ECLI:NL:RBZWB:2024:7598

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
C/02/422446 / FA RK 24-2250
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een echtscheidingszaak met vermoedens van seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk gezag en het recht op omgang tussen de man en de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de man het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2017 zijn gescheiden en dat er sindsdien een ouderschapsplan is opgesteld waarin de zorg- en opvoedingstaken zijn verdeeld. Echter, de communicatie tussen partijen is verslechterd en de kinderen hebben sinds mei 2022 geen contact meer met hun vader vanwege zijn alcoholgebruik en vermoedens van seksueel misbruik. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van het gezag rechtvaardigen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Daarnaast is de man voor de duur van twee jaar het recht op omgang met de kinderen ontzegd, met de mogelijkheid tot contactherstel na deze periode, afhankelijk van de wensen van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/422446 / FA RK 24-2250
beschikking d.d. 4 november 2024
in de zaak van
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoekster,
advocaat: mr. C.G.M. Baas te [geboorteplaats] ,
tegen
[de man](hierna: de man),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
verweerder.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 16 mei 2024 ingekomen verzoek, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 1 oktober 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de man. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in een gesprek met de rechter op 30 september 2024 hun mening kenbaar gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat zij hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 9 februari 2017 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 15 februari 2017 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 9 februari 2017 heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte en gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. Voor zover hier van belang volgt uit dit ouderschapsplan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Tevens is in dit plan een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken opgenomen, waaruit volgt dat de kinderen bij de man verblijven tweewekelijks van vrijdag 15:00 uur tot zondag 17:00 uur en dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de omgangsregeling tussen de man en de kinderen wordt gewijzigd en te bepalen dat de man het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd, zulks voor onbepaalde duur, althans voor een duur door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
- het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw te wijzigen en te bepalen dat de vrouw voortaan alleen het gezag over de minderjarige kinderen zal uitoefenen.
3.2
De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag. Ten aanzien van het verzoek om hem het recht op omgang te ontzeggen voert de man verweer en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Gezag
4.1.1
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij voortaan alleen belast zal zijn met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
4.1.2
De rechtbank moet dus eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. In dit kader stelt de rechtbank vast dat partijen ten tijde van hun echtscheiding in 2017 een ouderschapsplan zijn overeengekomen, waarin is opgenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en dat zij contact met hun vader hebben op basis van een reguliere weekendregeling. Het contact tussen partijen maar ook tussen de kinderen en de man is in de afgelopen jaren steeds moeizamer gaan verlopen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in mei 2022 besloten om niet meer naar hun vader te gaan omdat zij veel moeite hadden met zijn drankgebruik. In juli 2023 zijn er door een enquête van de GGD vermoedens ontstaan van seksueel misbruik van de kinderen door de man. De vrouw heeft vervolgens hiervan aangifte gedaan en de man verblijft sinds maart 2024 in voorlopige hechtenis in afwachting van een strafrechtelijk proces. Onder deze omstandigheden is de onderlinge communicatie tussen partijen en het contact tussen de man en de kinderen volledig stil komen te liggen. De rechtbank oordeelt dat dit een relevante wijziging van omstandigheid is, zodat de vrouw in haar verzoek tot wijziging van het gezag kan worden ontvangen.
