ECLI:NL:RBZWB:2024:7589

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
C/02/425877 KG ZA 24-410 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verhoging van tarieven door zorgverzekeraar CZ voor orthopedische zorgaanbieders in kort geding

In deze zaak vorderen zorgaanbieders van orthopedische zorg, aangeduid als [eiseressen in de hoofdzaak], [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2], in kort geding dat zorgverzekeraar CZ wordt verplicht om kostendekkende tarieven te hanteren voor de jaren 2024 en 2025. De zorgaanbieders stellen dat de tarieven die CZ hanteert niet kostendekkend zijn en dat dit hen in financiële problemen brengt. CZ voert verweer en stelt dat de zorgaanbieders geen spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, omdat zij te lang hebben gewacht met het indienen van hun verzoeken. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de zorgaanbieders en CZ, en dat CZ niet categorisch kan weigeren om de tarieven te indexeren. De rechter wijst de vorderingen van de zorgaanbieders gedeeltelijk toe, waarbij CZ wordt verplicht om de tarieven voor december 2024 met 16% en voor 2025 met 20% te verhogen. Tevens wordt CZ veroordeeld in de proceskosten van de zorgaanbieders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/425877 KG ZA 24-410
Vonnis in kort geding van 6 november 2024
in de hoofdzaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 1],
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 2],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 3]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 3],
statutair gevestigd te [plaats 4] en kantoorhoudende te [plaats 5] ,
eiseressen in de hoofdzaak, hierna gezamenlijk aangeduid als
[eiseressen in de hoofdzaak] ,
advocaten: mr. S. Donkelaar, mr. K. Mous en mr. M. Jonkers,
tegen
1. de naamloze vennootschap
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
2. de naamloze vennootschap
CENTRALE ZORGVERZEKERING NZV N.V. h.o.d.n.
NATIONALE-NEDERLANDEN ZORG,
3. de naamloze vennootschap
OHRA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
4. de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CZ GROEP U.A.,
allen statutair gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
gedaagden in de hoofdzaak, gedaagde 1 t/m 3 hierna gezamenlijk aangeduid als
CZ,,
advocaat: mr. A.J.H.W.M. Versteeg,
waarin tussenkomst/voeging wordt gevorderd door
1. de besloten vennootschap
[B.V. 4], statutair gevestigd te [plaats 6] en kantoorhoudende te [plaats 7] ,
2. de besloten vennootschap
[B.V. 5], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 8] ,
3. de besloten vennootschap
[B.V. 6], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 9] ,
4. de besloten vennootschap
[B.V. 7], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 9] ,
5. de besloten vennootschap
[B.V. 8]statutair gevestigd te [plaats 10] en kantoorhoudende te [plaats 9] ,
6. de besloten vennootschap
[B.V. 9], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 11] ,
7. de besloten vennootschap
[B.V. 10]statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 12] ,
8. de besloten vennootschap
[B.V. 11], statutair gevestigd en kantoorhoudende [plaats 13] ,
9. de besloten vennootschap
[B.V. 12], statutair gevestigd en kantoorhoudende [plaats 14] ,
10. de besloten vennootschap
[B.V. 13], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 15] ,
11. de besloten vennootschap
[B.V. 14]statutair en kantoorhoudende te [plaats 16] ,
12. de vennootschap onder firma
[V.o.F. 1], gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 17] ,
13. de besloten vennootschap,
[B.V. 15], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 18] ,
14. de besloten vennootschap
[B.V. 16], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 19] ,
eiseressen in het incident, hierna gezamenlijk aangeduid als
[eiseressen in het incident 1] ,
advocaten: mr. S. Donkelaar, mr. K. Mous en mr. M. Jonkers,
en waarin tussenkomst/voeging wordt gevorderd door
1. de besloten vennootschap
[B.V. 17], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 20] ,
2. de besloten vennootschap
[B.V. 18], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 11] ,
3. de besloten vennootschap
[B.V. 19] ,statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 21] ,
4. de besloten vennootschap
[B.V. 20]statutair gevestigd e en kantoorhoudende te [plaats 22] ,
5. de besloten vennootschap
[B.V. 21], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 23] ,
6. de besloten vennootschap
[B.V. 22], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 24] ,
7. de besloten vennootschap
[B.V. 23], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 25] ,
8. de besloten vennootschap
[B.V. 24], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 26] ,
9. de besloten vennootschap
[B.V. 25], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 27] ,
10. de vennootschap onder firma
[V.o.F. 2], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 28] ,
11. de besloten vennootschap
[B.V. 26], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 29] ,
12. de besloten vennootschap
[B.V. 27] ,statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 30] ,
13. de besloten vennootschap
[B.V. 28], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 31] ,
14. de besloten vennootschap
[B.V. 29], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 32] ,
15. de besloten vennootschap
[B.V. 30], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 33] ,
16. de besloten vennootschap
[B.V. 31], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 34] ,
17. de besloten vennootschap
[B.V. 32], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 35] ,
18. de besloten vennootschap
[B.V. 33], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 36] ;
19. de besloten vennootschap
[B.V. 34] ,statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 37] ,
20. de besloten vennootschap
[B.V. 35], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 38] ,
21. de besloten vennootschap
[B.V. 36], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 39] ,
22. de besloten vennootschap
[B.V. 37], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 6] ,
23. de besloten vennootschap
[B.V. 38], statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 40] ,
eiseressen in het incident, hierna gezamenlijk aangeduid als
[eiseressen in het incident 2] ,
advocaten: mr. D.W.L.A. Schriivershof, mr L.A.J.M Peeters en mr. A.J.H. Kingma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. de dagvaarding van [eiseressen in de hoofdzaak] met producties;
b. de conclusie van antwoord van CZ met producties;
c. de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging, tevens houdende eis in de hoofdzaak van [eiseressen in het incident 1] , met producties;
d. de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging, tevens houdende eis in de hoofdzaak van [eiseressen in het incident 2] , met producties;
c. de conclusie van antwoord van CZ in het incident tot tussenkomst subsidiair voeging van [eiseressen in het incident 1] , met producties;
d. de conclusie van antwoord van CZ in het incident tot tussenkomst subsidiair voeging van [eiseressen in het incident 2] , met producties;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseressen in de hoofdzaak] vorderen in de hoofdzaak om in kort geding, bij wege van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. CZ te gebieden om voor 2025 als uitgangstarief ten minste een kostendekkend tarief te hanteren en aan te bieden, conform de kostprijsberekening 2024 zoals uitgewerkt in productie 4, vermeerderd met de volledige overheidsbijdrage voor arbeidskostenontwikkeling (OVA) én de prijsindex materiële kosten zoals deze jaarlijks door de NZa wordt vastgesteld;
b. CZ te gebieden om voor 2024 als uitgangstarief ten minste een kostendekkend tarief te hanteren en aan te bieden, conform de kostprijsberekening 2024 zoals uitgewerkt in productie 4;
c. CZ te gebieden om de in de periode 2022-2023 gehanteerde tarieven zoals beschreven in de bijlage tarieven bij de overeenkomst 2020 (productie 2) met terugwerkende kracht aan te passen door tenminste de volledige overheidsbijdrage voor arbeidskostenontwikkeling (OVA) én de prijsindex materiële kosten en kapitaallasten zoals deze jaarlijks door de NZa wordt vastgesteld, door te berekenen in de tarieven (met terugwerkende kracht vanaf 2022) en op basis daarvan een nabetaling te doen aan [eiseressen in de hoofdzaak]
subsidiair:
d. CZ te gebieden de volledige OVA en de NZa-prijsindex materiële kosten, althans de volledige OVA door te berekenen in de tarieven vanaf 2022, althans vanaf 2023, althans vanaf 2024, althans vanaf 2025;
meer subsidiair:
e. CZ te gebieden binnen één maand na het wijzen van een vonnis door de voorzieningenrechter een kostprijsonderzoek uit te voeren en af te ronden, althans de tarieven deugdelijk te onderbouwen waarbij rekening moet worden gehouden met de kosten voor beroepskrachten, materiaalkosten, overheadkosten en kosten voor indexering, en op basis daarvan een voorstel te doen aan eisers betreffende de aanpassing van de tarieven vanaf 2022, althans vanaf 2023, althans vanaf 2024, althans vanaf 2025;
in alle gevallen:
f. CZ te gebieden om de opzegtermijn van 30 september 2024 op te schorten tot twee weken (dan wel een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn) nadat in onderhavig kort geding vonnis is gewezen, dan wel – indien de meer subsidiaire vordering zou worden toegewezen – nadat het kostprijsonderzoek is afgerond, althans CZ te gebieden [eiseressen in de hoofdzaak] in de gelegenheid te stellen om de overeenkomst op te zeggen binnen twee weken (dan wel een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn) nadat in onderhavig kort geding vonnis is gewezen dan wel – indien de meer subsidiaire vordering wordt toegewezen – nadat het kostprijsonderzoek is afgerond;
g. CZ te veroordelen om aan [eiseressen in de hoofdzaak] een dwangsom te betalen van gezamenlijk € 30.000,- voor iedere dag dat zij, één maand na het te wijzen vonnis, niet aan de hiervoor geformuleerde geboden en/of het verbod voldoet, tot een maximum van € 500.000,-;
h. CZ te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede CZ te veroordelen in de nakosten en de eventuele verdere executiekosten.
