ECLI:NL:RBZWB:2024:7623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
C/02/419057 / FA RK 24-672
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag in eenhoofdig gezag van de man wegens gebrek aan samenwerking en communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over drie minderjarige kinderen. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P. Kapteijn, verzoekt om het gezamenlijk gezag met de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars, te beëindigen en hem alleen met het gezag te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen samenwerking en communicatie tussen de ouders is, wat leidt tot problemen bij het nemen van gezagsbeslissingen. De vrouw heeft geen toestemming verleend voor noodzakelijke identiteitsbewijzen voor de kinderen, wat de hulpverlening heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de vrouw ambivalent gedrag vertoont en niet in het belang van de kinderen handelt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de man met het eenhoofdig gezag te belasten, gezien de onoplosbare problemen tussen de ouders en de negatieve impact daarvan op de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man voldoende heeft aangetoond dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds het gezamenlijk gezag is vastgesteld en dat het in het belang van de kinderen is om het gezag aan hem alleen toe te kennen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de man niet langer afhankelijk is van de vrouw voor gezagsbeslissingen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/419057 / FA RK 24-672
datum uitspraak: 7 november 2024
beschikking betreffende wijziging gezag
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg.
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen.
Informant in deze procedure is:
Het Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI), gevestigd in Eindhoven.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 9 februari 2024 ontvangen verzoek tot eenhoofdig gezag met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 23 oktober 2024, tezamen met het verzoek van de GI tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitsbewijs, bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/426533 / JE RK 24-1656. In die zaak zal bij separate beschikking worden beslist. Bij deze behandeling zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en telefonisch bijgestaan door mevrouw [tolk] , een tolk in de taal Slowaaks. Tevens was een vertegenwoordiger van de GI en een vertegenwoordiger namens de Raad aanwezig.
1.3
Aan de persoonlijk begeleidster van de vrouw, mevrouw [naam] (werkzaam bij [thuiszorg] ), is bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
1.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening over het verzoek aan de kinderrechter kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2015 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op 3 februari 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn de thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 2] , geboren [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2013 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] .
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 juli 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 3]
voorlopig onder toezicht gesteld voor een periode van drie maanden, tot 12 oktober 2021.
2.5
Bij beschikking van 12 juli 2021 is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld, met ingang van
12 juli 2021 en tot 12 oktober 2021. Deze maatregel is steeds verlengd tot 12 oktober 2023.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 oktober 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 3]
onder toezicht gesteld, met ingang van 12 oktober 2021 en tot 12 oktober 2022. Deze
maatregel is daarna verlengd tot 12 oktober 2023.
2.7
Bij beschikking van 28 december 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de man verleend, tot 12 oktober 2023.
2.8
Bij beschikking van 20 oktober 2023 is de GI niet-ontvankelijk verklaard in het
verzoek strekkende tot het verlengen van de ondertoezichtstelling, het verzoek strekkende tot
het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en het verzoek strekkende
tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] .
2.9
Bij beschikking van 14 december 2023 zijn [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] onder
toezicht van de GI gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij
de andere ouder met gezag, te weten de man, verleend, met ingang van 14 december 2023 en
tot 14 december 2024, welke laatstelijk zijn verlengd tot 14 december 2025.
2.1
Op grond van voornoemde machtiging verblijven de minderjarigen bij de man.
2.11
De man en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit, de vrouw heeft de Slowaakse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] wordt beëindigd en dat de man voortaan alleen met het gezag over de minderjarigen wordt belast.
4. De beoordeling
Standpunten
4.1
Door en namens de man is toegelicht dat er geen samenwerking en communicatie tussen de man en vrouw is. De vrouw zoekt enkel de confrontatie op en laat onvoorspelbaar gedrag zien. Dit levert problemen op als het gaat om het gezamenlijk nemen van gezagsbeslissingen. Als gevolg daarvan lopen de kinderen gevaar in hun ontwikkeling. Zo heeft de vrouw geen toestemming verleend voor het aanvragen van de identiteitsbewijzen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , waardoor de hulpverlening voor de kinderen niet kon worden opgestart. De vrouw wantrouwt iedere vorm van hulpverlening. Het is niet te verwachten dat het gedrag en de houding van de vrouw zal veranderen of dat de oudercommunicatie zal verbeteren. De man heeft zich altijd ingezet voor de verzorging en de opvoeding van de kinderen. Ook accepteert de man de hulpverlening en ziet hij in dat die hulpverlening nodig is, onder meer voor het huishouden. Tot slot stelt de man dat de vrouw vaak bij familie in België is, wat het gezamenlijk nemen van gezagsbeslissingen nog meer bemoeilijkt.
