ECLI:NL:RBZWB:2024:770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/02/398843 FA RK 22-276
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning vaderschap na nieuw verwantschapsonderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige. De man heeft verzocht om de erkenning van de minderjarige te vernietigen, omdat uit nieuw verwantschapsonderzoek is gebleken dat hij niet de biologische vader is. De vrouw had eerder de erkenning gedaan, maar de man heeft na de verwantschapsanalyse van 14 november 2023, die zijn vaderschap uitsloot, verzocht om vernietiging van de erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, omdat de vrouw de man niet heeft ingelicht over de mogelijkheid dat hij niet de biologische vader was. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en de erkenning vernietigd. Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde kinderalimentatie en de kosten van het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft ook de maandelijkse bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil gesteld, gezien de wijziging van omstandigheden door de uitspraak. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/398843 FA RK 22-2760
Datum uitspraak: 6 februari 2024
nadere beschikking
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] , [gemeente] ,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen, gevestigd te Hilvarenbeek.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2020, hierna te noemen [minderjarige] , vertegenwoordigd door mr. M. Hofland als bijzondere curator;
[de moeder]
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden, gevestigd te Raamsdonksveer.
1. Het verdere procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 12 oktober 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de verwantschapsanalyse van het [ziekenhuis] van 14 november 2023;
- de op 2 januari 2024 ontvangen berichten van mr. Van Nuenen-Meulesteen en mr. Den Ridder-van der Meijden;
- de op 23 januari 2024 ontvangen brief van de bijzondere curator.

2.De beoordeling

2.1
Aan de orde zijn de verzoeken van de man tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de man, tot nihilstelling van de kinderalimentatie, tot terugbetaling van de reeds betaalde kinderalimentatie van € 3.440,= en tot veroordeling van de vrouw in de kosten van het DNA-onderzoek door Verilabs, in de kosten van de ouderschapsbemiddeling en in de kosten van deze procedure.
2.2
Bij voormelde beschikking is (nieuw) verwantschapsonderzoek gelast naar de vraag of de man de verwekker is van [minderjarige] en is in dat kader dr. [naam] , werkzaam bij het [ziekenhuis] te [plaats] , als deskundige benoemd.
2.3
Uit voornoemde verwantschapsanalyse van 14 november 2023 blijkt dat het vaderschap van de man ten aanzien van [minderjarige] wordt uitgesloten. In reactie daarop hebben de advocaten van de man en de vrouw verzocht het verzoek, conform de eerdere afspraken, schriftelijk af te doen. De bijzondere curator adviseert het afstammingsverzoek van de man toe te wijzen en zij spreekt de hoop uit dat de vrouw [minderjarige] in de toekomst duidelijkheid zal verschaffen over zijn afstamming en adviseert haar professionele hulpverlening te aanvaarden bij het bieden van statusvoorlichting.
2.4
Op grond van artikel 1:205, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning worden toegewezen als blijkt dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind en de erkenning onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Nu vaststaat dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] , dient de rechtbank te beoordelen of de erkenning onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. In het tweede lid van dit artikel staat dat het verzoek wordt ingediend door de erkenner, voor zover hier van belang, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de erkenner het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt. Met toepassing van artikel 6:228, eerste lid, BW is sprake van dwaling indien:
( a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de vrouw, tenzij zij mocht aannemen dat de erkenning ook zonder die inlichting zou worden gedaan;
( b) de vrouw in verband met wat zij over de dwaling wist of behoorde te weten de dwalende had behoren in te lichten; of
( c) de vrouw bij de erkenning van dezelfde onjuiste veronderstelling als de man is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de man daardoor van de erkenning zou afzien.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een situatie zoals bedoeld onder (b). Hoewel de vrouw heeft gesteld enkel geslachtsgemeenschap te hebben gehad met de man, moet voor haar altijd bekend zijn geweest dat zij in het conceptietijdvak gemeenschap heeft gehad met een andere man dan de man. Hoewel de vrouw stelt dat zij nooit heeft getwijfeld aan het biologische vaderschap van de man, had zij moeten weten of behoren te weten dat de mogelijkheid bestond dat iemand anders dan de man de biologische vader van [minderjarige] is en had zij de man daarover voorafgaand aan de erkenning moeten inlichten. Aannemelijk is dat de man, als hij destijds had geweten dat hij mogelijk niet de biologische vader was van [minderjarige] , hem niet zou hebben erkend, zonder daarover eerst duidelijkheid te hebben verkregen. Nu de vrouw de man hierover niet heeft ingelicht, is de rechtbank van oordeel dat de erkenning van [minderjarige] door de man onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Nu het verzoek van de man tijdig is ingediend, betekent dit dat aan de wettelijke criteria voor vernietiging van de erkenning is voldaan. De rechtbank zal het afstammingsverzoek van de man daarom toewijzen.