2.2.
Gedaagde sub 4 in de hoofdzaak (hierna OWM) verzoekt [eiseressen in de hoofdzaak] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen jegens OWM. CZ voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseressen in de hoofdzaak] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.3.
[eiseressen in het incident 1] vorderen om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident tot tussenkomst of voeging
primair[eiseressen in het incident 1] toe te staan tussen te komen;
subsidiair[eiseressen in het incident 1] toe te staan zich te voegen aan de zijde van [eiseressen in de hoofdzaak] ;
in de hoofdzaak
[eiseressen in het incident 1] nemen de vorderingen van [eiseressen in de hoofdzaak] integraal over en stellen identieke vorderingen in.
2.4.
[eiseressen in het incident 2] vorderen om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident tot tussenkomst of voeging
primair[eiseressen in het incident 2] toe te staan tussen te komen;
subsidiair[eiseressen in het incident 2] toe te staan zich te voegen aan de zijde van [eiseressen in de hoofdzaak] ;
in de hoofdzaak
[eiseressen in het incident 2] stellen in de hoofdzaak vorderingen in die nagenoeg gelijkluidend zijn aan de vorderingen van [eiseressen in de hoofdzaak] [eiseressen in het incident 2] vorderen in dit kort geding:
primair:
1. CZ te gebieden om voor 2025 als uitgangstarief ten minste een kostendekkend tarief te hanteren, conform de kostprijsberekening zoals uitgewerkt in Productie 4, vermeerderd met de volledige overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) én de prijsindex
materiële kosten en kapitaallasten zoals deze jaarlijks door de NZa wordt vastgesteld;
2. CZ te gebieden om voor 2024 als uitgangstarief ten minste een kostendekkend tarief te hanteren, conform de kostprijsberekening 2024 zoals uitgewerkt in productie 4;
3. CZ te gebieden om de in de periode 2022-2023 gehanteerde tarieven zoals beschreven in de bijlage tarieven bij de overeenkomst 2020 (Productie 1) met terugwerkende kracht vanaf
2022 aan te passen door tenminste de volledige overheidsbijdrage voor arbeidskostenontwikkeling (OVA) én de prijsindex materiële kosten en kapitaallasten zoals
deze jaarlijks door de NZa worden vastgesteld, door te berekenen in haar tarieven en op
basis daarvan een nabetaling te doen aan [eiseressen in het incident 2]
subsidiair:
4. CZ te gebieden de volledige overheidsbijdrage voor arbeidskostenontwikkeling (OVA) en de prijsindex materiële kosten en kapitaallasten door te berekenen in de tarieven vanaf 2022,
althans vanaf 2023, althans vanaf 2024, althans vanaf 2025.
meer subsidiair:
5. CZ te gebieden binnen één maand na het wijzen van een vonnis in dit kort geding
een kostprijsonderzoek uit te voeren en af te ronden, althans de tarieven deugdelijk te
onderbouwen waarbij rekening moet worden gehouden met de kosten voor indexering, en
op basis daarvan een voorstel te doen aan [eiseressen in het incident 2] betreffende de aanpassing van
de tarieven vanaf 2022, althans vanaf 2023, althans vanaf 2024, althans vanaf 2025.
in alle gevallen:
6. CZ te gebieden [eiseressen in het incident 2] in de gelegenheid te stellen om de overeenkomst op te zeggen binnen twee weken (dan wel een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn) nadat in onderhavig kort geding vonnis is gewezen dan wel - indien de meer subsidiaire vordering wordt toegewezen - nadat het kostprijsonderzoek is afgerond;
7. CZ te veroordelen om aan [eiseressen in het incident 2] een dwangsom te betalen van gezamenlijk €30.000,- voor iedere dag dat zij, een maand na het te wijzen vonnis, niet aan de hiervoor
geformuleerde geboden en/of het verbod voldoet, tot een maximum van € 500.000,-.
8. CZ te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.6.
Gedaagde sub 4 in de hoofdzaak (hierna OWM) verzoekt [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen jegens OWM, die tot tussenkomst respectievelijk voeging daaronder begrepen, als [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] die vorderingen niet intrekken.
in de incidenten tot tussenkomst of voeging
CZ concludeert tot afwijzing van de vorderingen tot tussenkomst, en CZ refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de vorderingen van [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] zich te mogen voegen aan de zijde van [eiseressen in de hoofdzaak]
in de hoofdzaak
CZ concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] met veroordeling van [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.De beoordeling

3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] zijn zorgaanbieders van voetzorg en zij maken en leveren onder meer orthopedische maatschoenen;
b. CZ is één van de drie grootste Nederlandse zorgverzekeraars en heeft een landelijk marktaandeel van circa 23%.
c. De door [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] geleverde zorg betreft verzekerde zorg onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (‘Zvw’). Deze zorg wordt gefinancierd door de zorgverzekeraars, waaronder CZ.
d. CZ heeft met [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] Zorgovereenkomsten gesloten. Het betreffen standaardovereenkomsten met standaardtarieven en bevatten afspraken over de levering van schoenen aan alle verzekerden binnen het CZ-concern.
