ECLI:NL:RBZWB:2024:7552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
C/02/426784 / KG ZA 24-459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 1 november 2024 een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen een man en een vrouw, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man vorderde de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgelegd in hun ouderschapsplan, dat op 12 augustus 2022 was opgesteld. De vrouw had de zorgregeling sinds februari 2024 niet meer nageleefd, wat leidde tot een vermindering van het contact tussen de vrouw en hun minderjarige kind. De vrouw voerde aan dat de zorgregeling niet in het belang van het kind was, vanwege verschillen in opvoedstijlen en zorgen over het gedrag van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2024 werd de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen zwaarwegende redenen waren om de zorgregeling te wijzigen en dat de vrouw verplicht was de eerder overeengekomen regeling na te komen. De rechter benadrukte het belang van een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, vooral gezien het belang van het kind. De vordering van de man werd toegewezen, terwijl de vorderingen van de vrouw tot schorsing en wijziging van de zorgregeling werden afgewezen. Tevens werd een bijzondere curator benoemd om de belangen van het kind te behartigen, gezien de belangenstrijd tussen de ouders. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer / rolnummer: C/02/426784 / KG ZA 24-459
Vonnis in kort geding van 1 november 2024
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. I. Dobbelaere-Woets te [geboorteplaats] ,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. W.J. Jurgers te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de brief van mr. Dobbelaere-Woets van 22 oktober 2024 met aanvullende producties;
- de mondelinge behandeling op 24 oktober 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [naam] , tolk in de Engelse taal. Voorts is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is het navolgende, thans nog minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. [datum 1] 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op [datum 2] 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente Terneuzen.
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan gemaakt op 12 augustus 2022, dat is opgenomen in een convenant, dat deel uitmaakt van de beschikking van [datum 1] 2022. Daarin is afgesproken dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man. Ook is daarin opgenomen dat de ouders de zorgtaken voor [minderjarige] bij helfte verdelen, waarbij [minderjarige] steeds een aaneengesloten periode van een week bij ieder van de ouders verblijft, waarbij wordt gewisseld op zondag om 18:00 uur. Verder hebben partijen afgesproken de zorgtaken tijdens de vakanties en feestdagen in onderling overleg te zullen verdelen.
2.5.
De man en de minderjarige [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Indonesische nationaliteit.
2.6.
Op 21 oktober 2024 heeft de vrouw een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/427834 / FA RK 24-4874) strekkende tot wijziging hoofdverblijf en zorgregeling.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw te veroordelen tot nakoming van de door partijen blijkens ouderschapsplan gedateerd 5 oktober 2022 bekrachtigd bij de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de dato [datum 1] 2022 vastgelegde zorgregeling inhoudende dat [minderjarige] gedurende een week vanaf zondag 18:00 uur tot de daaropvolgende zondag 18:00 uur bij de vrouw verblijft en vervolgens vanaf zondag 18:00 uur tot de daaropvolgende zondag 18:00 uur bij de man verblijft, enzovoorts, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De man ziet zich genoodzaakt tot het doen van voornoemde vordering, omdat de vrouw vanaf februari 2024 plotseling geen uitvoering meer heeft gegeven aan de eerder door partijen overeengekomen zorgregeling, waardoor er sindsdien nauwelijks contact is geweest tussen de vrouw en [minderjarige] . De vrouw is daartoe overgegaan, omdat zij de zorgregeling niet langer in het belang van [minderjarige] acht vanwege het verschil in opvoedstijlen en de slechte communicatie van partijen. Volgens de man verliep de zorgregeling echter naar behoren en is geen sprake van een dusdanig verschil in opvoedstijlen; [minderjarige] wordt door beide ouders goed verzorgd en opgevoed. Daarbij komt dat de man ervoor openstaat om met de inzet van hulpverlening te werken aan bijvoorbeeld parallel solo ouderschap en het verbeteren van de onderlinge communicatie van partijen. De man staat eveneens open voor een verwijzing van partijen naar het Uniform Hulpaanbod. De vrouw stelde de man echter voor de keuze om de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] ofwel volledig op zich te nemen, ofwel