ECLI:NL:RBZWB:2024:757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
02-134323-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksuele uitbuiting en veroordeling voor mishandeling met beroep op noodweer

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van seksuele uitbuiting (mensenhandel) en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3, die betrekking hadden op seksuele uitbuiting van drie slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of oogmerk van seksuele uitbuiting, en dat de verdachte niet had gehandeld in de hoedanigheid van medepleger. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had aangetoond dat zij de slachtoffers had gedwongen tot prostitutie of dat zij financieel voordeel had genoten van hun werkzaamheden.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van een van de slachtoffers, [slachtoffer 1], door haar aan de haren te trekken. De verdachte had erkend deze handeling te hebben verricht, maar voerde aan dat zij handelde uit noodweer om haar eigendom, een auto, te beschermen tegen wederrechtelijke aanranding. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat niet was aangetoond dat de verdachte handelde ter bescherming van haar eigendomsrecht. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,00 en vervangende hechtenis van 10 dagen, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-134323-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
(feiten 1,2 en 3):samen met een ander [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksueel heeft uitgebuit (mensenhandel);
feit 4:[slachtoffer 1] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) schuldig heeft gemaakt aan de onder feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Verdachte en [medeverdachte] hebben seksadvertenties gemaakt en beheerd en voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksafspraken gemaakt. Zij hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gehuisvest en hen alle drie vervoerd naar en van de door verdachte en [medeverdachte] gemaakte seksafspraken. Er is misbruik gemaakt van de kwetsbare posities van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Ten aanzien van [slachtoffer 2] is er ook sprake van misleiding. Door de gedragingen en dwangmiddelen vanuit verdachten zijn [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werkzaam geweest in de prostitutie en zagen zij geen kans zich aan deze situatie te onttrekken. Verdachte en [medeverdachte] hebben hierbij het oogmerk van seksuele uitbuiting gehad en ook voordeel getrokken uit deze uitbuiting. Zij hebben meer dan de helft van het door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verdiende geld ingenomen.
Ook feit 4 kan wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [slachtoffer 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde seksuele uitbuiting. Er is geen sprake van seksuele uitbuiting omdat verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet heeft gedwongen om in de prostitutie te gaan werken. Zij hebben alle drie het sekswerk vrijwillig verricht. Indien de rechtbank wel van oordeel is dat sprake is van seksuele uitbuiting, wordt aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte enige rol/betrokkenheid heeft gehad bij deze seksuele uitbuiting. Ook heeft verdachte nooit het oogmerk gehad om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksueel uit te buiten.
Daarnaast dient vrijspraak te volgen van de onder feit 4 tenlastegelegde mishandeling omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt waarmee de wederrechtelijkheid komt te vervallen. Zij wilde haar eigendom, namelijk haar auto, beschermen tegen de wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 2 en 3
Verdachte wordt onder de feiten 1, 2 en 3 verweten dat zij zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van drie vrouwen (mensenhandel).
Wettelijk kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van de betrokken persoon voorop. Dit belang is het behoud van zijn of haar geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Een wezenlijk, weliswaar soms impliciet, bestanddeel van diverse varianten van mensenhandel is dat sprake moet zijn van uitbuiting. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de art. 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Daarnaast moet om tot een bewezenverklaring te komen van lid 1 sub 1, 4 en 9 van artikel 273f Sr sprake zijn van uitoefening van dwang, gericht op het bewerkstelligen van sekswerk dan wel op het afstaan van de daardoor verkregen opbrengsten. Die dwang kan onder meer bestaan uit toepassing van geweld of dreiging daarmee, afpersing, fraude, het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of het misbruik maken van de kwetsbare positie van die ander. Het ingezette (dwang)middel moet ertoe leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich daaraan te onttrekken.
Is er in onderhavige situatie sprake van dwangmiddelen (sub 1, 4 en 9)?