4.2
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het verzoek van de man. De vrouw vindt dat de kinderen niet goed worden verzorgd door de man en zij maakt zich zorgen om de band van de man met zijn broer, die zijn eigen kind seksueel zou hebben misbruikt. De vrouw stelt dat er geweld tegen de kinderen wordt gebruikt en dat er sprake is van seksueel ongewenst gedrag van de man richting de kinderen. De vrouw durft niet in de woning van de man te slapen, omdat de man haar (met de dood) bedreigd. De advocaat bevestigt dat de vrouw, vanwege haar gezondheid, vaak in België bij haar familie is. Het is onduidelijk of de vrouw kan blijven wonen waar zij woont.
4.3
De GI kan zich vinden in het beeld dat door en namens de man over de vrouw en hun samenwerking en oudercommunicatie is geschetst. De GI ziet geen mogelijkheden voor het verbeteren van de oudercommunicatie. Er zit teveel pijn om de communicatie structureler te laten verlopen. Wel benoemt de GI dat de communicatie van de vrouw richting de man anders is dan richting de GI. De GI heeft veel moeite moeten doen om een vertrouwensband en samenwerking met de vrouw op te bouwen. Verder zal [thuiszorg] stoppen, nu het niet lukt om met de vrouw samen te werken. Tot slot geeft de GI aan dat de man de hulpverlening accepteert en dat de plaatsing van de kinderen bij de man veilig genoeg is.
Advies Raad
4.4
De Raad heeft naar voren gebracht dat de vrouw ambivalent gedrag laat zien en niet in het belang van de kinderen handelt door geen toestemming voor de identiteitsbewijzen van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te verlenen. Ook de hulpverlening voor de vrouw zelf stagneert, omdat zij deze niet accepteert. Daarbij komt dat er geen adequate oudercommunicatie is en dat de GI geen mogelijkheden tot verbetering ziet. Gelet op de uitspraken van de vrouw waarmee zij de plaatsing van de kinderen bij de man onder druk blijft zetten, is het de verwachting dat het gezamenlijk nemen van gezagsbeslissingen in de toekomst problemen zal opleveren hetgeen niet in het belang van de kinderen is en ervoor zal zorgen dat de kinderen klem en verloren zullen raken. De Raad adviseert om de man met het eenhoofdig gezag te belasten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.5
Vanwege de omstandigheid dat de vrouw de Slowaakse nationaliteit bezit, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en zo ja, welk recht van toepassing is.
4.6
Het verzoek betreft een geschil inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, te weten het gezagsrecht, en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening Brussel II-ter. Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn de gerechten van de EU-lidstaat op het grondgebied waarvan de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, bevoegd te oordelen over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de man. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing.
Wettelijk kader
4.7
De rechter kan ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n en artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt, als zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld waardoor:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
4.8
De rechtbank dient als eerst te beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank stelt vast dat de problematiek tussen de ouders en de zorgen over de kinderen en hun opvoedsituatie al sinds 2020 aanwezig is. Uit de uitspraken van de kinderrechter van deze rechtbank volgt dat er destijds al zorgen waren over kindeigen problematiek, parentificatie en negatief gedrag van [minderjarige 2] , wervend gedrag van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , de schoolgang en de hygiëne van de kinderen in de opvoedsituatie bij de vrouw en dat de vrouw toen al niet bereikbaar was voor de hulpverlening. Daarnaast komt naar voren dat de kinderen bij de vrouw thuis bang waren, mede vanwege de vreemde personen die in het huis van de vrouw verbleven. Ook wordt in eerdere uitspraken al gesproken over het gebrek aan samenwerking en oudercommunicatie en dat het de ouders niet lukt om de minderjarigen een stabiele opvoedsituatie te bieden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen. Gelet hierop kan de man worden ontvangen in zijn verzoek.
4.9
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van gewijzigde omstandigheden zal vervolgens dienen te worden beoordeeld of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Van toepassing zijn dan de in artikel 1:251a, eerste lid, BW vermelde criteria. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Partijen hebben van rechtswege gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders, ook na hun huwelijk, gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen blijven uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat partijen daartoe niet (meer) in staat zijn.
4.11
De man heeft gemotiveerd gesteld dat er geen samenwerking en communicatie tussen de man en de vrouw is en dat de vrouw geen uitvoering aan haar gezagspositie geeft.
De rechtbank stelt vast dat in de afgelopen jaren geen verbetering waarneembaar is geweest in de eerdergenoemde problematiek. Dit ondanks de langdurige inzet van hulpverlening, waarbij onder meer is gewerkt aan het gebrek aan samenwerking tussen de ouders en de oudercommunicatie. De vrouw lijkt zich zelfs steeds verder te verdiepen in het conflict met de man. Zo vertelt zij, ook tijdens de mondelinge behandeling, niet controleerbare verhalen over de man en over de man met de kinderen. Daarmee laat de vrouw zien dat zij niet achter de plaatsing van de kinderen bij de man staat als gevolg waarvan de uithuisplaatsing onder druk blijft staan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet in het belang van de kinderen handelt en op dit moment ook geen daadwerkelijke invulling aan haar gezag taken geeft. De vrouw is beperkt betrokken in de levens van de minderjarigen. Zij heeft weinig zicht (meer) op hun ontwikkeling en dagelijkse leven. De vrouw is daardoor niet, althans onvoldoende, in staat om in het belang van de kinderen een belangenafweging te maken in het geval er beslissingen over de kinderen genomen moeten worden. De man loopt hierdoor tegen problemen aan bij de uitoefening van het gezag over de minderjarigen. Een voorbeeld hiervan is dat de man geen identiteitsbewijs voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] aan kon vragen, omdat hiervoor toestemming van de vrouw is vereist hetgeen de vrouw al bijna een jaar weigert te verlenen. Als gevolg hiervan kon de noodzakelijke geachte hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] niet worden opgestart. De GI heeft, ter vervanging van de toestemming van de vrouw, toestemming aan de kinderrechter moeten vragen. Naast dat de vrouw geen uitvoering aan haar gezagspositie geeft, is de rechtbank gelet op het bovenstaande van oordeel dat de vrouw door haar houding, uitspraken en gedrag ook misbruik van haar gezag maakt door de man tegen te werken, hetgeen ten nadele van de kinderen is.
4.12
De rechtbank vindt het positief dat de jeugdbeschermer heeft geïnvesteerd in beter contact met de vrouw, hetgeen ook deels tot stand is gekomen. Desondanks heeft dit niet geleid tot een meer werkbare situatie. Ook zal de hulpverlening vanuit [thuiszorg] voor de vrouw stoppen, omdat het niet lukt om met de vrouw samen te werken. Gelet op de niet controleerbare uitspraken van de vrouw over de man en haar ambivalente en weigerachtige houding in combinatie met haar wantrouwen richting elke vorm van hulpverlening, is de rechtbank van oordeel dat niet te verwachten is dat hier binnen afzienbare tijd verbetering in zal komen. Ter zitting heeft ook de GI bevestigd dat zij geen mogelijkheden meer zien om de oudercommunicatie te verbeteren. De rechtbank is van oordeel dat er te veel pijn en problemen tussen de man en de vrouw zijn die niet meer oplosbaar zijn. Dit leidt tot te veel druk voor de kinderen, hetgeen niet in hun belang is en zorgt ervoor dat de kinderen verder klem en verloren raken tussen de ouders als zij gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen.
4.13
Verder stelt de rechtbank vast dat de opvoedsituatie van de kinderen bij de man voldoende positief is, hetgeen de GI ter zitting heeft bevestigd. Met de inzet van de hulpverlening vanuit 10 voor toekomst moet ervoor worden gezorgd dat het huishouden bij de man goed genoeg blijft. Het is positief te noemen dat de man dit inziet en de hulpverlening accepteert. De rechtbank ziet dat de man overal aan meewerkt en dat de kinderen daar baat bij hebben. De man handelt dan ook in het belang van de kinderen. Zo is er naast 10 voor toekomst ook hulpverlening vanuit [stichting] voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , waar de man aan meewerkt en waar de kinderen ook van profiteren.
4.14
Gezien het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen en bepalen dat het gezag over [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] voortaan alleen door de man wordt uitgeoefend. Dit zodat de man niet langer afhankelijk is van de vrouw voor het nemen van gezagsbeslissingen over de minderjarige kinderen. Bij instandhouding van het gezamenlijk gezag bestaat immers een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen verder klem of verloren raken tussen de ouders. Het is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen en ook is anderszins de wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk.
4.15
De rechtbank merkt nog op dat het bovenstaande betekent dat de man hiermee de verantwoordelijkheid heeft om [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te beschermen tegen ongewenste en ongepaste contacten vanuit de vrouw. Zolang de ondertoezichtstelling voortduurt, verwacht de rechtbank dat de man samen met de GI zal bekijken welke contacten toelaatbaar zijn en of die contacten tussen de kinderen en de vrouw begeleid moeten zijn. In het verleden is immers gebleken dat de man de vrouw in de woning heeft binnengelaten, omdat zij de moeder is. Dat vindt de kinderrechter, gelet op het gedrag en de houding van de vrouw en de verstandsverhouding tussen de ouders, niet in het belang van de kinderen.
4.16
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.
4.17
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [minderjarige 2] , geboren [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] , [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2013 in [geboorteplaats 2] , voortaan aan de man alleen toekomt;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Duinhof, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 in aanwezigheid van mr. Vork, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.