e. De huidige Zorgovereenkomsten 2021 - 2022 zijn tussen partijen in 2020 (afzonderlijk) gesloten en kenden oorspronkelijk een looptijd van twee jaar (tot en met 31 december 2022). De Zorgovereenkomsten zijn nadien tweemaal stilzwijgend verlengd met één jaar, derhalve doorlopend tot en met december 2024. De Zorgovereenkomsten zijn door [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] niet vóór 30 september 2024 opgezegd, zodat deze nogmaals stilzwijgend zijn verlengd met één jaar en doorlopen tot en met december 2025. Een verzoek van [eiseressen in de hoofdzaak] aan de voorzieningenrechter in de aanloop van dit kort geding om te bepalen dat de opzegtermijn van de Zorgovereenkomsten in 2024 wordt verlengd, is door de voorzieningenrechter afgewezen.
f. De door CZ te vergoeden tarieven voor voetorthesen zijn in de periode van 2014 tot en met 2023 niet geïndexeerd.
g. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een document gepubliceerde genaamd ‘Handvatten Contractering en Transparantie gecontracteerde zorg’ waarin de NZa een aantal handvatten en richtsnoeren heeft neergelegd, waaraan zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich moeten houden in het contracteringsproces.
h. Richtsnoer 5 bepaalt – in lijn met de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord – dat zorgverzekeraar en zorgaanbieder als startpunt van de onderhandeling de OVA-index hanteren voor loonstijgingen. Richtsnoer 6 bepaalt dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders transparant moeten zijn over de basis en indicaties die zij hanteren.
De NZa Regeling zorginkoopproces Zvw is op 19 maart 2024 geactualiseerd. Daarin is aansluiting gezocht bij de uitgangspunten uit de NZa-Handvatten en het Integraal Zorg Akkoord (‘IZA’). Artikel 6 lid 3 (nieuw) bepaalt dat contractvoorstellen moeten zijn voorzien van een duidelijke inhoudelijke toelichting. Daarbij moet volgens de NZa
“in ieder geval (maar niet limitatief) worden gedacht aan de volgende elementen (…): de doorvertaling van loon- en prijsstijgingen; de volumeopbouw (…); de opzet en methodiek van de gebruikte benchmarking (….).”
i. In het Integraal Zorg Akkoord (IZA) van 2022 staat onder meer vermeld:
“Om werkgevers in staat te stellen marktconforme arbeidsvoorwaardenontwikkeling binnen cao’s af te spreken, spreken partijen af dat zorgverzekeraars de OVA (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) volledig - en zonder korting - doorvertalen in de prijzen en contracten. Generieke doelmatigheidskortingen op deze middelen zijn daarbij niet aan de orde. Ook voor de gereguleerde segmenten zijn deze afspraken van toepassing.”
j. [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] hebben tariefbeschikkingen van CZ ontvangen en daaruit volgt een gemiddelde indexatie van de tarieven van 3% geldend voor 2024 en 3% geldend voor 2025.
3.2.
3.2. [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] voeren primair aan dat op CZ de verplichting rust om reële tarieven te bieden op grond van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en CZ beheerst. De redelijkheid en billijkheid dienen in dit geval te worden ingekleurd aan de hand van de jurisprudentie, aanbestedingsrechtelijke beginselen, branche- en veldnormen en zelfbinding. CZ handelt op dit moment in strijd met de op haar rustende verplichting om reële tarieven te bieden. De niet reële tarieven zijn volgens [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] in strijd met de contractuele normen van redelijkheid en billijkheid en goede trouw. [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] menen bovendien dat CZ met de huidige tarieven de belangen van [eiseressen in de hoofdzaak] - als zeer langdurige contractpartners - onvoldoende ontziet en daarmee onzorgvuldig en onrechtmatig jegens hen handelt.
Voor zover er niet reeds sprake zou zijn van een positieve verplichting om reële tarieven te bieden, voeren [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] subsidiair aan dat er in het geval van de Zorgovereenkomst sprake is van onvoorziene omstandigheden van dien aard dat van CZ ongewijzigde instandhouding van de Zorgovereenkomst niet mag worden verwacht. Op grond van deze onvoorziene omstandigheden moeten de tarieven in de Zorgovereenkomst naar boven worden bijgesteld.
[eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] menen meer subsidiair dat de huidige tariefstelling buiten toepassing moet blijven op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW).
[eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] stellen dat zij voor het voortbestaan van hun ondernemingen in grote mate afhankelijk zijn van CZ (tot ruim een derde van hun totale omzet). Indien CZ - gelet op haar (machts)positie in de markt - haar tarieven niet (aanzienlijk) verhoogt, vrezen [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] voor de continuïteit van zorg. De niet-kostendekkende tarieven van CZ, de doorgevoerde tariefdalingen, het jarenlang uitblijven van indexaties, het niet in acht nemen van de kostenontwikkelingen, en het tot op heden uitblijven van enige onderbouwing van haar tarieven, maakt dat CZ gehouden is de tarieven naar boven bij te stellen, aldus [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1]
3.3.
3.3. [eiseressen in het incident 2] stellen dat i) zij permanent afhankelijk zijn van CZ, ii) dat zij te maken hebben met exogene kostenstijgingen en iii) dat VWS de contracteerruimte voor hulpmiddelenzorg corrigeert voor loon- en prijsstijgingen, zodat CZ niet categorisch kan blijven weigeren om de tarieven van [eiseressen in het incident 2] opwaarts bij te stellen. Door te weigeren de tarieven in het huidige Zorgcontract voldoende bij te stellen, handelt CZ onrechtmatig jegens [eiseressen in het incident 2]
Volgens [eiseressen in het incident 2] zijn de tarieven uit de lopende Zorgovereenkomsten met CZ ontoereikend, niet reëel en niet kostendekkend. In de visie van [eiseressen in het incident 2] is CZ gehouden het lopende contract afdoende aan te passen op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 en 6:248 BW). Naar de mening van [eiseressen in het incident 2] dienen deze tarieven voorts buiten toepassing te blijven, omdat het beroep op deze tariefafspraken in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW).
[eiseressen in het incident 2] zijn verder van mening dat de buitensporig hoge inflatiecijfers en
kostenstijgingen van de afgelopen jaren ten onrechte niet zijn verdisconteerd in de Zorgovereenkomsten waardoor artikel 6:258 BW dient te worden toegepast op deze overeenkomsten vanaf 1 januari 2022. [eiseressen in het incident 2] menen dat voor de indexatie vanaf 1 januari 2022 aangesloten moet worden bij de NZa-indexcijfers zoals opgenomen na randnummer 99 van de incidentele conclusie.
3.4.
CZ voert aan dat [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] geen (voldoende) spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Volgens CZ hebben zij hun vermeend spoedeisend belang zelf gecreëerd door veel te lang te wachten met het treffen van rechtsmaatregelen. Bovendien missen de vorderingen tot aanpassing van betaalde vergoedingen over jaren die voorbij zijn, de vereiste urgentie om een spoedmaatregel te treffen, aldus CZ. Verder voer CZ aan dat de onderhavige zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding.
