ECLI:NL:RBZWB:2024:756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
02-075487-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksuele uitbuiting en veroordeling voor bezit en handel in harddrugs

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van seksuele uitbuiting (mensenhandel) en handel in harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3, die betrekking hadden op seksuele uitbuiting van drie slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de toepassing van dwangmiddelen zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend had bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan seksuele uitbuiting, omdat er geen sprake was van misbruik van kwetsbare posities of dwang. De rechtbank heeft daarbij ook de instemming van de slachtoffers met hun situatie in overweging genomen.

Daarnaast werd de verdachte wel veroordeeld voor feit 4, het bezit van twee XTC-pillen en acht ponypacks cocaïne, en feit 5, de handel in harddrugs in de periode van 21 oktober 2022 tot en met 8 november 2022. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 9 juni 2022 in Rotterdam opzettelijk deze drugs aanwezig had en dat hij in de genoemde periode actief betrokken was bij de verkoop van harddrugs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-075487-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feiten 1,2 en 3:samen met een ander [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksueel heeft uitgebuit (mensenhandel);
feit 4:twee XTC pillen en acht ponypacks cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 5:zich schuldig heeft gemaakt aan handel in harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) schuldig heeft gemaakt aan de onder feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Verdachte en [medeverdachte] hebben seksadvertenties gemaakt en beheerd en voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksafspraken gemaakt. Zij hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gehuisvest en hen alle drie vervoerd naar en van de door verdachte en [medeverdachte] gemaakte seksafspraken. Er is misbruik gemaakt van de kwetsbare posities van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Ten aanzien van [slachtoffer 2] is er ook sprake van misleiding. Door de gedragingen en dwangmiddelen vanuit verdachten zijn [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werkzaam geweest in de prostitutie en zagen zij geen kans zich aan deze situatie te onttrekken. Verdachte en [medeverdachte] hebben hierbij het oogmerk van seksuele uitbuiting gehad en ook voordeel getrokken uit deze uitbuiting. Zij hebben meer dan de helft van het door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verdiende geld ingenomen.
Feit 4 kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft dit feit op de zitting bekend.
Tot slot kan de onder feit 5 tenlastegelegde handel in harddrugs wettig en overtuigend worden bewezen. Uit het onderzoek aan de onder verdachte in beslaggenomen Samsung S10 blijkt dat verdachte in de periode van 21 oktober 2022 tot en met 8 november 2022 in Emmen en Bruinisse meerdere keren drugs heeft verkocht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde seksuele uitbuiting. Er is geen sprake van seksuele uitbuiting omdat verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet heeft gedwongen om in de prostitutie te gaan werken. Zij hadden alle drie een eigen keuze en hebben er vrijwillig voor gekozen om in de prostitutie te gaan werken en te blijven werken. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat [slachtoffer 3] een kwetsbaar persoon is, zodat verdachte ook geen misbruik kan hebben gemaakt van haar kwetsbare positie.
Daarnaast dient vrijspraak te volgen van feit 4 omdat de auto onrechtmatig is doorzocht. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat moet leiden tot bewijsuitsluiting.
Tot slot moet verdachte worden vrijgesproken van feit 5 aangezien uit de chatberichten niet blijkt dat er daadwerkelijk is gehandeld/geleverd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 2 en 3
Verdachte wordt onder de feiten 1, 2 en 3 verweten dat hij zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van drie vrouwen (mensenhandel).
Wettelijk kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van de betrokken persoon voorop. Dit belang is het behoud van zijn of haar geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Een wezenlijk, weliswaar soms impliciet, bestanddeel van diverse varianten van mensenhandel is dat sprake moet zijn van uitbuiting. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de art. 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Daarnaast moet om tot een bewezenverklaring te komen van lid 1 sub 1, 4 en 9 van artikel 273f Sr sprake zijn van uitoefening van dwang, gericht op het bewerkstelligen van sekswerk dan wel op het afstaan van de daardoor verkregen opbrengsten. Die dwang kan onder meer bestaan uit toepassing van geweld of dreiging daarmee, afpersing, fraude, het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of het misbruik maken van de kwetsbare positie van die ander. Het ingezette (dwang)middel moet ertoe leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich daaraan te onttrekken. De instemming van het slachtoffer met seksuele uitbuiting hoeft niet aan een bewezenverklaring van die uitbuiting in de weg te staan, indien één van voornoemde (dwang)middelen is gebruikt.
Is er in onderhavige situatie sprake van dwangmiddelen (sub 1, 4 en 9)?
