ECLI:NL:RBZWB:2024:759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
02-200979-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA en XTC. De verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door raadsman mr. D.T. Stoof. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 25 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van harddrugs in de periode van 1 tot en met 10 augustus 2023.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk harddrugs aanwezig had, met in totaal ongeveer 3,5 kilogram cocaïne, 13,5 kilogram MDMA en 125 gram XTC. Dit werd onderbouwd door bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de woning waar hij zich bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medepleegde, gezien zijn interactie met anderen op het moment dat de politie arriveerde.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat harddrugs schadelijk zijn voor de gezondheid en dat de verdachte medeverantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen om herhaling te voorkomen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. A. Bles, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-200979-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 tot en met 10 augustus 2023 samen met anderen een grote hoeveelheid harddrugs (cocaïne, MDMA en XTC) f aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Rechtmatigheid
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van de gegevens in de telefoon die door [verbalisant] zijn bekeken en die hebben bijgedragen aan de verdenking jegens verdachte op het standpunt dat er niet is gebleken van een onrechtmatigheid. Na het gesprek dat [verbalisant] had met de telefoon van verdachte, stond een gesprek open in een app, waar het oog van [verbalisant] op viel. Vervolgens heeft [verbalisant] een actieve opsporingshandeling verricht door verder te klikken, maar hierbij is geen sprake geweest van een doorzoeking. Dit maakt dat de handeling juridisch niet onrechtmatig is gebleken. Daarbij is van belang dat er is gekeken naar gegevens die een ander dan verdachte betreffen. Verdachte is hiermee niet in zijn belangen geschaad.
Bewijs
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad. In de woning waar verdachte was, is ongeveer 5,5 kilogram cocaïne, 13,5 kilogram MDMA en 125 gram XTC aangetroffen. Gelet op de context van het geheel kan ook de cocaïne die enkel indicatief is getest voor de berekening van de hoeveelheid worden meegenomen. Ten aanzien van de cocaïne met goednummer 2624045 is de officier van justitie van mening dat hierbij van een hoeveelheid van 2 kilogram moet worden uitgegaan.
Dat verdachte ook wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs kan worden opgemaakt uit het feit dat hij op het moment dat de politie voor de deur staat, iemand gaat bellen om te vragen of hij de deur moeten openen. Daarbij is het merendeel van de drugs in een rolkast aangetroffen waarvan verdachte de sleutel had. In de rolkast is voorts een handschoen aangetroffen met daarop DNA van verdachte. Voor de kast stond een rugzak met daarin een waterflesje waarop tevens DNA van verdachte is aangetroffen. Dit in samenhang bezien met de aangetroffen notities en foto’s in de telefoon van verdachte, maakt dat de officier van justitie van mening is dat verdachte wist van de aanwezigheid van de harddrugs.
Dat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd, kan worden afgeleid uit het gegeven dat verdachte bij aankomst van de politie aan anderen heeft gevraagd wat hij moest doen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte van het feit vrij te spreken. [verbalisant] heeft, nadat hij het gesprek heeft beëindigd op de telefoon van verdachte, ergens op geklikt en zag vervolgens foto’s. Het verder klikken op de telefoon van verdachte, terwijl er op dat moment enkel sprake is van een MMA-melding, is een onrechtmatige opsporingshandeling geweest op basis waarvan de woning is binnengetreden. Dit heeft tot gevolg dat ook het binnentreden in de woning onrechtmatig is geweest en alles wat is aangetroffen van het bewijs moet worden uitgesloten.
Subsidiair
De verdediging refereert zich aan het medeplegen van het aanwezig hebben van 3,5 kilo cocaïne, 13,5 kilo MDMA en 125 gram aan XTC op 10 augustus 2023. De indicatief geteste hoeveelheid cocaïne kan niet bewezen worden verklaard nu dit bijna de helft van de aangetroffen hoeveelheid betreft en de wel door het NFI geteste hoeveelheid niet als representatief voor de totale hoeveelheid kan worden beschouwd. Ook de tenlastegelegde periode kan niet bewezen worden verklaard nu het bewijs in deze wordt gebaseerd op bevindingen uit een telefoon die niet aan verdachte kan worden gelinkt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Onrechtmatig verkregen bewijs?
Op 10 augustus 2022 overhandigde verdachte zijn telefoon aan [verbalisant] voor het voeren van een telefoongesprek. Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2024 blijkt dat [verbalisant] , nadat hij het telefoongesprek had beëindigd, een chatgesprek open zag staan tussen verdachte en “ [naam 1] ”. Na het lezen van 2 zinnen, heeft hij op de naam “ [naam 1] ” geklikt waarna hij onder het kopje "Media, links en documenten" foto’s zag staan. Er was op dat moment nog geen sprake van inbeslagname van de telefoon. De rechtbank is van oordeel dat het “doorklikken” op de telefoon een opsporingshandeling betreft. Gelet op het gegeven dat er op dat moment nog geen sprake was van een verdenking, stelt de rechtbank vast dat deze handeling en daarmee ook de grond voor de daaropvolgende uitgevoerde doorzoeking van de woning, op dat moment onrechtmatig was. Daarmee is sprake geweest van een onherstelbaar vormverzuim. De vraag is of er aan dit vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtgevolg dan in aanmerking komt. Hiervoor kijkt de rechtbank naar het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank dient te worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim. Er is sprake van een zeer geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Het nadeel dat voor verdachte is ontstaan betreft de verdenking van een strafbaar feit. Dit betreft echter geen rechtens te respecteren belang waaraan gevolgen moeten worden verbonden.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting niet gerechtvaardigd is en dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, MDMA en XTC.
