6.3Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer] in de slaapkamer van haar woning om het leven gebracht naar aanleiding van een ruzie tussen hen beiden. Er was al eerder sprake geweest van huiselijk geweld waarbij verdachte [slachtoffer] had mishandeld. Uit het dossier volgt dat betrokkenen bij [slachtoffer] zorgen hadden over haar relatie met verdachte en dat ook [slachtoffer] zelf meerdere malen melding en aangifte heeft gedaan bij de politie van zorgelijk en gewelddadig gedrag van verdachte jegens haar. Verdachte heeft op de fatale avond van 18 april 2023 zijn agressie opnieuw niet in toom kunnen houden en heeft zeer heftig en excessief geweld op haar uitgeoefend, als gevolg waarvan zij is komen te overlijden. Vervolgens is hij zonder zich nog om haar te bekommeren uit de woning gevlucht en heeft hij zich schuil gehouden, tot hij zichzelf een aantal dagen later bij de politie heeft gemeld.
Verdachte heeft [slachtoffer] door het toepassen van zeer heftig geweld op gruwelijke wijze haar leven ontnomen, het meest kostbare bezit dat een mens heeft. Dergelijk dodelijk geweld dat door een (ex-)partner tegen een vrouw wordt gepleegd, komt vaker voor en wordt ook wel femicide genoemd. Het gaat om een zeer ernstig feit. Het nemen van een leven op deze wijze schokt naast de nabestaanden ook de samenleving in ernstige mate.
Het spreekt voor zich dat door het overlijden van [slachtoffer] de nabestaanden, in het bijzonder haar twee zoons en (pleeg)dochter, onherstelbaar leed is toegebracht. Zij zullen verder moeten leven zonder hun (pleeg)moeder en in de wetenschap dat zij op een vreselijke wijze om het leven is gebracht. Het overlijden van hun moeder heeft op de mentaal kwetsbare zoons van [slachtoffer] een grote impact gehad. Pleegdochter [benadeelde 4] is door het overlijden van [slachtoffer] opnieuw een moeder verloren. Uit de door haar afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat dit een grote impact op haar heeft (gehad). [slachtoffer] zal haar zoons en pleegdochter niet meer verder kunnen zien opgroeien en ontwikkelen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij meermalen is veroordeeld voor (huiselijk) geweld, waaronder een keer eerder tegen [slachtoffer] (in 2021) en een keer tegen een zoon van [slachtoffer] (in 2023). In verband met de veroordeling uit 2021 liep verdachte ten tijde van het feit in een proeftijd met voorwaarden. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte in december 2022 een huisverbod opgelegd heeft gekregen voor het adres van [slachtoffer] .
Dat er sprake is van recidive op het gebied van huiselijk geweld weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee.
Artikel 63 Sr is van toepassing in verband met de veroordeling van 26 april 2023. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapporten die over verdachte zijn opgemaakt door meerdere psychiaters en psychologen, alsmede door de reclassering. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het rapport van [psychiater 1] (onder supervisie van [psychiater 2] ) en [psycholoog 1] van 9 april 2024, dat is opgesteld naar aanleiding van een opname en observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Aanleiding voor de PBC-opname was de discrepantie tussen het eerdere advies van [psycholoog 2] en [psychiater 3] . Kort samengevat stelde [psychiater 3] vast dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en adviseerde zij oplegging van een tbs-maatregel met last tot verpleging van overheidswege. Volgens [psycholoog 2] was er weliswaar een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek, maar was de diagnostiek onvoldoende duidelijk om tot een interventieadvies te komen. Zij adviseerde om verdachte te laten observeren in het PBC. Dit heeft ertoe geleid dat verdachte, naar aanleiding van een door hem gedaan verzoek, is opgenomen en geobserveerd in het PBC.
Uit het PBC-rapport volgt dat de deskundigen bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis vaststellen met vooral narcistische en antisociale kenmerken. De narcistische problematiek vormt de kern van de stoornis en het antisociale gedrag vloeit daaruit voort. In de interactie met anderen is de narcistische dynamiek duidelijk aanwezig en des te sterker naarmate de interactie met een meer nabije persoon plaatsvindt. Er is sprake van een kwetsbaar zelfbeeld waarbij negativiteit niet in zijn zelfbeeld past en zijn (onbewuste) zorgen om dit kwetsbare zelfbeeld overeind te houden een sterke invloed hebben op zijn gedrag. Klinisch kan op grond van de observaties en de informatie over de levensloop de diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis gesteld worden. In DSM termen voldoet verdachte echter niet aan de criteria van de classificatie van narcistische persoonlijkheidsstoornis. Derhalve wordt in DSM-V termen een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken vastgesteld. Er zijn aanwijzingen dat er sprake was van gebruik van alcohol en/of middelen maar er is onvoldoende informatie voor een diagnose van een stoornis op dit gebied. De genoemde persoonlijkheidsstoornis was ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, aanwezig.
De persoonlijkheidsstoornis heeft zeer waarschijnlijk een rol gespeeld ten tijde van het tenlastegelegde. Hoewel de deskundigen geen zekerheid hebben over wat zich die dag exact heeft afgespeeld, hangt het tenlastegelegde, indien bewezen, in elk geval samen met de dynamiek die er tussen verdachte en het slachtoffer was. De deskundigen kunnen geen delict analyse bedenken waarin zijn persoonlijkheidsproblematiek niet een rol zal hebben gespeeld. Door een gebrek aan betrouwbare informatie kunnen de deskundigen geen uitspraak doen over de aard van de doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek. De deskundigen komen tot het advies om het tenlastegelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen aan verdachte, waarbij de mate van vermindering niet nader kan worden gespecificeerd.