Volgens CZ dient er onderscheid gemaakt te worden tussen de totstandkoming van nieuwe overeenkomsten, en het ingrijpen in de uitvoering van gesloten overeenkomsten, zoals thans wordt gevorderd. In de visie van CZ dient de inhoud van de bestaande Zorgovereenkomsten gerespecteerd te worden. Partijen zijn daarin overeengekomen dat de vergoeding vast staat voor de periode waarvoor de overeenkomsten zijn gesloten. Dat betekent ook dat afgesproken is dat de vergoeding niet geïndexeerd wordt en dat de overeengekomen tarieven in beginsel als redelijk moeten worden beschouwd, aldus CZ. Dit geldt volgens CZ temeer, nu [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] kennelijk geen of onvoldoende reden hadden om de Zorgovereenkomst in 2020 te weigeren of om - na de initiële termijn waarvoor de
overeenkomst gesloten was - gebruik te maken van de jaarlijkse opzeggingsmogelijkheid in 2022, 2023 en 2024. CZ voert aan dat zij geen economische machtspositie heeft in de zin van de Mededingingswet en evenmin heeft zij aanmerkelijke marktmacht in de zin van de Wet marktordening gezondheidszorg.
Volgens CZ vergt ingrijpen in een overeenkomst op de voet van artikel 6:258 BW een constitutieve rechterlijke beslissing, hetgeen in kort geding niet mogelijk is. Hetzelfde geldt ook voor zover toepassing van artikel 6:248 BW leidt tot een declaratoire uitspraak.
In de ogen van CZ staan de afspraken in de Zorgovereenkomsten - met de mogelijkheid van beëindiging per jaar - in de weg aan toepassing van beperkende en aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Verder betwist CZ dat sprake is van onvoorziene omstandigheden (inflatie, loonstijging).
CZ weerspreekt dat aanbestedingsrechtelijke beginselen van toepassing zijn op de uitleg van een bestaande overeenkomst. Ook meer algemeen betwist zij dat die beginselen zonder meer van toepassing zijn op de uitoefening van de civielrechtelijke contracteerbevoegdheid door een zorgverzekeraar.
CZ betwist dat op haar een plicht rust om in alle gevallen een vergoeding te voldoen die een redelijk efficiënt zorgaanbieder in staat stelt zorg van goede kwaliteit kostendekkend te leveren.
In de visie van CZ kan aan haar geen “uitgangstarief” opgelegd worden dat “ten minste kostendekkend” is “conform de kostprijsberekening 2024” vanwege de gebreken die
aan de kostprijsberekening kleven, die gemaakt is met een aangepast model van de VNG rekentool - terwijl voor CZ onbekend is welke veranderingen zijn toegepast - en de berekening niet is geverifieerd door een accountant en door CZ niet kan worden gecontroleerd.
CZ geeft voorts aan dat de betreffende indexen, waaronder ook de OVA-index, niet van toepassing zijn omdat de hulpmiddelensector een niet door de NZa gereguleerd segment betreft en de orthopedisch zorgaanbieders het IZA niet hebben getekend.
Daarnaast meent CZ dat de orthopedisch zorgaanbieders andere werkzaamheden hebben waarmee zij de tarieven van CZ kunnen compenseren (kruisfinanciering).
Verder rust er in de visie van CZ op haar geen verplichting om de verruiming van het landelijk budget voor alle hulpmiddelen geheel of deels in te zetten voor orthopedische schoenen.
In de visie van CZ dienen dan ook alle vorderingen van [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] te worden afgewezen.
Incidentele vordering tot tussenkomst, subsidiair voeging
3.5.
Op grond van artikel 217 Rv kan een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Voor het aannemen van een belang bij tussenkomst is voldoende dat de partij die tussenkomst vordert een eigen vordering wil instellen en voldoende belang heeft zich te mengen in het aanhangige geding, bijvoorbeeld vanwege de nadelige gevolgen die hij kan ondervinden van de uitspraak in het hoofdgeding, waarbij ook de proceseconomie een rol kan spelen. Onder nadelige gevolgen moet worden verstaan zowel de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert. Het vereiste van ‘een belang’ bij de vordering tot voeging moet ruim worden opgevat.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] . eigen vorderingen willen instellen en dat bij beiden sprake is van voldoende belang, in die zin dat een ongunstige uitkomst van de hoofdzaak feitelijk of juridisch nadelige gevolgen kan hebben voor [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] en dat de proceseconomie maakt dat belang bestaat bij tussenkomst. Het feitencomplex in de hoofdzaak en de tussenkomende partijen is grotendeels gelijkluidend en de tussenkomende partijen hebben vorderingen ingesteld die gelijksoortig zijn aan de vorderingen van [eiseressen in de hoofdzaak] . Met het toestaan van tussenkomst kunnen tegenstrijdige uitspraken worden voorkomen en kunnen tussen diverse partijen bestaande geschillen in één procedure worden afgedaan, hetgeen de efficiëntie en proceseconomie ten goede komt. Daarnaast geldt dat [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] hebben aangegeven er belang bij te hebben zo nodig zelfstandig in hoger beroep te kunnen gaan tegen het vonnis in de hoofdzaak, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de beslissingen van [eiseressen in de hoofdzaak] Bovendien wensen zij door middel van een executoriale titel zélf de nakoming van het nog te wijzen vonnis af te kunnen afdwingen. Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voldoende belang is voor toewijzing van de incidentele vorderingen tot tussenkomst van [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] .
De voorzieningenrechter heeft dan ook ter zitting besloten dat het [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] is toegestaan tussen te komen in de zaak tussen [eiseressen in de hoofdzaak] en CZ.
Intrekking vordering jegens gedaagde sub 4 (OWM)
3.6.
3.6. [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] hebben hun vorderingen jegens OWM - zowel in de hoofdzaak en in het incident – ter zitting ingetrokken, zodat deze vorderingen jegens OWM geen (nadere) beoordeling en beslissing meer behoeven.
Spoedeisend belang
3.7.
De primaire vorderingen van [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] voor het jaar 2024 en 2025 zien op een gebod voor CZ om - samengevat - een kostendekkend tarief te hanteren conform de kostprijsberekening 2024 en voor de periode 2022-2023 een gebod voor CZ om de gehanteerde tarieven met terugwerkende kracht aan te passen door de OVA en de prijsindex materiële kosten van de NZa door te berekenen in de tarieven en op basis daarvan een nabetaling te doen.
Deze vorderingen zien dus op een aanpassing van reeds betaalde vergoedingen in voorbije jaren (met uitzondering van het restant van 2024 dat nog niet is verstreken). Bij dergelijke vorderingen die zien op het verleden, ligt direct ingrijpen door middel van een ordemaatregel in kort geding minder voor de hand. Deze vorderingen hebben het karakter van een geldvordering in kort geding, waarbij terughoudendheid op zijn plaats is. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
3.7.1.
Met in achtneming van het vorenstaande, geldt ten aanzien van de vordering om voor het jaar 2024 een kostendekkend tarief te hanteren conform de kostprijsberekening 2024 het volgende. De kostprijsberekening is door [eiseressen in de hoofdzaak] overgelegd als productie 4, door [eiseressen in het incident 1] als productie 2 en door [eiseressen in het incident 2] als productie 4 (gedeeltelijk en onder vermelding van 2023).
CZ betwist gemotiveerd de juistheid van de gepresenteerde (kostprijs- en rendements)berekening.
[eiseressen in de hoofdzaak] heeft toegelicht dat bij de betreffende kostprijsberekening onder meer gebruik is gemaakt van een aangepaste versie van de VNG-rekentool (een hulpmiddel dat veelal door gemeenten wordt gebuikt voor de berekening van kostprijzen in het sociale domein). [eiseressen in de hoofdzaak] heeft verder toegelicht gegevens te hebben ingevoerd afkomstig van drie vestigingen en dat daar een gemiddelde van is genomen. [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] hebben echter geen stukken overgelegd waaruit verificatie van hun invoer in de aangepaste versie van de rekentool blijkt, terwijl zij ook niet hebben verduidelijkt welke wijzigingen zij hebben aangebracht en wat de redenen voor die wijzigingen zijn geweest. De representativiteit van de gebruikte vestigingen/ondernemingen en de wijze waarop is gemiddeld zijn niet toegelicht. De juistheid van de ingevoerde (financiële) gegevens is niet door middel van een accountantsverklaring bevestigd. Daarmee ontbreken verificatoire bescheiden die aan de berekeningen ten grondslag liggen, terwijl ook het gebruikte model niet inzichtelijk is, en niet vaststaat op welke wijze kosten zijn toegerekend. De juistheid van de door CZ betwiste kostprijsberekening en daarmee het bestaan en de omvang van de vordering - te weten: een kostendekkend tarief bieden conform de kostprijsberekening 2024 - is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden in kort geding. Daarvoor zou de inzet van deskundigen nodig zijn en bewijs van de gegevens die [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] hebben gebruikt, alsmede inzage te worden gegeven in het model dat is gehanteerd en de wijze waarop de berekeningen zijn uitgevoerd. Dergelijke bewijsvoering verenigt zich niet met het karakter van een kort geding en gaat het bestek van deze procedure te buiten. Dit deel van de vordering komt dan ook reeds om deze reden niet voor toewijzing in aanmerking.
3.7.2.
[eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] vorderen voor de periode 2022-2023 een gebod voor CZ om de gehanteerde tarieven met terugwerkende kracht aan te passen door de OVA en de prijsindex materiële kosten van de NZa door te berekenen in de tarieven en op basis daarvan een nabetaling te doen.
[eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] geven aan - samengevat - dat financieel gezien hen het water aan de lippen staat en dat een bodemprocedure niet kan worden afwacht. Voorts geven zij aan dat zij al vanaf begin 2022 bij CZ onder de aandacht hebben gebracht dat de tarieven die CZ hanteert niet reëel zijn en dat deze leiden tot financiële nood bij de orthopedische schoenmakers en dat dit de door hen geleverde zorg in gevaar brengt.
De vordering ziet op een nabetaling op vergoedingen die in het verleden zijn betaald krachtens de tussen partijen gesloten Zorgovereenkomsten. Vast staat dat [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] in de periode vanaf begin 2022 tot bijna eind 2024 hebben gewacht met het treffen van rechtsmaatregelen, terwijl niet inzichtelijk is gemaakt waarom in die periode geen bodemprocedure kon worden gestart. De bodemrechter zal mogelijk betekenis toekennen aan de omstandigheid dat [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] - voor sommigen daarvan onder protest - uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst met CZ, en dienovereenkomstig hebben gedeclareerd en zijn betaald zonder dat CZ er op hoefde te rekenen dat zij over voorbije jaren een nabetaling zouden gaan vorderen. De toewijsbaarheid van een dergelijke navordering in een bodemprocedure is dan ook minder zeker. Onder die omstandigheden is onvoldoende gebleken dat [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering over de achterliggende periode.
3.7.3.
De vorderingen die zien op de toekomstige periode hebben echter wel een voldoende spoedeisend karakter. Ten aanzien van dit deel van de vordering geldt niet dat het ziet op aanpassing van reeds betaalde vergoedingen in voorbije jaren, noch dat er in die voorbije jaren de mogelijkheid van het starten van een bodemprocedure onbenut is gelaten. Dat geldt tot op zekere hoogte eveneens voor het resterende gedeelte van het jaar 2024.
Voorts is voldoende gemotiveerd gesteld door [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] dat CZ in de jaren voorafgaand aan 2024 geen prijsindexatie heeft toegepast en dat het tarief van CZ met afstand het laagste in de markt is. Het verweer van CZ dat zij de tarieven van andere zorgverzekeraars niet kent, vormt een onvoldoende weerlegging deze stellingen van [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] . [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] hebben daarnaast toereikend onderbouwd betoogd dat andere zorgverzekeraars hun tarieven baseren op het laagste in de markt gehanteerde vergoedingstarief (zijnde het tarief van CZ) en dat daarmee een
“race tot he bottom”in gang wordt gezet. Zij geven aan dat de zorginkopers van concurrenten van CZ (zoals ASR, Salland, ONVZ en Zilveren Kruis) wel de hoogte zijn van de tarieven van CZ. Volgens [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] voelen andere zorgverzekeraars zich genoodzaakt uit concurrentieoogpunt hun tarieven aan te passen aan die van CZ en die derhalve te verlagen. In de visie van [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] bedreigt deze
“race tot the bottom”hun financiële situatie nog verder. CZ heeft dit betoog op haar beurt onvoldoende gemotiveerd bestreden.
Gezien het vorenstaande hebben [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] voldoende spoedeisend belang bij de vordering aangaande het door CZ te hanteren tarief voor het jaar 2025 en het jaar 2024 voor zover dat nog niet verstreken is.
De resterende primaire vordering
3.8.
[eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] vorderen primair onder a. om voor het jaar 2025 als uitgangstarief ten minste een kostendekkend tarief te hanteren, conform de kostprijsberekening, vermeerderd met de volledige overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) én de prijsindex materiële kosten en kapitaallasten zoals deze jaarlijks door de NZa wordt vastgesteld.
Met betrekking tot het onderdeel van de vordering om een kostendekkend tarief te hanteren conform de kostprijsberekening, geldt hetzelfde als dienaangaande onder r.o. 3.7.1. is overwogen, zodat dat deel om dezelfde reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De resterende subsidiaire vordering
3.9.
Het vorenstaande betekent dat de subsidiaire vordering beoordeeld dient te worden, in die zin, dat beoordeeld dient te worden of CZ gehouden is om voor het jaar 2025 en het jaar 2024 voor zover dat nog niet verstreken is, de tarieven te vermeerderen met de volledige overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) en de prijsindex materiële kosten en kapitaallasten zoals deze jaarlijks door de NZa wordt vastgesteld.
Voor zover CZ het standpunt inneemt dat toewijzing van een dergelijke vordering zou leiden tot een declaratoire uitspraak, hetgeen in kort geding niet is toegestaan, deelt de voorzieningenrechter dit standpunt niet. Een voorzieningenrechter kan in kort geding bevelen geven die de rechtstoestand voorlopig (lijken te) wijzigen. Zo’n bevel of andere voorziening komt immers bij een andersluidend oordeel in de bodemprocedure te vervallen en is dus niet constitutief voor de rechtsverhouding van partijen.
Star-arrest
3.9.1.
In het kader van de beoordeling van voornoemde vordering, hebben alle partijen uitvoerig verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 juni 2024 [1] (het Star-arrest), maar komen [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] tot andere conclusies dan CZ.
In dat arrest heeft het hof in r.o. 6.52. overwogen dat de zorgverzekeraar als uitgangspunt contracteervrijheid heeft bij de inkoop van basispakketzorg. De zorgverzekeraar heeft daarbij een regisseursrol die met zich brengt dat hij moet toezien op de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg en tevens moet streven naar kostenbeheersing, om de zorg betaalbaar te houden. Hij mag daarom in beginsel zelf bepalen bij welke zorgaanbieder hij bepaalde basispakketzorg wil inkopen en tegen welke voorwaarden.
In r.o. 6.53. overweegt het hof dat die vrijheid niet onbegrensd is en ingekaderd wordt door het feit dat zorgverzekeraar en zorgaanbieder op grond van de Zvw een gedeelde verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat de patiënt/basispolisverzekerde aanspraak kan maken op toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare basispakketzorg. De zorgverzekeraar draagt daaraan bij door op de zorginkoopmarkt die zorg in te kopen en de zorgaanbieder door op de zorgmarkt die zorg aan te bieden. Indien een zorgaanbieder van een zorgverzekeraar afhankelijk is, kan hij die zorg alleen aan zijn patiënten bieden als de betrokken zorgverzekeraar hem daartoe in staat stelt. Andersom geldt hetzelfde. Hieruit volgt dat als een zorgaanbieder afhankelijk is van een zorgverzekeraar, deze zich naar die zorgaanbieder naar redelijkheid en billijkheid moet gedragen en bij zijn inkoopgedrag voldoende rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van de zorgaanbieder.
In r.o. .6.57. overweegt het hof dat het antwoord op de vraag of de hiervoor onder 6.53 bedoelde plicht met zich brengt dat de zorgverzekeraar de afhankelijke zorgaanbieder reële, voor een efficiënte aanbieder kostendekkende tarieven moet aanbieden, in het midden kan blijven. Die plicht, met name als het gaat om het voldoende rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de zorgaanbieder, houdt namelijk op zichzelf al in dat een zorgverzekeraar niet categorisch kan weigeren om tarieven uit een bepaald jaar voor de twee daarop volgende jaren te indexeren als bekend is dat de betrokken zorgaanbieders in die periode zijn geconfronteerd en nog geconfronteerd zullen worden met prijsstijgingen en de niet-geïndexeerde tarieven geen ruimte bieden om dit op te vangen, terwijl de zorgverzekeraar (ook voor materieel en kapitaal) geïndexeerde macrokaders Zvw ter beschikking gesteld krijgt.
Afhankelijkheid
3.9.2.
De door het hof genoemde plicht van een zorgverzekeraar om voldoende rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de zorgaanbieder, geldt - anders dan CZ bepleit - niet alleen bij het sluiten van nieuwe overeenkomsten maar is ook van toepassing op de situatie waarin sprake is van reeds bestaande overeenkomsten.
Ook in het onderhavige geval is sprake van zorgaanbieders ( [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] ) die afhankelijk zijn van een zorgverzekeraar (CZ). Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een langdurige contractuele relatie tussen CZ en [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] van vele jaren. Ook is niet in geschil dat CZ een belangrijk marktaandeel heeft. Voldoende gemotiveerd gesteld is voorts, dat verwijzers en samenwerkingspartners van aanbieders van orthopedisch schoeisel (zoals huisartsen, ziekenhuizen en revalidatiecentra) van orthopedisch schoentechnici verlangen dat zij een contract hebben met alle grote zorgverzekeraars, inclusief CZ, bij gebreke waarvan zij patiënten niet langer verwijzen naar orthopedisch schoentechnici die dergelijke contracten niet hebben. Verder geldt dat patiënten die kiezen voor een niet door CZ gecontracteerde zelfstandig hoge bedragen dienen bij te betalen als zij zorg afnemen bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder van orthopedisch schoeisel. Deze hoge kosten worden achteraf maar gedeeltelijk vergoed, hetgeen juist voor de verzekerden die op deze hulp zijn aangewezen, veelal problematisch is. Als onweersproken staat verder vast dat rechtstreeks betaalverkeer tussen [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] enerzijds en CZ anderzijds zonder contract niet meer mogelijk is. CZ hanteert voor niet-gecontracteerde aanbieders een cessieverbod en een algeheel verbod op rechtstreeks betaalverkeer. Al het betaalverkeer moet dan via de verzekerden lopen en dat zal - gelet op de honderden transacties per maand - leiden tot een verhoogde administratieve last voor de niet-gecontracteerde orthopedische zorgaanbieders. Gezien het vorenstaande is voldoende gebleken dat het voor orthopedisch schoentechnici nagenoeg niet mogelijk is om te werken zonder contract.
Daarbij komt dat de tussen CZ en [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] gesloten Zorgovereenkomsten, standaardovereenkomsten zijn met standaardtarieven die door CZ worden bepaald en waarover niet kan worden onderhandeld. De Zorgovereenkomsten zijn initieel aangegaan voor de duur van twee jaar en worden driemaal stilzwijgend verlengd met één jaar, behoudens opzegging.
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er sprake is van afhankelijkheid van [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] als zorgaanbieders van CZ als zorgverzekeraar.
Indexeren tarieven
3.9.3.
Het hof heeft in voormeld Star-arrest overwogen dat bij voornoemde afhankelijkheidsrelatie de plicht van de zorgverzekeraar, met name als het gaat om het voldoende rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de zorgaanbieder, inhoudt dat een zorgverzekeraar niet categorisch kan weigeren om tarieven uit een bepaald jaar voor de twee daarop volgende jaren te indexeren als bekend is dat de betrokken zorgaanbieders in die periode zijn geconfronteerd en nog geconfronteerd zullen worden met prijsstijgingen en de niet-geïndexeerde tarieven geen ruimte bieden om dit op te vangen, terwijl de zorgverzekeraar (ook voor materieel en kapitaal) geïndexeerde macrokaders Zvw ter beschikking gesteld krijgt.
3.9.4.
Vast staat dat de Zorgovereenkomsten in november 2020 zijn gesloten en initieel zijn aangegaan voor de duur van twee jaar, ingaande vanaf begin 2021 tot en met eind 2022.
Gelet op het moment waarop deze Zorgovereenkomsten zijn gesloten (november 2020) mag voor het eerste jaar van de initiële looptijd (2021) er vanuit gegaan worden dat het tarief voor dat jaar een marge heeft bevat ten einde de inflatie op het gebied van personeelskosten en materieelkosten op te vangen. Nu de looptijd van de Zorgovereenkomsten niet is beperkt tot één jaar, maar initieel ook loopt over het daarop volgende jaar (2022) dient bezien te worden of ook voor het tweede jaar van de initiële looptijd de tarieven een marge bevatten ten einde de inflatie op het gebied van personeelskosten en materieelkosten op te vangen.
CZ heeft ter zitting weliswaar betoogd dat dit het geval is (in de zin van een bepaalde tariefverhoging bij een specifieke soort orthopedische hoge schoen met schacht), maar [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] hebben op hun beurt gemotiveerd bepleit dat deze geringe verhoging voor dat segment schoenen volstrekt ontoereikend is om de inflatie op het gebied van personeelskosten en materieelkosten op te vangen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting en op het feit dat CZ zelf geen kostprijsberekeningen kan overleggen van de diverse orthopedische schoenen waarmee haar stellingen worden onderbouwd, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat voor het tweede jaar van de initiële looptijd (2022) de tarieven een marge bevatten ten einde de inflatie op het gebied van personeelskosten en materieelkosten op te vangen. Dit is temeer onaannemelijk nu uit de tabel die is overgelegd als productie 7 bij dagvaarding - die door CZ als zodanig niet is bestreden - volgt dat er in 2022 sprake was van een aanmerkelijk hogere inflatie dan de gebruikelijke inflatie van circa 2% in Nederland, namelijk een inflatiepercentage van 9,25% bij materiële kosten (hierna NZa indexcijfer) zoals deze jaarlijks door de NZa wordt vastgesteld en een inflatiepercentage 4,42% bij loonkosten (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling: OVA). De voorzieningenrechter is van oordeel dat het NZa-indexcijfer en de OVA bruikbare en objectieve handvaten bieden om de kostprijsverhogingen op het gebied van personeelskosten en materieelkosten bij de ondernemingen van [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] te benaderen. Het verweer van CZ, dat het Integraal Zorg Akkoord (IZA) met daarin de OVA-doorberekeningsclausule, niet afdwingbaar is voor zorgaanbieders zoals [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] , treft geen doel. Dit alleen al omdat daaruit dan nog niet volgt dat de OVA daarmee geen bruikbaar uitgangspunt vormt. In het IZA staat vermeld dat:
“zorgverzekeraars de OVA (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) volledig - en zonder korting - doorvertalen in de prijzen en contracten. Generieke doelmatigheidskortingen op deze middelen zijn daarbij niet aan de orde. Ook voor de gereguleerde segmenten zijn deze afspraken van toepassing.”De OVA verwijst naar “de zorgverzekeraars” die de OVA moeten doorberekenen in hun prijzen en contracten om zorgaanbieders in staat te stellen om marktconforme arbeidsvoorwaardenontwikkeling binnen cao’s af te spreken. CZ heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat productie 7 bij dagvaarding, waarin prijsindexcijfers voor materiele kosten en personeelskosten uitgaande het NZa indexcijfer en de OVA, alsmede de verdeling van 55 % materiaal en 45 % personeel, over de looptijd van de Zorgovereenkomst een juiste basis is voor de berekening van gestegen kosten voor de door de ondernemingen van [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] geleverde orthopedische hulpmiddelen. De voorzieningenrechter zal deze tabel dan ook als uitgangspunt hanteren.
3.9.5.
Na de initiële looptijd van twee jaar, zijn de Zorgovereenkomsten driemaal stilzwijgend verlengd, te weten voor de jaren 2023, 2024 en 2025. Vast staat dat CZ haar tarieven over het jaar 2023 niet heeft geïndexeerd, over het jaar 2024 heeft geïndexeerd met 3 % en voor 2025 eveneens een tariefverhoging heeft aangekondigd van 3% . Ook over 2023 en 2024 geldt dat sprake was van een aanmerkelijk hogere inflatie dan de gebruikelijke inflatie van circa 2%, zoals blijkt uit voornoemde tabel. Blijkens deze tabel was in 2023 sprake van een kostenstijging van 7,02 % voor materiële kosten en van 6,36 % voor loonkosten. Voor het jaar 2024 was dat 3,10 % bij materiële kosten en 6 % bij loonkosten. Ten slotte is in de tabel voor 2025 uitgegaan van een voorlopig inflatiepercentage van 1,82 % voor materiële kosten en een inflatiepercentage van 4,18 % voor loonkosten. Voldoende aannemelijk is dat dergelijke aanmerkelijk hogere inflatiepercentages dan gebruikelijk door partijen niet waren voorzien en dat de tarieven daarmee ook geen rekening hebben gehouden.
3.9.6.
Verder staat vast, dat zorgverzekeraars van het Ministerie VWZ financiële middelen ter beschikking hebben gekregen (zgn. geïndexeerde macrokaders Zvw) ten behoeve van de hulpmiddelenzorg ten einde passende compensatie te kunnen bieden voor onder meer de loon- en prijsontwikkeling (zie onder meer de brief van het Ministerie VWS aan Zorgverzekeraars Nederland (ZN) van 8 november 2022 (productie 20 zijdens [eiseressen in het incident 2] ). Verder staat als onweersproken vast dat het budget voor hulpmiddelencontractering vanuit het Ministerie VWZ vanaf 2020 jaarlijks is verhoogd en - tezamen met de extra door het kabinet ter beschikking gestelde gelden voor verhoging van zorgsalarissen - samen bijna € 1 miljard bedraagt. Het verweer van CZ - dat deze jaarlijkse verruiming van het budget niet uitsluitend ziet op orthopedische schoenen maar ook bedoeld is voor andere hulpmiddelen - gaat er aan voorbij dat de orthopedische schoenenbranche onderdeel is van de hulpmiddelensector, zodat een deel van deze budgetverruiming ook bedoeld is om de gestegen loon- en materiaalkosten in de orthopedische schoenenbranche te compenseren. CZ heeft echter nagelaten die compensatie mede ten goede te laten komen aan de orthopedische schoenenbranche.
3.9.7.
CZ voert nog aan dat als er verlies wordt geleden op de levering van orthopedische schoenen, dit door andere bedrijfsonderdelen kan worden gecompenseerd of gecompenseerd kan worden uit winsten op leveringen aan verzekerden van andere zorgverzekeraars, dan wel uit inkomsten uit diensten aan cliënten die niet onder de dekking van de zorgverzekering vallen.
De voorzieningenrechter volgt CZ hierin niet. CZ miskent immers dat een dergelijke vorm van kruisfinanciering niet is toegestaan, zoals ook reeds in het Star-arrest is overwogen (r.o. 6.62) waarin door het hof is bepaald - kort samengevat - dat (het profiteren van) kruisfinanciering een zorgverzekeraar die naar redelijkheid en billijkheid handelt en voldoende rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van zijn wederpartij, niet is toegestaan.
Conclusie
3.10.
Uit het vorenstaande volgt, dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de orthopedische zorgverleners en CZ als zorgverzekeraar en dat voldaan is aan de voorwaarden als genoemd in het Star-arrest waaronder een zorgverzekeraar niet categorisch kan weigeren om tarieven uit een bepaald jaar voor de daarop volgende jaren te indexeren, te weten:
a. a) als bekend is dat de betrokken zorgaanbieders in die periode zijn geconfronteerd en nog geconfronteerd zullen worden met prijsstijgingen;
b) en de niet-geïndexeerde tarieven geen ruimte bieden om dit op te vangen;
c) terwijl de zorgverzekeraar geïndexeerde macrokaders Zvw ter beschikking gesteld krijgt.
In de tabel die is overgelegd als productie 7 bij dagvaarding is de cumulatieve prijsindex (jaar op jaar) berekend van de loonkosten (OVA) en materiële kosten (zoals deze jaarlijks door de NZa wordt vastgesteld). Deze cumulatieve berekening is door CZ evenmin bestreden, zodat in rechte wordt uitgegaan van de juistheid daarvan. Uit die tabel volgt voor het jaar 2025 een cumulatieve prijsindexering van 22,75 %, indien wordt uitgegaan van de gehanteerde verdeelsleutel en de gehanteerde indexcijfers, startende in het jaar 2022 (2021 is 100%). Rekening houdend met het feit dat CZ voor 2024 een tariefverhoging heeft gehanteerd van 3%, resulteert dit - afgerond - in een percentage van 20 % waarmee CZ gehouden is haar huidige tarieven (2024) over 2025 te verhogen. Wat betreft het jaar 2024 geldt dat in deze kort geding procedure enkel sprake is van een aanpassing van de tarieven voor zover deze nog in de toekomst liggen. De maanden november (gedeeltelijk) en december 2024 zijn nog niet verstreken, maar CZ moet ook een termijn gegund worden om haar systemen in te richten op een wijziging in de tarieven, zodat de voorzieningenrechter zal beslissen dat CZ haar tarieven in 2024 enkel per december 2024 dient te verhogen. Uit voornoemde tabel volgt dat voor 2024 een cumulatieve prijsindexering dient plaats te vinden van 19,31 % (uitgaande van het jaar 2021 dat op 100% is gesteld). Rekening houdend met het feit dat CZ in 2024 een tariefverhoging heeft doorgevoerd van 3%, resulteert dit - afgerond - in een percentage van 16 % waarmee CZ gehouden is haar tarieven over de maand december 2024 te verhogen.
Het vorenstaande betekent dat de subsidiaire vordering gedeeltelijk en als het mindere toewijsbaar is, in die zin, dat CZ gehouden is om voor het jaar 2025 en voor december 2024 de tarieven voor de door [eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] geleverde zorg te vermeerderen met de percentages die hiervoor zijn genoemd. Nu de subsidiaire vordering in vorenbedoelde zin wordt toegewezen, behoeft de meer subsidiaire vordering geen (nadere) beoordeling en beslissing meer.
Dwangsom
3.11.
[eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] vorderen - kort samengevat - dat het gebod voor CZ om haar tarieven te verhogen dient plaats te vinden op straffe van een dwangsom.
CZ heeft te kennen gegeven het vonnis in kort geding te zullen respecteren en - indien dit leidt tot een tariefverhoging - deze verhoging zelfs te hanteren voor álle orthopedisch schoenmakers met wie zij een overeenkomst heeft.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding te veronderstellen dat CZ haar toezegging om het vonnis in kort geding te zullen respecteren, niet gestand zal doen. Onder die omstandigheden is er geen reden om een dwangsom op te leggen, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Opschorting opzegtermijn
3.12.
[eiseressen in de hoofdzaak] , [eiseressen in het incident 1] en [eiseressen in het incident 2] vorderen - kort samengevat - opschorting van de opzegtermijn van 30 september 2024 van de Zorgovereenkomsten tot twee weken na het wijzen van dit vonnis in kort geding, althans hen in de gelegenheid te stellen de Zorgovereenkomsten op te zeggen nadat vonnis is gewezen in dit kort geding.
Dit deel van de vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, gelet op het volgende.
CZ heeft gemotiveerd betoogd dat zij op 12 november 2024 kenbaar dient te maken met welke zorgaanbieders zij een overeenkomst heeft gesloten zodat verzekerden voldoende tijd hebben om een keus te maken voor de zorgverzekeraar waarmee zij voor 2025 een zorgverzekering willen sluiten. De termijn voor die beslissing loopt tot 1 januari 2025. In die periode van zes weken concurreren zorgverzekeraars om de gunst van de verzekerden en daarbij speelt het aantal gecontracteerde zorgaanbieders een rol, aldus CZ. CZ geeft aan dat in het geval van opschorting van de opzegtermijn dan wel opzegging van de Zorgovereenkomsten, zij onvoldoende tijd heeft om andere zorgaanbieders te kunnen contracteren.
De voorzieningenrechter volgt CZ in dit betoog en neemt voorts in aanmerking, dat de subsidiaire vordering zal worden toegewezen, in die zin, dat CZ gehouden is om voor het jaar 2025 en voor december 2024 de tarieven te vermeerderen met de percentages die hiervoor zijn genoemd, zodat de vordering tot opschorting van de opzegtermijn, dan wel opzegging van de Zorgovereenkomsten, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Proceskosten
3.13.
CZ zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten dienen aan de zijde van [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] wat betreft het salaris advocaat gezamenlijk te worden begroot, gelet op het feit dat zij worden bijgestaan door dezelfde raadslieden en zij identieke vorderingen hebben ingediend waaraan zij (nagenoeg) gelijkluidende stellingen ten grondslag hebben gelegd. Het salaris advocaat wordt aan de zijde van [eiseressen in de hoofdzaak] en [eiseressen in het incident 1] gezamenlijk begroot op een bedrag van € 1.661,00 (zijnde het tarief voor een complex handelskortgeding), resulterend in een bedrag bij helfte voor ieder van hen van € 830,50.
Rekening houdend met het vorenstaande worden de proceskosten aan de zijde van [eiseressen in de hoofdzaak] tot op heden begroot op een bedrag van:
- griffierecht € 688,00
- kosten dagvaardingsexploot: € 109,03
- salaris advocaat: € 830,50
- nakosten
€ 178,00(plus verhoging als in het dictum vermeld)
Totaal: € 1.805,53
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in het dictum vermeld.
De proceskosten aan de zijde van [eiseressen in het incident 1] worden tot op heden begroot op een bedrag van:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat: € 830,50
- nakosten
€ 178,00(plus verhoging als in het dictum vermeld)
Totaal: € 1.696,50
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in het dictum vermeld.
De proceskosten aan de zijde van [eiseressen in het incident 2] worden tot op heden begroot op een bedrag van:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat: € 1.661,00
- nakosten
€ 178,00(plus verhoging als in het dictum vermeld)
Totaal: € 2.527,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in het dictum vermeld.

4.De beslissing

4.1.
gebiedt CZ haar tarieven over de maand december 2024 te verhogen met een percentage van 16%;
4.2.
gebiedt CZ haar tarieven over het jaar 2025 te verhogen met een percentage van 20%;
4.3.
veroordeelt CZ in de proceskosten die tot op heden aan de zijde van [eiseressen in de hoofdzaak] worden begroot op een bedrag van € 1.805,53, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening binnen deze termijn uitblijft en betekening van het vonnis plaatsvindt - te verhogen met een bedrag van € 92 plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, inclusief nakosten, vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4.4.
veroordeelt CZ in de proceskosten die tot op heden aan de zijde van [eiseressen in het incident 1] worden begroot op een bedrag van € 1.696,50, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening binnen deze termijn uitblijft en betekening van het vonnis plaatsvindt - te verhogen met een bedrag van € 92 plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, inclusief nakosten, vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4.5.
veroordeelt CZ in de proceskosten die tot op heden aan de zijde van [eiseressen in het incident 1] worden begroot op een bedrag van € 2.527,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening binnen deze termijn uitblijft en betekening van het vonnis plaatsvindt - te verhogen met een bedrag van € 82 plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, inclusief nakosten, vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4.6.
verklaart de veroordelingen onder punt 4.1. tot en met 4.5 uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 november 2024.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHDH:2024:1101 het Star-arrest