Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over de tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel opgelegd aan een veroordeelde, geboren in 2000. De ISD-maatregel was eerder opgelegd voor de duur van twee jaar, met als doel recidive te voorkomen. Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 werd de officier van justitie E.L.M. Warmoeskerken gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman mr. D.T. Stoof. De evaluatierapportage van de P.I. Vught, opgesteld door senior casemanager ISD, adviseerde tot voortzetting van de maatregel, omdat de veroordeelde recentelijk was geplaatst bij begeleid wonen en nog tijd nodig had om zijn situatie te stabiliseren.
De rechtbank oordeelde dat beëindiging van de ISD-maatregel zou leiden tot verlies van woonplek en begeleiding, wat het recidiverisico zou verhogen. De veroordeelde had aangegeven dat hij de maatregel nog enkele maanden wilde laten doorlopen, maar zijn raadsman betoogde dat de maatregel niet meer noodzakelijk was voor de praktische zaken die de veroordeelde nu wilde regelen, zoals het verkrijgen van een woning. De rechtbank concludeerde echter dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk was om terugval en recidive te voorkomen, en dat er geen omstandigheden waren die een voortijdige beëindiging rechtvaardigden.
De beslissing om de ISD-maatregel voort te zetten werd genomen door de voorzitter mr. R.H.M. Pooyé en de rechters mrs. C.H.M. Pastoors en V. Hartman, in aanwezigheid van griffier mr. J. van Biert. De rechtbank benadrukte dat de veroordeelde goed meewerkte aan zijn behandeling en dat de voortzetting van de maatregel hem de kans bood om zich aan de regels van het begeleid wonen te houden.