Verdachte bevond zich in de woning waar harddrugs zijn aangetroffen en de rechtbank is van oordeel dat verdachte ook wist dat deze drugs daar lagen. De drugs zijn met name in een kast in de opbergkamer aangetroffen en verdachte was in het bezit van de sleutel van deze kast. In deze kast en voor de kast zijn handschoenen aangetroffen met een DNA-spoor dat matcht met het DNA van verdachte. Net naast deze kast stond een zwarte rugzak met daarin een drinkflesje waar ook een DNA-spoor is aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Deze omstandigheden in samenhang bezien met het feit dat verdachte op het moment dat de politie aan de deur stond, contact heeft gezocht met “ [naam 2] ” om te vragen of hij de deur open moest doen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte wist dat deze de drugs in de woning aanwezig waren. Het feit dat verdachte “ [naam 2] ” vroeg wat hij moest doen en ook met anderen heeft gechat over de komst van de politie toen de politie voor de deur stond, maakt dat de rechtbank voorts van oordeel is dat er sprake is van medeplegen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de twee blokken met goednummer 2624058 niet kunnen worden meegenomen in de bewezenverklaring. Het dossier bevat ten aanzien van deze twee blokken enkel een indicatieve test die duidt op cocaïne. Dit is echter niet nader onderzocht. Gelet op het feit dat er in de kennisgeving van inbeslagname is aangegeven dat het hier vermoedelijk om hasj ging, de in de woning aangetroffen pakketten verschillend waren verpakt en er ook verschillende soorten harddrugs in de woning zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat er niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze stof ook daadwerkelijk cocaïne betreft. Ten aanzien van de cocaïne met goednummer 2624045 worden in het dossier verschillende hoeveelheden genoemd. Met de officier van justitie gaat de rechtbank bij de bewezenverklaring in het voordeel van verdachte uit van een hoeveelheid van ongeveer 2 kilo.
De rechtbank ziet aanleiding de tenlastegelegde periode te beperken tot de dag van aantreffen van de drugs in de woning, te weten 10 augustus 2023. Hoewel de aangetroffen berichten in de telefoon aanwijzingen bevatten dat verdachte zich ook al eerder met drugs bezig hield, kan niet worden vastgesteld dat hij de drugs ook voor 10 augustus 2023 opzettelijk aanwezig had.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen ongeveer 3,5 kilo cocaïne, 13,5 kilo MDMA en 125 gram XTC opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 augustus 2023 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 3,5 kilogram cocaïne
- ongeveer 13,5 kilogram MDMA
- ongeveer 125 gram XTC pillen,
een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Bij een veroordeling verzoekt de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf op worden gelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs. Harddrugs zijn sterk verslavend en zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft het gebruik van en de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogenscriminaliteit en andere vormen van criminaliteit tot gevolg. Verdachte kan hier met zijn handelen medeverantwoordelijk voor worden gehouden. Er is dan ook sprake van een ernstig feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het aanwezig hebben van 10 tot 20 kilo harddrugs staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. De rechtbank acht een gevangenisstraf van deze duur ook passend en geboden. Verdachte heeft slechts verklaard dat hij een fout heeft gemaakt, maar de inhoud van de telefoon van verdachte lijkt erop te wijzen dat verdachte zich wellicht langer met drugszaken heeft beziggehouden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de gevangenisstraf te matigen. Daarbij ziet zij wel redenen een deel van deze straf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Dit om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig zal maken aan een dergelijk feit. Ook benadrukt de rechtbank hiermee dat zij de rol van verdachte ten opzichte van zijn mededaders als meer ondergeschikt bestempelt nu hij om instructies heeft gevraagd toen de politie voor de deur stond en hij degene is geweest die de risico’s heeft gelopen door zich in de woning waar de drugs zich bevonden op te houden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b en 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 20 STK XTC (Omschrijving: G2624044, geel);
- 125 GR XTC (Omschrijving: G2624040);
- 13510,2 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2624036, 13,515 gram waarvan 4,8 gram monsters);
- 2999 GR Cocaïne (Omschrijving: G2624046, blok met wit poeder, vermoedelijk cocaïne, Wit);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- 1 STK Horloge (Omschrijving: G2624307, Zilverkleurig, merk: Rolex);
- Personenauto Audi A3, [kenteken] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2024.
Mr. Goossens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.