Op grond van het dossier en wat op zitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en [medeverdachte] hadden op de internetsites
[internetsite 1]en
[internetsite 2]meerdere seksadvertenties. Via deze seksadvertenties maakte verdachte verschillende seksafspraken met klanten voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Dat verdachte deze seksafspraken voor hen maakte en het contact met deze klanten onderhield, blijkt onder meer uit zijn eigen verklaring op zitting. Verder blijkt uit de chatgesprekken en ook uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dat verdachte hen bracht naar en ophaalde van de seksafspraken. Ook blijkt hieruit dat verdachte hen heeft aangestuurd en hen opdrachten gaf in verband met prostitutiewerkzaamheden en de inkomsten daaruit. Zo wordt door verdachte in de chatgesprekken met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] onder andere gezegd: “Laat hem komen”, “Er is een klant voor de kk deur, stuur hem weg”, “Kosten moeten gelijk afgerekend worden”, “Dan moet je me nog 40 geven straks”, “Kan je niet langer blijven”, “Vraag is: vind je me geil wil je langer boeken”.
Volgens de rechtbank is gelet op het vorenstaande sprake geweest van begeleiding van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Tot slot stelt de rechtbank vast dat verdachte aan het maken van de seksafspraken voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geld heeft verdiend. Uit de verklaring van verdachte ter zitting en de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] blijkt immers dat er sprake was van een 50/50 verdeling van de opbrengsten van het sekswerk plus een vergoeding van € 50,00 voor onkosten per dag die verdachte van hen ontving. De rechtbank constateert dat de woning van [medeverdachte] weliswaar voor seksafspraken is gebruikt maar dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [medeverdachte] elders woonden. Zij waren dus niet bij verdachte gehuisvest.
Wat niet ter discussie staat is dat [slachtoffer 2] verslaafd was aan cocaïne en dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] sprake was van een verslaving aan lachgas dan wel een overmatig gebruik van dit middel. In het geval van [slachtoffer 2] heeft verdachte haar (mede) van deze cocaïne voorzien. Dit blijkt uit haar verklaring waarin zij aangeeft dat zij soms cocaïne kocht van verdachte waarbij haar verklaring wordt ondersteund door de bewijsmiddelen die wijzen op handel in cocaïne door verdachte.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bovengenoemde vastgestelde feiten en omstandigheden een (dwang)middel of (dwang)middelen opleveren in de zin van artikel 273f Sr.
Nu het dossier geen aanknopingspunten biedt voor geweld of dreiging daarmee, afpersing of fraude zal de rechtbank alleen nader beoordelen of sprake is van de (dwang)middelen misleiding, misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik maken van de kwetsbare positie van die ander. Waar het bij deze laatste twee middelen om gaat, is dat de wil en de keuzevrijheid van het slachtoffer door het middel zodanig worden beperkt dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was dan zich te laten uitbuiten.
Hoewel uit bovenstaande vastgestelde feiten en omstandigheden duidelijk blijkt dat verdachte betrokken was bij de prostitutie van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte bekend was met het lachgasgebruik door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en de verslaving van [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden niet in voldoende mate kan worden afgeleid dat verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare posities van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Anders gezegd, de rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden niet in voldoende mate kan worden afgeleid dat verdachte (dwang)middelen heeft toegepast waardoor de dames in een uitbuitingssituatie zijn beland c.q. zich daar niet aan konden onttrekken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eventuele instemming met beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant is indien een van de in artikel 273f Sr genoemde (dwang)middelen zou zijn gebruikt.
De rechtbank kan evenmin vaststellen dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door misleiding zijn gedwongen in de prostitutie te gaan en blijven werken.
Is er sprake van opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting (sub 6)?
Het verwijt onder sub 6 heeft betrekking op het opzettelijk voordeel trekken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Hierbij is vereist dat het opzet van verdachte behalve op het voordeel trekken ook gericht is op de uitbuiting. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, zodat niet gekomen wordt tot het zogenoemde dubbel opzet.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de (dwang)middelen en uitbuiting zoals bedoeld in sub 1, 4, 6 en 9 van artikel 273f, eerste lid, Sr niet wettig en overtuigend bewezen. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van de feiten 1, 2 en 3 zal vrijspreken.
Nu de rechtbank tot deze conclusie is gekomen komt zij aan de inhoudelijke bespreking van de overige verweren ten aanzien van deze feiten niet toe.
Feit 4
Verdachte wordt onder feit 4 verweten dat hij twee XTC pillen en acht ponypacks cocaïne aanwezig heeft gehad.