Op grond van het dossier en wat op zitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte had in de tenlastegelegde periodes een relatie met [medeverdachte] . Zij hebben samen op enig moment op de internetsites
[website 1]en
[website 2]meerdere seksadvertenties geplaatst. Via deze seksadvertenties maakte [medeverdachte] verschillende seksafspraken met klanten voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . In het geval van [slachtoffer 1] werden deze seksafspraken ook wel door verdachte gemaakt, zoals blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] . Ook kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 3] heeft aangestuurd in verband met prostitutiewerkzaamheden. [slachtoffer 3] heeft namelijk verklaard dat verdachte [medeverdachte] hielp en dat verdachte haar vertelde hoe zij de klanten moest ontvangen. Het maken van seksafspraken voor [slachtoffer 1] en het aansturen van [slachtoffer 3] brengt met zich mee dat ook sprake is geweest van begeleiding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht het verder van belang dat verdachte op zitting heeft verklaard dat zij in de tenlastegelegde periode verslaafd was aan cocaïne en dat die periode achteraf gezien het dieptepunt van haar leven is geweest. Ook heeft verdachte verklaard dat zij zich van die periode niet veel meer kan herinneren, maar dat wat zij heeft gehoord en gelezen over de periode niet “oke” is. Zij geeft verder aan dat zij wel gelooft dat er dingen te ver zijn gegaan.
Echter, op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft vervoerd. Weliswaar blijkt uit het dossier dat verdachte soms bij hen in de auto zat, maar dit is niet voldoende voor het vaststellen van vervoeren in de zin van het doelbewust brengen naar en ophalen van de seksafspraken. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksafspraken heeft gemaakt en evenmin dat zij, anders dan verdachte [medeverdachte] , [slachtoffer 2] heeft begeleid of aangestuurd. Bovendien blijkt uit het dossier niet, of in onvoldoende vaststellende mate, dat verdachte het contact met de klanten voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onderhield evenmin dat zij geld heeft verdiend aan de prostitutie-werkzaamheden van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Dit laatste is ook door [medeverdachte] tijdens de zitting in de zaak van verdachte bevestigd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat sprake was van opzet op laat staan oogmerk van seksuele uitbuiting bij verdachte. Van een vorm van medeplegen is evenmin gebleken.
De rechtbank zal verdachte daarom van de feiten 1, 2 en 3 vrijspreken.
Nu de rechtbank tot deze conclusie is gekomen komt zij aan de inhoudelijke bespreking van de overige verweren niet toe.
Feit 4
Verdachte wordt onder feit 4 verweten dat zij [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken.
Verdachte heeft op de zitting erkend dat zij [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken. Zij heeft verklaard dat “ze” (waarmee zij kennelijk doelde op onder andere [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [medeverdachte] ), tegen haar zin de sleutel van haar auto hadden gepakt en (onder invloed van drugs) met haar auto wilden wegrijden. [slachtoffer 1] zat op dat moment op de bijrijdersstoel. Verdachte wilde voorkomen dat ze konden wegrijden. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] op dat moment achter het stuur zat.
Door de raadsman is een beroep gedaan op noodweer omdat verdachte de diefstal/verduistering/het gebruik van haar auto heeft willen voorkomen en daartoe met proportioneel geweld haar eigendom heeft willen beschermen tegen een wederrechtelijke aanranding zijdens [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte plaats vond ter bescherming van haar (eigendoms)recht op de auto. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] zeer regelmatig, al dan niet tegen de zin van verdachte, de auto van verdachte gebruikte. Verdachte liet dat dan kennelijk toe. Bovendien leidt de rechtbank uit de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] af, dat verdachte op dat moment vooral niet wilde dat [medeverdachte] met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] weg zou gaan. Dat het haar om haar auto ging blijkt daar niet uit. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte handelde uit noodweer ter bescherming van haar (eigendoms)recht op de auto. Verdachte komt daarom geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande en op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 4
op 6 maart 2022 te Raamsdonksveer [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar aan
haar haren te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor alle feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 6 maart 2022 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] door haar aan haar haren te trekken. Met dit handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en haar pijn bezorgd. Verdachte was hierbij onder invloed van drugs.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3 en 4. Nu de rechtbank alleen feit 4 bewezen acht, legt zij een veel lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en straffen die zijn opgelegd in soortgelijke gevallen. Voor mishandeling waarbij geen sprake is van letsel acht de rechtbank een geldboete van € 500,00 passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 74.475,00 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert primair een schadevergoeding van € 17.385,00 voor feit 3. Subsidiair vordert de benadeelde partij een schadevergoeding van € 12.885,00.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerp en niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 4:mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK GSM (omschrijving: 743813, Samsung);
* 1 STK GSM (omschrijving: 721877, blauw, merk +1);
* 1 STK GSM (omschrijving: 721878, lichtblauwe achterkant);
* 1 STK computer (omschrijving: 721879, goud, merk HP).
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2024.