De deskundigen schatten het risico op recidief geweld in als hoog. Daarbij is van belang dat dit risico vooral aanwezig is in intieme relaties (partner plus gezins- en familieverband).
Volgens de deskundigen heeft verdachte vanuit zijn pathologie een beperkt ziekte-inzicht en een beperkte motivatie om tot behandeling te komen. Het als hoog ingeschatte recidivegevaar zou beperkt kunnen worden wanneer verdachte een klinische psychologische behandeling zou ondergaan. Deze behandeling zou langerdurend moeten zijn omdat het verdachte vermoedelijk veel tijd kost om een relatie met het behandelteam aan te gaan. Er zal aanvankelijk veel weerstand zijn tegen behandeling en verdachte zal zijn eigen beperkingen onder ogen moeten zien, voordat hij kan gaan werken aan verandering.
Omdat verdachte slechts een beperkt ziekte-inzicht en behandelmotivatie heeft, en omdat hij zich eerder niet aan voorwaarden van de reclassering heeft gehouden, achten de deskundigen een behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar. Ook zal een psychotherapeutische behandeling voor hem erg confronterend zijn en angst oproepen, hetgeen een extra reden zal kunnen zijn om zich aan behandeling te onttrekken. De deskundigen adviseren dan ook verdachte een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Naar aanleiding van vragen van de verdediging is [psychiater 1] , in aanwezigheid van haar supervisor [psychiater 2] , bij de rechter-commissaris gehoord over het rapport. [psychiater 1] (en [psychiater 2] ) hebben in heldere bewoordingen en gemotiveerd uitgelegd hoe de persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld. Duidelijk is uitgelegd dat verdachte weliswaar niet beantwoordt aan de criteria van een narcistische persoonlijkheidsstoornis van de DSM-5-TR, maar wel aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Op klinisch niveau komt volgens de deskundige het narcisme erg naar voren. De kern van de stoornis is narcistisch, maar in de uiting ervan wordt antisociaal gedrag in zijn levensloop gezien. Verdachte probeert naar buiten toe op alle mogelijke manieren een zo goed mogelijk beeld van zichzelf neer te zetten. Hij is niet in staat in enige zin nuance aan te brengen en te reflecteren op zijn mindere kanten en beperkingen. Het is voor hem bijna ondraaglijk om te moeten bekennen dat hij zijn agressie onder bepaalde omstandigheden niet onder controle heeft. Op het moment dat hij getriggerd wordt, kan hij zijn boosheid niet meer goed onder controle houden. Dan ontstaat het antisociale gedrag. Een belangrijke kant van de problematiek is dat de narcistische dynamiek vooral optreedt als mensen emotioneel dichterbij hem zijn. Verder is toegelicht waarom de deskundige verwacht dat verdachte niet of nauwelijks mee zal werken aan behandeling. Enerzijds is dat omdat hij in het verleden niet op afspraken met de reclassering is verschenen, maar anderzijds ook omdat hij vanwege zijn stoornis geen ziekte-inzicht heeft en hij vindt dat hij geen behandeling nodig heeft.
De rechtbank volgt de conclusies uit het PBC-rapport en maakt die tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies duidelijk en logisch voortvloeien uit de bevindingen die in het rapport zijn opgenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de door de deskundigen beschreven dynamiek ook ter zitting naar voren lijkt te zijn gekomen. Verdachte probeerde ter zitting een positief beeld van zichzelf te schetsen, was het oneens met de bevindingen uit het PBC-rapport, en hoewel hij telkens antwoord heeft gegeven op vragen van de rechtbank en de officier van justitie, beantwoordde hij vragen over de oorzaak van zijn agressie en het excessieve geweld ontwijkend of wilde hij daarop niet reageren.
Gelet op de conclusies uit het PBC-rapport zal de rechtbank het feit verminderd aan verdachte toerekenen. Het rapport biedt geen grondslag om te concluderen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van het feit en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en antisociale kenmerken;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een minder verstrekkende maatregel zoals een tbs-maatregel met voorwaarden of het opleggen van voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, omdat daarmee blijkens het PBC-rapport onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd.
Ook het reclasseringsadvies van 14 september 2023 biedt geen aanknopingspunten voor het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. De reclassering heeft geconcludeerd dat het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Volgens de reclassering zullen de risico’s onveranderd blijven zolang de problematiek van verdachte onbehandeld blijft. De reclassering ziet geen mogelijkheden om in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met interventies en toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te beïnvloeden.
De rechtbank zal aan verdachte daarom een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opleggen.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheid dat het feit aan verdachte – ondanks zijn persoonlijkheidsstoornis – wel deels kan worden toegerekend, niet kan worden volstaan met oplegging van de tbs-maatregel, maar dat ook oplegging van een gevangenisstraf passend en noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de impact die het gepleegde feit op de nabestaanden en de samenleving heeft gehad en de strafverzwarende omstandigheden zoals hiervoor genoemd. Doodslag wordt in het strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven en dat maakt dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf van twaalf jaar dient te worden opgelegd, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de verdediging is verzocht, op grond van artikel 37b Sr een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de tbs-maatregel dient aan te vangen. De rechtbank realiseert zich dat de behandeling van verdachte dan nog lange tijd op zich zal laten wachten, maar het door verdachte gepleegde feit is naar het oordeel van de rechtbank te ernstig en het nadeel dat verdachte mogelijk zou ondervinden bij een relatief laat aanvangende behandeling is naar verwachting te gering om een kortere gevangenisstraf te adviseren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.