In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2024 een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden aan de betrokkene, geboren in 1940, op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de betrokkene, haar echtgenoot, en verschillende zorgverleners zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis, en dat er vermoedens zijn van een gedeelde waanstoornis. Dit is vastgesteld op basis van de bizarre leefwijze van de betrokkene en haar echtgenoot, die ernstige verwaarlozing van hun woning en zichzelf vertonen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis, aangezien de betrokkene geen ziektebesef of -inzicht heeft en niet bereid is zich vrijwillig te laten opnemen. De rechtbank heeft de noodzaak van verplichte zorg onderbouwd door te wijzen op de ernstige psychische schade, immateriële schade, en de maatschappelijke teloorgang die voortvloeien uit de huidige situatie. De rechtbank heeft ook de overlast voor de omgeving en de risico's van dakloosheid als gevolg van een dreigende ontruiming van de woning in overweging genomen.
De rechtbank heeft de gevraagde zorgmachtiging verleend, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg zijn toegewezen, waaronder het toedienen van medicatie, medische controles, en opname in een accommodatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren en te herstellen, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie.