In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2024 een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden aan betrokkene, geboren in 1946, op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis, en dat er ernstige verwaarlozing van zowel betrokkene als zijn leefomgeving is. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de advocaat van betrokkene, een begeleidster van het Leger des Heils en de zorgverantwoordelijke. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat er nog mogelijkheden zijn binnen het vrijwillige kader, maar de rechtbank oordeelde dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De omstandigheden in de woning van betrokkene zijn ernstig, met een ongedierteplaag en een dreigende uithuiszetting. De rechtbank concludeert dat verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen en dat de gevraagde zorgvormen evenredig en effectief zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie.