ECLI:NL:RBZWB:2024:7634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
C/02/422510 / JE RK 24-919 en C/02/422521 / JE RK 24-921
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking machtiging (spoed) uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2022. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin verlengd tot 2 februari 2025, maar de duur hiervan is verkort tot drie maanden. Dit besluit is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de onduidelijke en onveilige thuissituaties van de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de stabiliteit van hun opvoedsituaties, vooral gezien de eerdere incidenten van huiselijk geweld en alcoholmisbruik. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de huidige situatie van beide ouders en dat er nog geen veilige omgeving is voor de minderjarige. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat de omgangsregeling tussen de ouders en de minderjarige moet worden uitgebreid om de hechtingsrelatie te bevorderen. De GI (gecertificeerde instelling) heeft de regie over de hulpverlening en de omgangsregeling, en er is een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ingediend. De ouders hebben beiden hun bezorgdheid geuit over de situatie en de omgangsregeling, waarbij de moeder en vader verschillende standpunten hebben ingenomen over de veiligheid en de opvoedcapaciteiten. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere evaluatie en zal de ontwikkelingen in de komende maanden monitoren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/422510 / JE RK 24-919 (spoedmachtiging tot uithuisplaatsing)
: C/02/422521 / JE RK 24-921 (aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
(Nadere) beschikking over (spoed)uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te [plaats] ,
over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2022 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
thans verblijvende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
[de vader]
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan, waarnemend advocaat voor mr. S. Ben Ahmed te [geboorteplaats 2] .

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • de mondeling door de kinderrechter op 31 mei 2024 gegeven beschikking, schriftelijk uitgewerkt op 14 juni 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • het op 27 augustus 2024 ingekomen e-mailbericht van de advocaat van de moeder;
  • het schriftelijk verslag van de GI van 18 september 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Gulickx van 27 augustus 2024;
  • de brief van mr. Van der Zwan van 16 oktober 2024 met 2 producties;
  • de brief van mr. Gulickx van 18 oktober 2024 met producties 1 tot en met 4.
1.1.2.
De kinderrechter heeft ook kennis genomen van de door mr. Gulickx overgelegde brief van 21 oktober 2024 met producties 5 tot en met 8. Deze producties zijn binnengekomen buiten de in het Procesreglement Familie- en Jeugdrecht Rechtbanken genoemde termijn. Gelet op de aard en de omvang van de stukken, het feit dat partijen het stuk hebben ontvangen, voorafgaand aan de onderlinge behandeling en deze tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven hiervan kennis te hebben genomen, alsmede dat het bezwaar hierop pas kenbaar werd gemaakt nadat de stukken waren besproken, heeft de kinderrechter bepaald dat er geen sprake kan zijn van strijd met de goede procesorde en zijn deze stukken betrokken bij de beoordeling van het verzoek.
1.2.
Op 22 oktober 2024 heeft de kinderrechter de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren.
Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Hongaarse taal (tolkennummer [nummer] );
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een Masterstudent Recht aan wie bijzondere toegang is verleend.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de tolk Pools, mevrouw [naam] , geboren op [geboortedag 2] 1983 te [geboorteplaats 2] , beëdigd. De tolk heeft de eed afgelegd.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij voormelde beschikking van 31 mei 2024 in de zaak met het kenmerk C/02/422524 / JE RK 24-922 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 juli 2025.
2.3.
Bij beschikking van 31 mei 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 2 november 2024. Het resterende deel van het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 5 juli 2025, is pro forma aangehouden, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI over de actuele stand van zaken en van haar standpunt over het resterende deel van het verzoek.
Daartoe is door de rechtbank overwogen dat gebleken is dat de zorgen over spanningen, ruzies en escalaties tussen de ouders, de psychische problematiek van de moeder en haar alcoholmisbruik, die hebben geleid tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , nog steeds aanwezig zijn. De noodzakelijke hulpverlening, bedoeld om voormelde zorgen weg te nemen, is nog niet ingezet dan wel afgerond. Gezien de moeizame verstandhouding en de recente escalaties tussen de ouders is het op dit moment niet mogelijk om de noodzakelijk geachte zorg op vrijwillige basis voort te zetten.
2.4.
Er is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin, die is verlengd tot 2 november 2024. Daartoe is samengevat overwogen dat de moeder van plan was om alcohol te drinken, terwijl de vader een nachtdienst had en op het punt stond om naar zijn werk te vertrekken en dat dit in strijd was met de eerder gemaakte veiligheidsvoorwaarden voor het verblijf van [minderjarige] bij de ouders. Tussen de ouders is - eveneens in strijd met bedoelde afspraken - ruzie ontstaan in het bijzijn van [minderjarige] . Nu [minderjarige] hiermee opnieuw is geconfronteerd en de zorgen over het alcoholgebruik en het huiselijk
geweld tussen de ouders al langer aanwezig zijn, valt te begrijpen dat de GI een duidelijke grens heeft getrokken door aan te geven dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] onvermijdelijk is.

