ECLI:NL:RBZWB:2024:7694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
02-187497-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot diefstal met geweld en afpersing, en veroordeling voor bezit van nepvuurwapens

Op 12 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot diefstal met geweld en de poging tot afpersing, evenals van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het bezit van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor deze beschuldigingen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het bezit van vier nepvuurwapens die een sprekende gelijkenis vertoonden met echte vuurwapens. De rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf op van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van één jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-187497-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 juli 2023
feit 1
samen met een ander heeft geprobeerd om met dreiging van geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld, dan wel samen met een ander die [slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 2
samen met een ander een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
feit 3
vier nepvuurwapens voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Ter onderbouwing van feit 1 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaring van de stiefzoon van [slachtoffer] en door andere feiten en omstandigheden. Zo is er kort na het incident een wapen aangetroffen bij verdachten, heeft de vader van verdachte eerder een vergelijkbaar vuurwapen gezien bij de medeverdachte en heeft de stiefzoon van [slachtoffer] eerder een wapen gezien bij verdachte.
Voor feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het wapen zich bevond in de buddyseat van de scooter van verdachte, verdachte daar een sleutel van had en er ook andere persoonlijke spullen in die buddyseat lagen.
Feit 3 bekent verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat er een wapen onder de buddyseat van zijn scooter lag.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat [medeverdachte 1] op 26 juli 2023 heeft afgesproken met [medeverdachte 2] omdat [medeverdachte 2] nog geld aan hem zou moeten terugbetalen. Verdachte brengt [medeverdachte 1] op diens verzoek naar de afspraak met [medeverdachte 2] , maar [medeverdachte 2] komt niet opdagen. Daarop zoekt [medeverdachte 1] contact met [getuige] , de broer van [medeverdachte 2] . [getuige] heeft vervolgens contact met zijn stiefvader [slachtoffer] . Zij spreken af dat [getuige] met [medeverdachte 1] naar het huis van die [slachtoffer] zal gaan om over het geld te praten. Een vriend van [getuige] en verdachte gaan mee. Bij de woning van [slachtoffer] loopt [medeverdachte 1] alleen de dam/oprit op, waar hij spreekt met [slachtoffer] . [slachtoffer] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij zijn geld niet krijgt en sommeert hem te vertrekken.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij een groot probleem zou hebben. Dit blijkt alleen uit de aangifte. Enig steunbewijs daarvoor ontbreekt nu niemand anders dan aangever deze woorden heeft gehoord.
Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn hand een pistoolgebaar heeft gemaakt, zoals aangever heeft verklaard, nu ook daarvoor geen steunbewijs aanwezig is. Aangever verklaart niet hoe dit gebaar er precies uit zag. [getuige] verklaart dat beide verdachten de hele tijd hun handen in hun tasjes hadden, maar dit verschilt zodanig van wat aangever heeft waargenomen dat ook hierin geen steunbewijs kan gevonden voor het pistoolgebaar bestemd voor [slachtoffer] dat volgens aangever door verdachte zou zijn gemaakt.
Daarnaast ontkennen beide verdachten deze ten laste gelegde gedragingen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] heeft geprobeerd om met (dreiging van) geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld, zoals primair ten laste is gelegd, nu daartoe onvoldoende wettig bewijs aanwezig is. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat de bewoordingen zoals die in de tenlastelegging zijn genoemd alleen door [getuige] zijn gehoord en overigens niet van verdachte afkomstig zouden zijn, maar van [medeverdachte 1] . Deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. [medeverdachte 1] heeft weliswaar gebeld met zijn moeder, maar dat gegeven levert geen steunbewijs voor de ten laste gelegde bedreigende woorden, laat staan dat deze bedreigende woorden door de beide verdachten tezamen zouden zijn geuit.
De rechtbank acht ook voor het subsidiair ten laste gelegde feit onvoldoende wettig bewijs aanwezig is en spreekt verdachte daarvan vrij.
feit 2
De rechtbank stelt vast dat op 26 juli 2023 in de buddyseat van de scooter van verdachte een pistool is aangetroffen. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte dat pistool opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid dat pistool en dat hij daar beschikkingsmacht over had. Verdachte ontkent dat het door de politie aangetroffen pistool van hem is en geeft aan dat hij niet wist dat het in zijn buddyseat lag.
Aangezien verdachte toegang had tot de buddyseat van zijn scooter, is de rechtbank van oordeel dat hij beschikkingsmacht had over het pistool. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het pistool in zijn buddyseat. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] bij het aantreffen van het pistool in zijn buddyseat tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd ‘jongen, wat heb jij in mijn scooter gelegd’. Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij eerder die dag door [medeverdachte 1] op de scooter naar het ziekenhuis is gebracht en zij voor het ziekenhuisbezoek allebei een jas en tas in de buddyseat hebben gelegd. Daarnaast heeft de vader van verdachte, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 1] die week een klein zwart vuurwapen met een zilverkleurige loop in zijn tas heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat die omschrijving overeenkomt met de omschrijving van het in de buddyseat aangetroffen vuurwapen.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen. Zij zal verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van het pistool.
feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en daarvoor geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 29 oktober 2024;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] op pagina 47 van het eindproces-verbaal;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] op pagina 54 en 55 van het eindproces-verbaal;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] op pagina 56 en 57 van het eindproces-verbaal;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] op pagina 58 en 59 van het eindproces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 3
omstreeks 27 juli 2023 in Nederland, wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerpen die zodanig op wapens geleken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt waren, namelijk
- een voorwerp wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Walther, model P99 QNL, het dienstpistool zoals in gebruik bij de Nederlandse politie en
- een voorwerp wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaan vuurwapen, namelijk een Colt 1911 Gold Cup Trophy .45ACP RVS en
- een voorwerp wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaan vuurwapen, namelijk een Colt M1911 en
- een voorwerp wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaan vuurwapen, namelijk een Heckler en Koch USP.45 Auto
voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur met aftrek van voorarrest, waarvan 100 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie acht een voorwaardelijke straf van belang als stok achter de deur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan gevorderd en heeft daarbij onder meer gewezen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, het blanco strafblad van verdachte, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 september 2024, de langdurige schorsing met enorm strakke en zware schorsings-voorwaarden waarin verdachte onwenselijk lang heeft gezeten, de brief van de werkgever van verdachte en het feit dat verdachte als gevolg van onderhavige zaak niet werd aangenomen bij een leerbedrijf voor het volgen van de door hem gewenste BBL-opleiding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft vier nepvuurwapens voorhanden gehad die sprekende gelijkenis vertoonden met echte vuurwapens, waaronder een vuurwapen dat leek op het dienstpistool van de politie. Het bezit daarvan is onaanvaardbaar omdat dit soort nepvuurwapens uitermate geschikt zijn voor bedreiging en afdreiging en angst kunnen oproepen in de samenleving. De verdachte heeft daarmee een strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij straf verdient.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte uitgebrachte advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 3 september 2024. Daaruit volgt dat de situatie van verdachte sinds zijn aanhouding sterk is verbeterd. Hij zit beter in zijn vel, kan hulp vragen, is meer open en praat over zijn gevoelens. Hij is rustiger en niet meer zo boos. Ook gaat hij niet meer om met zijn antisociale vrienden, heeft hij een positieve tijdsbesteding in de vorm van werk waar hij gewaardeerd wordt en gebruikt hij geen drugs meer. Zowel ouders als verdachte geven aan dat verdachte geleerd heeft van zijn moeilijke periode en dat hij de negativiteit heeft omgezet in iets positiefs.
De Raad maakt zich het meest zorgen over het domein geestelijke gezondheid. Het is fijn dat het nu goed gaat met verdachte, maar het is nog belangrijker dat hij leert hoe hij dit kan behouden. De Raad vindt het daarom belangrijk dat hij zich laat behandelen bij de GGZ.
Ter zitting is gebleken dat verdachte daar zelf ook aan wil werken en daar gemotiveerd voor is. Hij staat op de wachtlijst GGZ Breburg.
De Raad acht een (deels) voorwaardelijke taakstraf passend.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank alleen feit 3 bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast neemt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat het een oudere zaak betreft en dat verdachte zich gedurende een lange periode aan strikte schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden, waaronder een huisarrest.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van één jaar passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.960,- voor het ten laste gelegde feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast vanwege het overtreden van
de algemene voorwaarde:
dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.R. van Triest en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te [plaats] , gemeente Loon op Zand
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een/enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- immers is/zijn verdachte(n) naar de woning van die [slachtoffer] gegaan en/of
- heeft/hebben een/enig geldbedrag geëist en daarbij de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat hij, voornoemde [slachtoffer] , een groot probleem zou hebben en/of
- ( vervolgens/daarbij) met zijn hand een zogenoemd(e) “pistool” gebaar gemaakt, zichtbaar en/of bestemd voor die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te [plaats] , gemeente Loon op Zand,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk ten overstaan van [getuige] en/of [verdachte] en/of een of een aantal perso(o)n(en) dreigend de woorden geuit/gesproken/toegevoegd:
- “ Stuur papa maar deze kant op, want anders trek ik zelf die 9 millimeter wel” en/of
- Ik regel het zelf wel ik trek zo die negen millimeter want zulke mensen komen niet makkelijk van me af. Ik zet die negen millimeter zo op [slachtoffer] ”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en welke dreigende woorden waren gericht aan (het adres van) en/of bestemd voor [slachtoffer] ;
feit 2
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te [plaats] , gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk BBM, kaliber 8 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
feit 3
hij op of omstreeks 27 juli 2023 te [plaats] , gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, een of meer wapen(s) van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten (een) door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp(en) dat/die een ernstige bedreiging van personen kon(den) vormen en/of dat/die zodanig op (een) wapen(s) gele(e)k(en) dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was/waren, namelijk
- een voorwerp wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Walther, model P99 QNL, het dienstpistool zoals in gebruik bij de Nederlandse politie en/of
- een voorwerp wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaan vuurwapen, namelijk een Colt 1911 Gold Cup Trophy .45ACP RVS en/of
- een voorwerp wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaan vuurwapen, namelijk een Colt M1911 en/of
- een voorwerp wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaan vuurwapen, namelijk een Heckler en Koch USP.45 Auto
voor handen heeft gehad.