ECLI:NL:RBZWB:2024:7693

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
02-187495-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot diefstal met geweld en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wegens onvoldoende bewijs

Op 12 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De zaak betreft een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, gepleegd op 26 juli 2023. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 29 oktober 2024. De officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, heeft betoogd dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. M.R.F. Berte, heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum met een medeverdachte naar de woning van het slachtoffer is gegaan om over een geldbedrag te praten. Het slachtoffer heeft echter verklaard dat hij geen geld aan de verdachte zou geven en heeft hem verzocht te vertrekken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig bewijs is voor de beschuldigingen van bedreiging of geweld, aangezien de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun bieden voor de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-187495-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. M.R.F. Berte, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 juli 2023
samen met een ander heeft geprobeerd om met dreiging van geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld, dan wel samen met een ander die [slachtoffer] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Ter onderbouwing daarvan heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaring van de stiefzoon van [slachtoffer] en door andere feiten en omstandigheden. Zo is er kort na het incident een wapen aangetroffen bij verdachten, heeft de vader van [medeverdachte] eerder een vergelijkbaar vuurwapen gezien bij verdachte en heeft de stiefzoon van [slachtoffer] eerder een wapen gezien bij [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat daarvoor onvoldoende wettig bewijs aanwezig is. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte op 26 juli 2023 heeft afgesproken met [naam 1] omdat [naam 1] nog geld aan hem zou moeten terugbetalen. [medeverdachte] brengt verdachte op diens verzoek naar de afspraak met [naam 1] , maar [naam 1] komt niet opdagen. Daarop belt verdachte met [getuige] , de broer van [naam 1] . [getuige] heeft vervolgens contact met zijn stiefvader [naam 2] . Zij spreken af dat [getuige] met verdachte naar het huis van die [slachtoffer] zal gaan om over het geld te praten. Een vriend van [getuige] en [medeverdachte] gaan mee. Bij de woning van [slachtoffer] loopt verdachte alleen de dam/oprit op, waar hij spreekt met [slachtoffer] . [slachtoffer] zegt tegen verdachte dat hij zijn geld niet krijgt en sommeert hem te vertrekken.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij een groot probleem zou hebben. Dit blijkt alleen uit de aangifte. Enig steunbewijs daarvoor ontbreekt nu niemand anders dan aangever deze woorden heeft gehoord.
Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat [medeverdachte] met zijn hand een pistoolgebaar heeft gemaakt, zoals aangever heeft verklaard, nu ook daarvoor geen steunbewijs aanwezig is. Aangever verklaart niet hoe dit gebaar er precies uit zag. [getuige] verklaart dat beide verdachten de hele tijd hun handen in hun tasjes hadden, maar dit verschilt zodanig van wat aangever heeft waargenomen dat ook hierin geen steunbewijs kan gevonden voor het pistoolgebaar bestemd voor [slachtoffer] dat volgens aangever door [medeverdachte] zou zijn gemaakt.
Daarnaast ontkennen beide verdachten deze ten laste gelegde gedragingen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] heeft geprobeerd om met (dreiging van) geweld [slachtoffer] te dwingen tot het afgeven van geld, zoals primair ten laste is gelegd, nu daartoe onvoldoende wettig bewijs aanwezig is. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat de bewoordingen zoals die in de tenlastelegging zijn genoemd alleen door [getuige] zijn gehoord. Deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft weliswaar gebeld met zijn moeder, maar dat gegeven levert geen steunbewijs voor de ten laste gelegde bedreigende woorden, laat staan dat deze bedreigende woorden door verdachte en de medeverdachte tezamen zouden zijn geuit.
De rechtbank acht ook voor het subsidiair ten laste gelegde feit onvoldoende wettig bewijs aanwezig is en spreekt verdachte daarvan vrij.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.960,- voor het ten laste gelegde feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. Combee en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te [plaats] , gemeente Loon op Zand
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een/enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- immers is/zijn verdachte(n) naar de woning van die [slachtoffer] gegaan en/of
- heeft/hebben een/enig geldbedrag geëist en daarbij de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat hij, voornoemde [slachtoffer] , een groot probleem zou hebben en/of
- ( vervolgens/daarbij) met zijn hand een zogenoemd(e) “pistool” gebaar gemaakt, zichtbaar en/of bestemd voor die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te [plaats] , gemeente Loon op Zand,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk ten overstaan van [getuige] en/of [medeverdachte] en/of een of een aantal perso(o)n(en) dreigend de woorden geuit/gesproken/toegevoegd:
- “ Stuur papa maar deze kant op, want anders trek ik zelf die 9 millimeter wel” en/of
- Ik regel het zelf wel ik trek zo die negen millimeter want zulke mensen komen niet makkelijk van me af. Ik zet die negen millimeter zo op [naam 2] ”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en welke dreigende woorden waren gericht aan (het adres van) en/of bestemd voor [slachtoffer] .