deze geheel aan de vrouw over te laten en akkoord te gaan met een weekendregeling. De man kan daar niet mee instemmen. Hij acht een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] tussen de ouders in het belang van [minderjarige] , zodat [minderjarige] voldoende tijd met zijn beide ouders kan doorbrengen. De man is bovendien voldoende beschikbaar voor [minderjarige] . Vanwege zijn werk in ploegendiensten slaapt [minderjarige] doordeweeks wel bij zijn grootouders. De man legt [minderjarige] dan echter zelf in bed en haalt [minderjarige] de volgende dag ook weer zelf op uit school. Over de zorgmeldingen vanuit school is de man een gesprek aangegaan op school. Daaruit is gebleken dat deze zorgen niet enkel op [minderjarige] zagen en niet zo ernstig zijn als de vrouw doet overkomen. De man ziet evenwel ook dat [minderjarige] wat lijkt te veranderen in zijn gedrag, maar dat komt volgens de man voornamelijk doordat er de afgelopen tijd nauwelijks contact is geweest tussen [minderjarige] en zijn moeder en hij zijn moeder en halfbroer erg mist. [minderjarige] wordt door deze situatie ernstig in zijn ontwikkeling geschaad. Dit maakt dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Sinds de aankondiging van het kort geding is het contact tussen de vrouw en [minderjarige] weer hervat. [minderjarige] heeft op verzoek van de vrouw vanaf 22 september 2024 tweemaal een periode bij de vrouw verbleven. De man vindt het belangrijk voor [minderjarige] dat dit contact nu weer structureel zal gaan plaatsvinden. De man kan voorts instemmen met het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige] , mits de bijzondere curator een kindvriendelijke aanpak zal hanteren bij [minderjarige] , zodat hij niet nog meer klem komt te zitten tussen zijn ouders.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man in conventie en concludeert tot afwijzing van die vordering.
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis:
- de zorgregeling in het ouderschapsplan d.d. 12 augustus 2022 te schorsen;
- bij wijze van voorlopige voorziening, in afwachting van de beslissing op de door de vrouw gestarte bodemprocedure, een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen inhoudende dat [minderjarige] één weekend per 14 dagen bij de man zal verblijven van vrijdagavond 19:00 uur tot zondagochtend 09:00 uur, waarbij de man [minderjarige] zal ophalen en weer bij de vrouw zal thuisbrengen;
- de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de in sub 2 beschreven zorgregeling, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag/keer dat de man hiermee in gebreke blijft na betekening van het ten deze te wijzen vonnis.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer en vorderingen voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan.
De vrouw maakt zich veel zorgen over [minderjarige] , die zichtbaar stagneert in zijn ontwikkeling. De schoolprestaties van [minderjarige] gaan achteruit en hij vertoont agressief, respectloos en manipulatief gedrag en doet seksuele uitspraken die niet passen bij een negenjarig kind. Daar werden ook op school zorgen over geuit. De gedragsverandering van [minderjarige] wordt volgens de vrouw veroorzaakt door de opvoedsituatie van de man. Enerzijds is de man onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] . Hij geeft [minderjarige] te weinig aandacht en laat de verzorging en opvoeding van [minderjarige] grotendeels aan zijn familie over. Anderzijds krijgt [minderjarige] door de man onvoldoende structuur, discipline en waarden en normen aangeleerd, en belast de man [minderjarige] voortdurend met volwassenzaken. Volgens de vrouw verschillen partijen te veel in visie over hoe [minderjarige] moet worden opgevoed. Om [minderjarige] daartegen te beschermen, heeft de vrouw er voor gekozen om de zorgregeling niet langer uit te voeren. Een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders met al die verschillen is immers te verwarrend voor [minderjarige] en derhalve niet in zijn belang. De vrouw vindt het wel belangrijk dat [minderjarige] contact kan onderhouden met zijn vader. Daarom heeft de vrouw een weekendregeling voorgesteld. De vrouw staat er niet voor open om met de man in gesprek te gaan of een hulpverleningstraject met de man op te starten. Dat heeft zij in het verleden meermaals gedaan, en dat heeft niet tot een verbetering geleid. Daarbij komt dat de vrouw uitgeput is geraakt door de situatie en de wanhoop nabij is. Zij voelt zich eigenlijk niet echt thuis in Nederland. Ook voelt zij zich niet begrepen en niet gezien als moeder terwijl ze zo belangrijk is voor [minderjarige] en zoveel heeft opgegeven. Wellicht kan het benoemen van een bijzondere curator partijen en [minderjarige] verder helpen. In de tussentijd dient er te worden overgeschakeld naar een weekendregeling tussen de man en [minderjarige] .
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Aangezien de vrouw de Indonesische nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
4.2.
Ingevolge artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op de vordering te beslissen, zal op grond
van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de
vorderingen worden toegepast.
Spoedeisend belang
4.4.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen voldoende vast. Tussen partijen is niet in geschil dat de zorgregeling, zoals overeengekomen door partijen in het ouderschapsplan van 12 augustus 2022, dat is gehecht aan de beschikking van [datum 1] 2022, al enige tijd niet wordt uitgevoerd. Dit is niet in het belang van de minderjarige [minderjarige] .
Inhoudelijk
4.5.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.6.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De Raad vindt het zorgwekkend dat de zorgregeling onverwachts en abrupt is stopgezet en [minderjarige] vanuit een situatie waarin hij zijn beide ouders in gelijke verhouding zag, geruime tijd nauwelijks contact met zijn moeder (en halfbroer) heeft kunnen onderhouden. [minderjarige] wordt hierdoor betrokken in de problemen van zijn ouders en dat is zorgelijk. Buiten dat er sprake is van een aanzienlijk verschil in inzicht tussen partijen en de zorgregeling niet meer wordt uitgevoerd waardoor [minderjarige] de afgelopen tijd voornamelijk bij de man is verbleven, ziet de Raad geen noemenswaardige gewijzigde omstandigheden. Voor een wijziging van de zorgregeling dient daarom een bodemprocedure te worden gevoerd. Binnen de aanhangige bodemprocedure kan gedegen worden onderzocht welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. Een kort geding leent zich hier niet voor. Het benoemen van een bijzondere curator kan daarbij helpend zijn. De Raad adviseert om - totdat er in de bodemprocedure is beslist - de eerder door partijen overeengekomen zorgregeling voort te zetten, zodat de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] wederom gelijkwaardig over de ouders worden verdeeld. Dat acht de Raad op dit moment in het belang van [minderjarige] , te meer nu zijn beide ouders beschikbaar voor hem zijn. In de omstandigheid dat [minderjarige] doordeweeks bij zijn grootouders overnacht en daarbij door de man naar bed wordt gebracht en vervolgens weer door de man uit school wordt opgehaald, ziet de Raad geen problemen voor [minderjarige] . Daarbij komt dat de zorgen die de moeder over [minderjarige] benoemt, niet zodanig ernstig lijken te zijn dat een wijziging in de zorgregeling thans in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Wel maakt de Raad zich zorgen over wat [minderjarige] allemaal meekrijgt, zoals vandaag op de rechtbank waar moeder zo overstuur is.
4.7.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Zorgregeling
4.8.
Zowel uit de inhoud van de overgelegde stukken als tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen tegengestelde visies kennen over op welke wijze de verzorging en opvoeding van [minderjarige] tussen partijen dient te worden vormgegeven.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen een vastgestelde of overeengekomen zorgregeling dienen na te komen zolang deze niet in onderling overleg tussen hen of door een rechterlijke beslissing is gewijzigd. Dat is slechts anders indien blijkt dat er zodanig ernstige of bijzondere omstandigheden zijn dat, gelet op de in het geding zijnde belang van het kind, nakoming van deze regeling in redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd, waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de criteria van artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4.10.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter met de Raad van oordeel dat er thans geen zwaarwegende contra-indicaties zijn die maken dat de eerder door partijen overeengekomen zorgregeling niet langer kan worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter stelt vast dat in ieder geval duidelijk is dat de situatie tussen partijen [minderjarige] erg belast. Het is de kinderrechter echter niet gebleken dat een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] tussen de ouders niet in het belang van [minderjarige] is, met name nu beide ouders beschikbaar zijn voor [minderjarige] en graag tijd met hem willen doorbrengen, en ook [minderjarige] behoefte lijkt te hebben aan contact met zijn beide ouders. De voorzieningenrechter neemt daarbij in overweging dat de vrouw onvoldoende dragende argumenten naar voren heeft gebracht die aanleiding geven om aan te nemen dat er op dit moment ernstige zorgen bestaan over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen de opvoedomgeving van de man. Hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht, bevestigt vooral dat er sprake is van een verstoorde onderlinge verstandhouding tussen partijen. De voorzieningenrechter gaat dan ook voorbij aan de stellingen van de vrouw dat de omstandigheid dat partijen verschillende opvoedstijlen hanteren en de man de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voornamelijk aan zijn familie zou overlaten en onvoldoende aandacht zou hebben voor [minderjarige] ertoe leidt dat [minderjarige] op negatieve wijze verandert in zijn gedrag en maakt dat de eerder overeengekomen zorgregeling niet langer in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. Ook heeft de vrouw, mede in het licht van hetgeen de man en de Raad daaromtrent hebben opgemerkt, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar naar voren gebrachte zorgen over het gedrag van [minderjarige] zodanig ernstig zijn dat de situatie zoals deze tot februari 2024 voor [minderjarige] en partijen bestond, niet kan worden voortgezet. [minderjarige] is in de afgelopen periode zelfs twee keer twee weken weer bij de vrouw geweest.
4.11.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat uit het over en weer gestelde (vooralsnog) onvoldoende blijkt van zodanig ernstige en bijzondere omstandigheden, dat wordt gerechtvaardigd dat de in het ouderschapsplan van 12 augustus 2022, dat is gehecht aan de beschikking van [datum 1] 2022, vastgestelde zorgregeling dient te worden gewijzigd. Die regeling dient dus te worden nagekomen. Het is de voorzieningenrechter gebleken dat het contact tussen [minderjarige] en de vrouw inmiddels is hervat nu [minderjarige] tweemaal een periode bij de vrouw heeft verbleven. Met de Raad is de voorzieningenrechter van oordeel dat de contacten tussen de vrouw en [minderjarige] de komende tijd wederom conform de zorgregeling moeten worden vormgegeven, zodat [minderjarige] daarin structuur, zekerheid en voorspelbaarheid wordt geboden. Daar heeft [minderjarige] belang bij. Een en ander betekent dat de vordering van de man tot nakoming van de vastgestelde zorgregeling zal worden toegewezen en de vorderingen van de vrouw tot schorsing en wijziging van de vastgestelde zorgregeling zullen worden afgewezen.
Dwangsom
4.12.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot op het opleggen van de door de man gevorderde dwangsom. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het contact tussen de vrouw en [minderjarige] inmiddels is hervat. Kennelijk zijn partijen in staat om dat onderling te regelen. De voorzieningenrechter gaat er daarom ook van uit dat de vrouw in het belang van [minderjarige] opnieuw haar medewerking zal verlenen aan het uitvoeren van de zorgregeling zoals partijen deze eerder zijn overeengekomen, totdat daar in de bodemprocedure anders over wordt beslist. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal dan ook worden afgewezen.