4.1.3
Op het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag is ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over de minderjarigen aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders het kind klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
4.1.4
Uitgangspunt van de wet is dat de ouders ook na de echtscheiding belast blijven met het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kinderen. Voor het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Uit de overlegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat dit niet (meer) het geval is. Zoals voornoemd verblijft de man op dit moment in voorlopige hechtenis in afwachting van zijn strafrechtelijk proces. Volgens de vrouw wordt de man verdacht van seksueel misbruik van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het in bezit zijn van kinderporno. Hoewel het strafrechtelijk proces nog loopt en nog niet bekend is welke uitspraak zal volgen in deze strafzaak, stelt de rechtbank vast dat door deze omstandigheden, de onderlinge verhoudingen binnen het gezin ernstig verstoord zijn geraakt en waardoor partijen niet meer in staat om met elkaar te overleggen over de kinderen en om samen over hen beslissingen te nemen. Daarbij komt dat de man sinds de kinderen in mei 2022 het contact met hem hebben verbroken niet meer betrokken is bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zaken die rondom hen spelen. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat de man op dit moment onvoldoende tot geen zicht meer heeft op hun behoeften en ontwikkeling en waardoor hij inmiddels ook onvoldoende in staat is om op basis van een goede belangenafweging te kunnen beslissen over zaken aangaande [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van het klemcriterium, zoals de Raad stelt, maar is het anderszins in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het gezamenlijk gezag wordt gewijzigd en dat de dat de vrouw voortaan als dagelijkse opvoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelfstandig de noodzakelijke beslissingen over hen moet kunnen nemen. De rechtbank stelt daarbij vast dat de man geen verweer voert tegen de door de vrouw verzochte wijziging van het gezag. Dit mede in acht genomen zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.
4.2
Omgang
4.2.1
In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen dan wel het recht op omgang ontzeggen, al dan niet voor bepaalde tijd. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.2.2
De rechtbank begrijpt van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het alcoholgebruik van de man en zijn houding als gevolg daarvan hen ertoe hebben gezet om in mei 2022 het contact met hun vader te verbreken. Naar aanleiding van een GGD-enquête zijn vervolgens medio 2023 vermoedens van seksueel misbruik van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de vader aan het licht gekomen. De aangifte van de vrouw jegens de man dateert van juli 2023 en sinds maart 2024 verblijft de man in afwachting van een strafrechtelijk proces in voorlopige hechtenis. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben al ruim twee jaar geen contact met hun vader. Zij hebben duidelijk te kennen gegeven dat zij op dit moment niet openstaan voor contactherstel. In het gesprek met de rechter heeft [minderjarige 1] stellig aangegeven dat zij haar vader niet meer wil zien vanwege alles wat er in de afgelopen jaren is gebeurd. Het gaat inmiddels goed met haar en zij wil voorkomen dat deze situatie wordt doorbroken als zij verplicht wordt om het contact met haar vader aan te gaan en de oorspronkelijke omgangsregeling na te komen. [minderjarige 2] is hier wat voorzichtiger in. Zij geeft aan voorlopig geen contact te willen met haar vader maar geeft daarbij wel aan dat zij de mogelijkheid wil open houden voor een eventueel toekomstig contactherstel. Naar het oordeel van de rechtbank is onder de huidige omstandigheden omgang met de man in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voor nu vindt de rechtbank het dan ook aangewezen om de man het recht op omgang, die hij ontleent aan de regeling zoals die is opgenomen in het ouderschapsplan uit 2017, op te schorten. De rechtbank vindt gezien de uitspraak van [minderjarige 2] een ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd te vergaand en zal daarom hier een termijn van twee jaar aan verbinden. Na afloop van deze periode en het strafrechtelijk proces van de man kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan zelf de afweging maken of zij ruimte ervaren voor contact met hun vader. Om te voorkomen dat na die twee jaar de regeling uit het ouderschapsplan herleeft en afgedwongen kan worden, zal de rechtbank die regeling wijzigen, in die zin dat de man na twee jaar weer recht op omgang heeft maar dat dit wel op geleide van de kinderen en mogelijk onder begeleiding van professionele hulpverlening moet worden opgebouwd.
4.2.3
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
5.2
wijzigt de regeling zoals opgenomen in het aan de echtscheidingsbeschikking van 9 februari 2017 gehechte ouderschapsplan, in die zin:
5.3
ontzegt de man met ingang van heden voor de duur van twee jaar het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
5.4
bepaalt dat na die twee jaar de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar op een nader te bepalen wijze die op geleide van de kinderen wordt opgebouwd indien zij hiervoor de ruimte ervaren;
5.5
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.