Gelet op het door de verdediging gevoerde verweer dient de rechtbank allereerst te boordelen of de auto rechtmatig is doorzocht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen van [naam] volgt dat verdachte moest worden aangehouden en dat bij zijn aanhouding alle gegevensdragers van verdachte in beslag moesten worden genomen ten behoeve van waarheidsvinding in een mensenhandel onderzoek. Dat er op dat moment, 9 juni 2022, sprake was van een verdenking van mensenhandel blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 2] van 13 mei 2022. Verder is het naar het oordeel van de rechtbank logisch dat, alvorens er gegevensdragers in beslag kunnen worden genomen, er een doorzoeking zal moeten plaatsvinden. De auto is dan ook rechtmatig doorzocht, zodat de resultaten van het onderzoek aan de inbeslaggenomen cameratas en de daarin aangetroffen drugs worden meegewogen voor het bewijs.
Gelet op het voorgaande in combinatie met de bevindingen van het NFI en de op dit punt bekennende verklaring van verdachte op zitting, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 juni 2022 twee XTC pillen en acht ponypacks cocaïne aanwezig heeft gehad.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat, hoewel er één cijfer in het goednummer anders is gerelateerd in het proces-verbaal van 9 september 2022 (6446547) ten opzichte van het proces-verbaal van 27 september 2022 (6446546), zij het er voor houdt dat monster twee de 8 ponypacks betreft.
Feit 5
Onder feit 5 wordt verdachte verweten dat hij in de periode van 21 oktober 2022 tot en met 8 november 2022 heeft gehandeld in harddrugs.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er met het e-mailadres dat door verdachte werd gebruikt op 21 oktober 2022 een advertentie is geplaatst op de website
[internetsite 3]. Uit deze advertentie blijkt duidelijk dat sprake is van het aanbieden ter verkoop van diverse soorten harddrugs. Dat verdachte zich ook daadwerkelijk actief bezig heeft gehouden met deze handel in harddrugs blijkt verder uit de chatberichten via Wickr van 7 en 8 november 2022. Hoewel uit deze berichten niet het daadwerkelijke overhandigen van de drugs naar voren komt, volgt er wel uit dat het de bedoeling was om te leveren en is er ook geen enkele indicatie dat verdachte de drugs niet heeft geleverd.
Uit de berichten blijkt dat hij met klanten komt tot een concrete afspraak voor een ontmoeting en dat eerder pillen door verdachte naar één van die klanten waren opgestuurd. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verdachte niet daadwerkelijk de toegezegde drugs heeft overhandigd en betaald gekregen.
De rechtbank wordt in haar overtuiging dat verdachte de middelen zoals vermeld in de bewezenverklaring verhandelde nog gesterkt door het bij verdachte aantreffen in een cameratas van XTC-pillen en 8 ponypacks met cocaïne een paar maanden eerder, op 9 juni 2022. Daarbij komt dat uit whatsappgesprekken op de telefoon van [medeverdachte] (pagina 361) blijkt dat zij enkele maanden voor de Wickr gesprekken in juni 2022 – toen verdachte in de gevangenis zat – de “business” van verdachte heeft overgenomen. Tot slot blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte drugs (cocaïne) verkoopt.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 4
op 9 juni 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad twee XTC pillen bevattende
MDMA en 8 ponypacks cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
Feit 5
in de periode van 21 oktober 2022 tot en met 8 november 2022 in Nederland
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of tenamfetamine (MDA) en/of
N-ethyl-MDA (MDEA), zijnde cocaïne en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) middelen vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor alle feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij verzoekt aan het voorwaardelijke deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is alleen een strafmaatverweer gevoerd ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 waarvan verdachte zal worden vrijgesproken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van en handel in harddrugs. Verdachte is op 9 juni 2022 aangehouden waarbij er tijdens de doorzoeking van de auto waarin verdachte reed een cameratas werd aangetroffen met daarin twee XTC pillen en acht ponypacks cocaïne. Ook zijn er door verdachte in de periode van 21 oktober 2022 tot en met 8 november 2022 verschillende keren harddrugs aangeboden en afspraken gemaakt om deze harddrugs te leveren. Door het handelen in harddrugs is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaken. Daarbij is van belang dat harddrugs zeer verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en productie van drugs vaak gepaard met vele vormen van criminaliteit waar de samenleving veel schade van ondervindt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor feiten inzake de Opiumwet. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 januari 2024 dat over verdachte is opgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet met een andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 74.475,00 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert primair een schadevergoeding van € 17.385,00 voor feit 3. Subsidiair vordert de benadeelde partij een schadevergoeding van € 12.885,00.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het feit is begaan of voorbereid met behulp van het voorwerp.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 4:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK telefoon (743702, zwart, merk: Samsung);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK telefoon (6402628, blauw, merk: Xiaomi);
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2024.