroordeelde, gelet op de therapieën die nog geïndiceerd zijn. De verslavingszorg van [verslavingszorg] is noodzakelijk om hem te helpen bij het stoppen met blowen, omdat het niet waarschijnlijk is dat het veroordeelde op eigen kracht zal lukken. Veroordeelde heeft de afgelopen periode een fragiele positieve ontwikkeling laten zien. De onbegeleide verloven gaan vooralsnog goed, maar anderzijds wil veroordeelde niet meer meewerken aan therapieën. Hij gaat richting het einde van de PIJ-maatregel en de komende periode is gericht op resocialisatie en het vinden van werk en woonruimte en het STP. Het regelmatig blowen heeft gevolgen en zorgt ervoor dat het opbouwen van vrijheden niet zo snel gaat als hij zou willen en dat het langer duurt voor het STP in gang kan worden gezet. De komende twaalf maanden zijn nodig om vrijheden uit te breiden en toe te werken naar het STP.

5.Het standpunt van de verdediging

Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij wil dat de PIJ-maatregel voorwaardelijk beëindigd wordt. Hij heeft bijna zeven jaar vast gezeten en vindt het genoeg geweest. Voor hem is van belang dat hij tijd met zijn familie door kan brengen, onder meer vanwege de ziekte van zijn vader en de ingrijpende operatie die hij moet ondergaan. Hij heeft geen motivatie meer voor therapie. Hij is zelf bezig met het beperken van zijn middelengebruik, maar door een samenloop van vervelende situaties is de motivatie daarvoor op dit moment ook minder. Hij blowt in de week van zijn verlof niet, de andere week wel. Hij is wel in staat geweest ermee te stoppen. MDFT heeft hij positief afgerond. Veroordeelde is van ver gekomen en het maximale wat eruit gehaald kan worden in de jeugdinrichting, is bereikt. Hij wil andere stappen nemen in het verlofkader. In de jeugdinrichting is geen structuur en heeft hij continu een onveilig gevoel vanwege incidenten die plaatsvinden, waaronder bedreigingen richting hem en zijn familie. Vanwege de oplopende spanningen heeft veroordeelde zelf ook twee keer verkeerd gehandeld door met spullen te gooien. Hij heeft soms het gevoel dat zijn stem niet gehoord wordt en heeft op een verkeerde manier zijn stem laten horen. Een overplaatsing naar [jeugdinrichting 2] ziet veroordeelde niet zitten, omdat hij dan vreest voor vertraging in zijn traject. Als de PIJ-maatregel verlengd wordt, dan zal hij zijn tijd uitzitten.
De verdediging heeft verzocht de PIJ-maatregel voorwaardelijk te beëindigen dan wel de mogelijkheid tot voorwaardelijke beëindiging te laten onderzoeken en de zaak daartoe aan te houden. Verlenging van de PIJ-maatregel is niet noodzakelijk, omdat niet aan het gevaarscriterium wordt voldaan en omdat verlenging niet in het belang is van een zo gunstige mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde. Het recidiverisico is binnen de jeugdinrichting eerder hoger dan lager dan buiten de jeugdinrichting, gelet op de omstandigheden daar. De verdediging heeft zorgen over de veiligheid van veroordeelde in de jeugdinrichting vanwege de complete chaos die daar lijkt te heersen. Er hebben zich verschillende incidenten voorgedaan. De kamer van veroordeelde is open gedaan op een moment waarop dat niet had gemogen, er zijn spullen van hem gestolen en kapot gemaakt en veroordeelde en zijn familieleden worden bedreigd. Er komen mensen in ruimtes waar zij niet horen, een personeelslid is ontslagen vanwege seksueel contact met een van de jeugdigen, er zijn steekwapens in de jeugdinrichting en er vinden vechtpartijen plaats. Vanwege personeelsgebrek worden verlofplannen niet geschreven en gaan er verloven en programma’s binnen de inrichting niet door. Onder die omstandigheden is verlenging van de PIJ-maatregel niet noodzakelijk in het kader van het gevaarscriterium en in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde. Veroordeelde kan zich in zo’n omgeving niet positief ontwikkelen en is enorm gedemotiveerd. Hij haalt zijn successen uit de onbegeleide verloven, die over het algemeen goed verlopen en die hem stimuleren zijn drugsgebruik te matigen. Dit terwijl het vele verblijf op zijn kamer door personeelsgebrek juist bijdraagt aan het blowen. Veroordeelde wil zo veel mogelijk bij zijn ouders zijn, onder meer vanwege de heftige operatie die zijn vader moet ondergaan.
Het zelfinzicht van veroordeelde is gegroeid en hij weet welke stappen hij nog moet zetten. Hij zal in het geval van een voorwaardelijke beëindiging zelf aan de bel trekken als zich problemen voordoen. Hij is ervan overtuigd dat dit minder zal voorkomen als hij werk heeft. Therapie heeft voor hem geen meerwaarde meer en het recidiverisico is laag. Hij is bereid mee te werken aan voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke beëindiging, zoals verslavingszorg. Een langer verblijf in de jeugdinrichting is niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. Door een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, kan hij meteen naar werk en een woonruimte zoeken in de omgeving waar veroordeelde wil uitstromen.