2.7
De rechtbank overweegt daarbij, ten overvloede, het volgende. De vrouw heeft zich standvastig getoond in haar overtuiging dat de man de verwekker is van [minderjarige] . Nadat twee verwantschapsonderzoeken, na afname van wangslijm, uitwezen dat de man de verwekker van [minderjarige] niet kon zijn, heeft de vrouw vermoedens van manipulatie uitgesproken en heeft op haar uitdrukkelijke verzoek nieuw verwantschapsonderzoek op basis van bloedafname plaatsgevonden. Ook hieruit is gebleken dat de man de verwekker van [minderjarige] niet kan zijn. De rechtbank heeft nieuw verwantschapsonderzoek gelast, omdat het belang van [minderjarige] gebaat is bij definitieve zekerheid over zijn afstamming. Die is nu verkregen en de rechtbank acht het, met de bijzondere curator, van groot belang dat de vrouw aan [minderjarige] openheid van zaken zal geven over zijn verwekker. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stellige overtuiging van de vrouw dat de man de verwekker van [minderjarige] moest zijn, omdat zij nimmer geslachtsgemeenschap met een andere man zou hebben gehad. Op basis van het resultaat van de verwantschapsanalyse kan niet anders worden geconcludeerd dan dat deze stelling van de vrouw onjuist is. Hoewel de rechtbank niet bekend is met de achtergronden van de eerder uitgesproken stellige overtuiging van de vrouw over het verwekkerschap van de man, geeft de rechtbank de vrouw in overweging om in dit kader professionele hulp in te schakelen. Deze zal haar ook kunnen begeleiden bij het geven van de juiste statusvoorlichting aan [minderjarige] . Zijn belang is er immers bij gebaat om te weten wie zijn verwekker is.
2.8
De man verzoekt met terugwerkende kracht om nihilstelling van de kinderalimentatie en terugbetaling van de ter zake onverschuldigd aan de vrouw betaalde bedragen. De rechtbank stelt vast dat door de toewijzing van het afstammingsverzoek sprake is van een wijziging van omstandigheden, die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. De vrouw verzet zich niet tegen dit onderdeel van het verzoek. Dit zal dan ook worden toegewezen als hierna te melden.
2.9
De vrouw heeft toegezegd om, in geval uit nieuw verwantschapsonderzoek zou blijken dat de man niet de verwekker is van [minderjarige] , de kosten verbonden aan het eerdere verwantschapsonderzoek door Verilabs ter hoogte van € 690,00 aan de man te voldoen. Ook dit onderdeel van het verzoek van de man zal worden toegewezen.
2.1
De man wenst voorts dat de vrouw wordt veroordeeld tot terugbetaling van de kosten verbonden aan de ouderschapsbemiddeling bij [praktijk] , die hij volledig voor zijn rekening heeft genomen. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onredelijk is als zij alleen met die kosten wordt opgezadeld, nu zij te goeder trouw heeft gehandeld, de ouderschapsbemiddeling op vrijwillige basis plaatsvond en partijen daar ook gezamenlijk voor hebben gekozen, omdat bemiddeling nodig was aangezien de man een ouderrol wenste.
2.11
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling. De man heeft immers ingestemd met ouderschapsbemiddeling bij [praktijk] , omdat het stellige standpunt van de vrouw ten aanzien van zijn verwekkerschap ertoe heeft geleid dat hij [minderjarige] heeft erkend en dat hij een ouderrol in zijn leven heeft willen vervullen. Indien daarover op een eerder moment enige twijfel zou hebben bestaan, zou de man vermoedelijk niet tot erkenning van [minderjarige] zijn overgegaan, zonder eerst uitsluitsel te hebben verkregen over zijn verwekkerschap. De stelligheid waarmee de vrouw heeft beweerd dat de man de verwekker van [minderjarige] was, heeft ertoe geleid dat de man daarover geen twijfels had, dat de man een ouderrol in het leven van [minderjarige] wilde vervullen en dat de man op onjuiste gronden met de ouderschapsbemiddeling heeft ingestemd. De vrouw had de sleutel tot de waarheid in handen en de rechtbank acht het onder die omstandigheden redelijk de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de door hem gemaakte kosten voor de ouderschapsbemiddeling.
2.12
Nu de vrouw heeft toegezegd de kosten verbonden aan het verwantschapsonderzoek door het [ziekenhuis] voor haar rekening te nemen, indien zou blijken dat de man niet de verwekker is van [minderjarige] , zal de rechtbank bepalen dat zij deze kosten zal dragen.
2.13
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank de proceskosten voor het overige zo compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
vernietigt de op 12 augustus 2021 in de gemeente Breda gedane erkenning van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2020, door [de man] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1997, als aangetekend door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda op de akte van geboorte onder [nummer] van het jaar 2020;
wijzigt, uitvoerbaar bij voorraad, de onderlinge afspraak tussen partijen met betrekking tot de door de man te betalen maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en stelt deze bijdrage met terugwerkende kracht op nihil;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw de door de man onverschuldigd betaalde onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] ter hoogte van € 3.440,00 (drieduizend vierhonderdveertig euro) aan de man dient terug te betalen;
veroordeelt de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan de man van de kosten van het door Verilabs uitgevoerde DNA-onderzoek ter hoogte van € 690,00 (zeshonderdnegentig euro);
veroordeelt de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan de man van de door hem gemaakte kosten ten behoeve van de ouderschapsbemiddeling door [praktijk] ter hoogte van € 2.185,00 (tweeduizend honderdvijfentachtig euro);
veroordeelt de vrouw in de kosten van het deskundigenonderzoek;
bepaalt dat de kosten van voornoemd deskundigenonderzoek ten bedrage van in totaal € 488,01 (vierhonderd achtentachtig euro en één cent) na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier;
compenseert de kosten van deze procedure voor het overige aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024, in aanwezigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.