Benoeming bijzondere curator
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechtbank, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige terzake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
4.14.
Gebleken is dat zich in deze procedure met betrekking tot [minderjarige] een belangenstrijd in de zin van voormeld artikel voordoet, welke strijd zich toespitst op het eerder tussen de ouders overeengekomen co-ouderschap. De ouders blijken niet in staat onderling overeenstemming daarover te bereiken, daarbij rekening houdend met de belangen en behoeftes van [minderjarige] , zodat er sprake is van een strijd tussen het belang van de ouders en het belang van [minderjarige] .
4.15.
De voorzieningenrechter acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat een bijzondere curator – in elk geval op de korte termijn – zijn belangen behartigt en kan bezien in hoeverre een wijziging van de zorg- en contactregeling in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. De bijzondere curator dient inzicht proberen te krijgen in de belangen en behoeftes die [minderjarige] heeft ten aanzien van zijn contacten met zijn beide ouders, alsmede de mogelijkheden van de beide ouders daartoe.
4.16.
De ouders hebben aangegeven dat ze kunnen instemmen met het benoemen van een bijzondere curator.
4.17.
Mr. [de bijzondere curator], advocaat, kantoorhoudende te [plaats 1], is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd.
4.18.
De bijzondere curator dient te onderzoeken:
- of het belang van de [minderjarige] gediend is met een wijziging van het co-ouderschap;
- wat de werkelijke wensen en behoeften zijn van [minderjarige] ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- wat de mogelijkheden van de ouders zijn in het contact met [minderjarige] ;
Voorts kan de bijzondere curator in kaart brengen wat [minderjarige] nodig heeft om uit het loyaliteitsconflict, waarin hij kennelijk verkeert, te komen en niet langer last te hebben van de onderlinge strijd, waarin de ouders verkeren.
4.19.
Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, dan staat het haar eveneens vrij een advies uit te brengen over de benodigde hulpverlening ten behoeve van [minderjarige] .
4.20.
Tevens dient de bijzondere curator te onderzoeken of een minnelijke regeling tot de mogelijkheden behoort. Indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing bij het contactherstel weet te bereiken, kan zij een advies aan de rechtbank uitbrengen in de vorm van een verslag van bevindingen. Desgewenst kan de bijzondere curator als vertegenwoordiger van de minderjarige een zelfstandig verzoek indienen.
4.21.
De bijzondere curator wordt verzocht gesprekken te voeren met [minderjarige] , de vrouw en de man individueel en met wie haar verder zinvol voorkomt op de wijze die de bijzondere curator het beste acht.
4.22.
Het staat de bijzondere curator vrij het onderzoek in te richten zoals haar dat in het belang van [minderjarige] lijkt. Voor het uitvoeren van de opdracht is het noodzakelijk dat ouders meewerken aan het onderzoek van de bijzondere curator. Voorts verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek in acht te nemen.
Proceskosten
4.23.
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten tussen partijen – zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures – worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak hiervan af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de in het ouderschapsplan van 12 augustus 2022, dat is gehecht aan de beschikking van [datum 1] 2022, vastgestelde zorgregeling, inhoudende dat partijen de zorgtaken over [minderjarige] evenredig verdelen, waarbij [minderjarige] steeds een aaneengesloten periode van een week bij ieder van de ouders verblijft, waarbij wordt gewisseld op zondag om 18:00 uur;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
benoemt – met inachtneming van het hiervoor overwogene – over de minderjarige
tot bijzondere curator:
mr. [de bijzondere curator], kantoorhoudende te [plaats 2];
5.4.
verzoekt de bijzondere curator binnen acht weken na heden aan de rechtbank in de door de vrouw opgestarte bodemprocedure met kenmerk C/02/427834 / FA RK 24-4874 schriftelijk verslag te doen van haar ervaringen en bevindingen en daarbij een standpunt over de verzoeken in te nemen;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Beer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.