3.Het (resterende) verzoek

3.1.
Aan de orde is nog het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
3.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het verzoek wordt gehandhaafd. Een mogelijke thuisplaatsing bij één van de ouders is wat de GI betreft nog niet aan de orde. Er is nog onvoldoende zicht op de (thuis)situaties. De hulpverlening is recentelijk gestart. Ook de begeleide bezoeken. Bij de vader moet dit opnieuw worden opgepakt, nu na een laatste huisbezoek bleek dat hij zijn woning nog niet helemaal op orde had. De omgangsmomenten zijn uitgebreid van een half uur naar een uur per twee weken, waarbij de ene week de moeder [minderjarige] een uur begeleid ziet en de andere week de vader. Deze bezoeken zullen verder worden voortgezet in de thuissituatie en verder worden gemonitord. Wanneer dit goed gaat, zal worden bekeken hoe de omgang kan worden uitgebreid. Daarnaast is er sprake van een videobelcontact voor de duur van 5 minuten in dezelfde week als de omgang. Dit verloopt niet goed. Het is lastig voor [minderjarige] om te begrijpen en de ouders sluiten niet goed bij haar aan. De ouders belasten [minderjarige] met volwassenenzaken en praten vooral over zichzelf. De ouders zijn hierop bijgestuurd en hebben tips gekregen hoe ze dit anders moeten vormgeven door bijvoorbeeld een verhaal aan [minderjarige] voor te lezen. Tot nu toe houden de ouders zich hier niet aan en moet er worden bekeken hoe dit zich ontwikkelt. De GI heeft al aangegeven met deze contacten te zullen stoppen als die niet verbeteren. Verder wordt tijdens de omgangsmomenten gezien dat [minderjarige] goed reageert op de ouders. Het lijkt daarbij wel dat ze zich aanpast aan de ouders. Na de bezoeken is ze uitgeput en heeft ze veel slaap nodig om te resetten. Ook is er door pleegzorg aangegeven dat ze na de bezoeken wisselend gedrag laat zien zoals dwars en eigenwijs zijn. Het is onduidelijk waar dit gedrag vandaan komt en ook dit moet verder duidelijk worden. De regeling vraagt veel van een 2-jarig meisje. Verder ontwikkelt [minderjarige] zich goed. De contacten tussen de ouders en de pleegmoeder zijn inmiddels meer gekaderd met tussenkomst van de jeugdbeschermer. [minderjarige] kan de komende periode in dit gezin blijven.
Het is belangrijk dat de uitbreiding van de contacten in het tempo van [minderjarige] worden opgebouwd in wat zij aan kan. De GI zou graag zien dat de kinderrechter opneemt in haar beschikking dat de GI de regie hierin heeft.
Verder doet de GI onderzoek naar een thuisplaatsing bij één van de ouders en naar de inzet van ondersteuning voor de ouders. Hierbij zal ook gekeken worden naar de vaardigheden van beide ouders. Ook deze hulpverlening is recent gestart. Dit verloopt wisselend met beide ouders. Er wordt gezien dat de vader erg achterdochtig is richting de hulpverlening en richting hoe het met [minderjarige] gaat in het pleeggezin. De moeder heeft veel herhaling nodig. De ouders zijn veel op volwassenenniveau bezig en lijken het oog voor [minderjarige] te verliezen. Hierop moeten dezej meerdere keren worden gewezen. De situatie is op dit moment verwarrend voor [minderjarige] .

3.De standpunten van de belanghebbenden

3.1.
Door en namens de moeder is tijdens de mondeling behandeling naar voren gebracht dat primair het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing moet worden afgewezen. De onveilige situatie die ertoe heeft geleid dat [minderjarige] met spoed uit huis is geplaatst, namelijk het terugkerende huiselijk geweld, de conflicten en het alcoholgebruik door- en met de vader, is niet langer aan de orde. De moeder maakt zich dan ook ernstige zorgen als [minderjarige] bij de vader wordt geplaatst. Partijen zijn uit elkaar gegaan en leven niet langer samen. De moeder heeft het allerbeste met [minderjarige] voor en wil graag dat ze weer thuis komt wonen in de nu rustige en stabiele opvoedingsomgeving. De woning heeft inmiddels een eigen woning in [woonplaats] . De moeder gaat naar een psycholoog en volgt therapie. Ook heeft zij hulp en begeleiding van SMO, die eveneens aangeeft dat de moeder er alles aan doet om aan zichzelf en de situatie te werken. Er wordt vanuit SMO toegewerkt naar een permanente woning in [plaats] . De moeder mist [minderjarige] en andersom is dat ook het geval.
Subsidiair verzoekt de moeder, indien de kinderrechter de machtiging verlenging uithuisplaatsing verleent, om de termijn hiervan te bekorten en om de omgangsregeling uit te breiden. De moeder staat daarnaast open voor alle hulpverlening en gedragsaanwijzingen en is zeer gemotiveerd om [minderjarige] weer terug te krijgen nu ze het beste met haar voor heeft en ze [minderjarige] een betere jeugd dan die van haarzelf gunt. De communicatie met de vader is niet goed. Wanneer de moeder wel contact met de vader zoekt, leidt dit opnieuw tot conflicten.
Verder kan de moeder zich niet vinden in het standpunt van de GI dat ze niet leerbaar is. De moeder volgt alle instructies en aanwijzingen op. Ook voor wat betreft het videobellen. De moeder vindt het erg belangrijk dat ze meer omgang met [minderjarige] krijgt, nu deze leeftijd ook belangrijk is als het gaat om hechting. De moeder dacht zelf aan twee keer per week. Het is daarnaast een natuurlijke reactie dat [minderjarige] reageert op de omgangsmomenten. Ook voor haar is het niet gemakkelijk. Dit is echter geen contra-indicatie om de omgang niet uit te breiden.
3.2.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling verzocht om primair het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, af te wijzen. Er wordt niet langer voldaan aan de wettelijke gronden. De concrete onveiligheid voor [minderjarige] zag op de relatie tussen partijen. Deze relatie is al vijf maanden geëindigd. De enige grond is dat partijen niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. De GI blijft echter betrokken in het kader van de ondertoezichtstelling om die communicatie en de oudersamenwerking te bevorderen. Daarnaast heeft de GI te voorbarig de conclusie getrokken dat de vader zijn huis niet op orde had. De vader zat midden in de verhuizing toen de GI op huisbezoek kwam. Ook dit is geen grond om de uithuisplaatsing in stand te houden.
De vader heeft in de afgelopen periode inzet getoond en zich meewerkend opgesteld. De vader betreurt dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) de beschikking in eerste aanleg heeft bekrachtigd, maar merkt hierbij op dat het Hof ook kritisch is geweest op de rol van de GI. Wat het Hof betreft dient de GI meer regie te voeren en de vader is het hiermee eens. Er wordt te lang gedaan om te starten aan het toewerken naar een thuisplaatsing. Ook heeft het Hof opgemerkt dat de contactmomenten van een half uur per week te kort zijn. Desondanks heeft de GI de omgangsmomenten niet uitgebreid.
Subsidiair verzoekt de advocaat van de vader om bij een toewijzing van het verzoek de duur te bekorten voor de duur van twee maanden. Binnen deze periode kan de omgang worden uitgebreid en kan er worden toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de vader thuis. Het gaat om een jong kind. De vader heeft destijds zelf aan de bel getrokken bij de instanties. De vader kan zich dan ook niet vinden in de tussenevaluatie van [betrokken hulpverlening] en meent dat hij in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De vader heeft zijn zaken op orde. Uit het plan van aanpak volgt dat de vader wordt gezien als een capabele ouder over wie geen zorgen zijn over de opvoedvaardigheden. Er kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de omgang tussen de moeder en [minderjarige] als [minderjarige] bij de vader woont. Verder is de vader kritisch op de hulpverlening, maar hij werkt wel mee en stelt zich begeleidbaar op. De vader is bereid om er alles aan te doen om de thuisplaatsing te realiseren. Daarbij komt dat de vader merkt dat zijn band met [minderjarige] achteruitgaat door de weinige momenten dat ze elkaar kunnen zien. Er begint sprake te zijn van vervreemding en de vader voelt zich eerder meer op afstand worden gezet. Met deze huidige omgangsregeling kan er niet worden toegewerkt aan een thuisplaatsing. Ook is de vader het met de moeder eens dat er niet te snel conclusies moeten worden verbonden aan het dwarse gedrag van [minderjarige] , nu zij een 2-jarig meisje is. Verder betwist de vader dat er sprake is geweest van huiselijk geweld en meent hij dat hij nog steeds door de moeder in het kwaad daglicht wordt gezet. De overgelegde foto’s behoren niet bij de gebeurtenis zoals de moeder die omschrijft. Voor wat betreft de foto die ziet op vermeend huiselijk geweld merkt de vader op dat dit een foto was een dag na de operatie van de moeder. Verder gelooft de vader niet dat de moeder in behandeling is bij een psycholoog. Met betrekking tot de producties merkt de advocaat nog op dat deze stukken wederom buiten de termijn zijn ingediend. Ze heeft deze nog wel met de vader kunnen bespreken.

4.De (nadere) beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
4.2.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge toelichting is naar het oordeel van de kinderrechter gebleken dat een machtiging uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] (artikel 1:265b lid 1 BW). [minderjarige] is inmiddels voor de tweede keer uit huis geplaatst. Gebleken is dat de opvoedsituatie van de ouders onvoldoende stabiel is. Dat partijen nu uit elkaar zijn, neemt de zorgen die er zijn, niet meteen weg. Er is nog steeds onvoldoende zicht op beide (opvoed)situaties en op de persoonlijke problematiek van de ouders. De ouders verwijten elkaar dezelfde dingen. Veel is nog steeds onduidelijk. Het is de ouders eerder niet gelukt om, ondanks de duidelijke veiligheidsafspraken, [minderjarige] te beschermen tegen de onderlinge escalaties tussen partijen en tegen overmatig alcoholgebruik. Er moet worden voorkomen dat [minderjarige] hiermee opnieuw wordt geconfronteerd. Dit is zeer onwenselijk en schadelijk voor een kind. Voordat [minderjarige] kan worden thuisgeplaatst bij één (van de) ouder(s) moet eerst duidelijk zijn of de thuissituatie ook voldoende stabiel is en of dit een veilige opvoedingsomgeving voor [minderjarige] is. Het is daarom van belang dat – zoals de kinderrechter eerder al heeft overwogen – dit zorgvuldig wordt onderzocht.
4.3.
De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW), maar ziet wel aanleiding om de duur hiervan te bekorten tot een termijn van drie maanden onder de aanhouding van het overige deel van het verzoek. De kinderrechter vindt het belangrijk om de ontwikkelingen in de komende tijd te monitoren en om na drie maanden te evalueren in hoeverre er een mogelijke thuisplaatsing bij één (van de) ouder(s) mogelijk is. Reden hiervoor is dat [minderjarige] een zeer jong meisje is bij wie het belangrijk is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over haar toekomstperspectief nu dit belangrijke jaren zijn als het gaat om de hechtingsontwikkeling.
4.4.
In afwachting van de (on)mogelijkheden voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij een (van de) ouder(s) is het belangrijk dat de begeleide omgangen verder worden voortgezet. De komende maanden kunnen hiervoor gebruikt worden, waarbij het belangrijk is dat de [betrokken hulpverlening] omgangsverslagen opstelt. De regie hierover ligt bij de GI. Bij de moeder worden deze al begeleid in de thuissituatie. De begeleide omgangen bij de vader thuis moeten ook zo snel mogelijk worden opgepakt. De kinderechter acht het in het belang van [minderjarige] dat er regelmatig (kort) begeleid contact tussen haar en de ouders kan plaatsvinden. Onbetwist is gebleken dat het Hof hier zich hier ook al over heeft uitgelaten en dat [minderjarige] de aansluiting met haar ouders niet mag verliezen. De huidige omgangsregeling acht de kinderrechter – gelet op haar jonge leeftijd- te summier om de veiliggehechtheidsrelatie met de ouders voldoende te kunnen bevorderen. De huidige uitbreiding van een half uur per week na een uur per twee weken, acht de kinderrechter geen uitbreiding die recht doet aan het doel dat ziet op het toewerken naar een thuisplaatsing.
Wat de kinderrechter betreft is het inzetten op de fysieke contacten belangrijker dan de videobelcontacten. Deze contacten zijn voor een jong kind als [minderjarige] , lastig als het gaat om concentratie, zoals ook door de GI wordt aangegeven, maar ook lastig voor de ouders. De kinderrechter is het met de GI eens dat het tempo van [minderjarige] moet worden gevolgd en wat [minderjarige] aan kan. Het is belangrijk om te onderzoeken waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt, waarbij het ook belangrijk is om mee te nemen dat deze leeftijd ook wel bekend staat als de koppigheidsfase waarin kinderen ambivalente gevoelens kunnen ervaren.
4.5.
De kinderrechter verwacht van de GI uiterlijk
twee wekenvoor de hierna genoemde mondelinge behandeling een schriftelijke update over de huidige stand van zaken, de mogelijkheden met betrekking tot een thuisplaatsing en de omgangsregeling en een standpunt over het resterende verzoek, met toezending van het verslag aan de advocaten van de ouders.
4.6.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

5.De (nadere) beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 2 november 2024 tot 2 februari 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt het verzoek voor het overige aan tot de mondelinge behandeling
[datum] 2025 om [uur] uur,in afwachting van het schriftelijk verslag van de GI en haar standpunt over het resterende deel van het verzoek, zoals hiervoor in r.o. 4.5. is overwogen;
5.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van Akkermans-Bruijs, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.