6.Het oordeel van de rechtbank

Bij arrest van 20 november 2019 heeft het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch aan veroordeelde een PIJ-maatregel opgelegd ter zake van poging tot doodslag en openlijk en in vereniging geweld plegen. Dit zijn misdrijven die gericht zijn tegen en/of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen waardoor verlenging van de PIJ-maatregel mogelijk is.
Verder stelt de rechtbank vast dat uit diagnostisch onderzoek van 6 november 2023 naar voren komt dat er bij veroordeelde op dit moment sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken en een stoornis in cannabisgebruik (matig in een gereguleerde omgeving). Er is dus nog steeds sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De PIJ-maatregel kan slechts worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en die verlenging ook in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van veroordeelde is.
Uit het rapport en advies van de jeugdinrichting volgt dat er sprake is van een matig-hoog recidiverisico binnen het huidige justitiële kader en dat beëindiging van de PIJ-maatregel vermoedelijk zal resulteren in recidive, omdat veroordeelde nog onvoldoende heeft geprofiteerd van de aangeboden behandeling. De rechtbank volgt het standpunt van de jeugdinrichting en is van oordeel dat door het wegvallen van de huidige setting een hoog recidiverisico zou gelden en dat de algemene veiligheid van personen dus verlenging van de maatregel eist. De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging, dat de situatie in de jeugdinrichting dusdanig onveilig is dat het recidiverisico erbinnen hoger is dan erbuiten, niet. Enerzijds volgt uit de toelichting van de deskundige dat het geschetste beeld over de onveilige situatie in de jeugdinrichting genuanceerd moet worden, terwijl anderzijds blijkt dat het veroordeelde binnen de strikte kaders in de jeugdinrichting zelf niet altijd lukt zijn agressie te reguleren als zijn boosheid en frustratie toenemen. Verdere behandeling voor die agressieregulatieproblematiek is, mede door de weigering van veroordeelde zelf om mee te werken aan PMT, nog onvoldoende van de grond gekomen. Dit maakt dat het recidivegevaar buiten de jeugdinrichting naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk aanwezig zou zijn.
Wat de zo gunstig mogelijke ontwikkeling van veroordeelde betreft, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde stukken en de toelichting van de deskundige ter zitting volgt dat er binnen de jeugdinrichting nog steeds behandelingen zijn waarvan veroordeelde kan profiteren en die nodig zijn om te werken aan zijn agressieregulatie-problematiek en zijn verslavingsproblematiek. Dat veroordeelde zelf weigert zijn medewerking daaraan te verlenen, maakt niet dat die behandelingen niet meer geïndiceerd zijn. Met name het middelengebruik bij veroordeelde is nog een groot punt van zorg. Uit de informatie van de deskundige van de jeugdinrichting volgt dat hij de afgelopen tijd meermalen positieve urinecontroles heeft gehad, waarbij de maximaal meetbare score werd gemeten. Veroordeelde heeft ook zelf ter zitting bevestigd dat hij regelmatig blowt. Veroordeelde wil niet langer meewerken aan verslavingstherapie, maar gebleken is dat het hem zelfstandig niet of slechts kortdurend lukt abstinent te blijven van middelen, met als gevolg dat onbegeleide verloven niet altijd door kunnen gaan. Dit terwijl de verloven belangrijk voor veroordeelde zijn. Voor de verdere stappen die veroordeelde in het resocialisatieproces moet zetten, is zijn middelengebruik een belangrijke factor. Abstinentie is van belang voor de onbegeleide verloven – die onder meer ingezet zullen worden voor het vinden van werk – maar ook voor het hebben en houden van werk. Het is daarom van belang dat veroordeelde de verslavingstherapie vanuit [verslavingszorg] wordt voortgezet.
Verder is gebleken dat veroordeelde nog veel stappen heeft te zetten in het traject richting voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Veroordeelde verblijft op dit moment nog op de ITA, heeft slechts onbegeleide verloven die een dag(deel) duren en heeft nog geen werk of een woonruimte. Er zijn nog veel stappen te zetten en de rechtbank is van oordeel dat – mede gelet op de problematiek van veroordeelde, waaronder het middelengebruik – een geleidelijk pad moet worden bewandeld vanuit het kader van de jeugdinrichting, waardoor het traject kan worden gemonitord en waar nodig kan worden bijgestuurd, zulks met het oog op een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde. Niet aannemelijk is geworden dat de situatie in de jeugdinrichting zodanig onveilig is dat dit aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van veroordeelde in de weg zou staan. Daarbij wordt opgemerkt dat aan veroordeelde overplaatsing naar de ITA van [jeugdinrichting 2] als alternatief is aangeboden, maar dat hij deze optie heeft geweigerd.
Gelet op de zorgen over het middelengebruik en stappen die in het kader van het resocialisatie traject nog gezet moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel het komende jaar nog te vroeg komt. Het geleidelijke traject dat de jeugdinrichting voor ogen heeft, waarbij eerst verdere stappen gezet moeten worden binnen de jeugdinrichting en de onbegeleide verloven en waarna vervolgens wordt gestart met het STP – waarbij de jeugdinrichting het traject kan blijven monitoren en bijsturen – acht de rechtbank passend en het meest in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde. De toezegging dat veroordeelde zich nu reeds aan voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke beëindiging zal houden, acht de rechtbank onvoldoende reëel. Dit gelet op de beperkte intrinsieke motivatie bij veroordeelde die gedurende de gehele PIJ-maatregel zichtbaar is geweest. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding nu al nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
Gelet op wat hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, en het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde eisen dat de termijn van de PIJ-maatregel wordt verlengd met twaalf maanden.

7.De beslissing.

De rechtbank:
- verlengt de termijn van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van veroordeelde met twaalf maanden;
- wijst het subsidiaire verzoek van de verdediging tot nader onderzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.W.P.J. Hopmans en mr. L.W.M. Hendriks, kinderrechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. van der Welle en is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
Mr. Hendriks is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.