Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 12 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De zaak betreft een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, gepleegd op 26 juli 2023. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 29 oktober 2024. De officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, heeft betoogd dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. M.R.F. Berte, heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum met een medeverdachte naar de woning van het slachtoffer is gegaan om over een geldbedrag te praten. Het slachtoffer heeft echter verklaard dat hij geen geld aan de verdachte zou geven en heeft hem verzocht te vertrekken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig bewijs is voor de beschuldigingen van bedreiging of geweld, aangezien de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun bieden voor de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte.