Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, maar heeft hiertegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 18 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig was, evenals betrokkene zelf. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het handelen in strijd met een gesloten verklaring op de Boulevard Evertsen te Vlissingen op 25 augustus 2022. De gemachtigde voerde aan dat betrokkene ten onrechte niet staande was gehouden en dat de verbalisant niet expliciet had aangegeven dat dit niet mogelijk was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de verbalisant geen verklaring had gegeven voor het niet staande houden van de bestuurder.
De kantonrechter overwoog dat volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de verbalisant de bestuurder moet staande houden om zijn identiteit vast te stellen, tenzij er geen reële mogelijkheid was om dit te doen. De kantonrechter oordeelde dat de reden die de verbalisant had om niet staande te houden, onvoldoende was. Daarom werd de boete ten onrechte opgelegd aan de kentekenhouder. Het beroep werd gegrond verklaard, de beschikking van de officier van justitie werd vernietigd, en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan zekerheid terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 749,50 toegekend aan betrokkene.