ECLI:NL:RBZWB:2024:7551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
02-125313-23 en 02-315613-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon met letsel als gevolg

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 mei 2023 in Roosendaal openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De verdachte, geboren in 2002 en woonachtig in [woonadres], werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.D.M. van Oers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D.U. Çolak, de vordering tot tenuitvoerlegging behandelde. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer op straat heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer heeft mishandeld, waarbij het slachtoffer meerdere klappen en trappen heeft gekregen. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uur, waarvan 75 uur voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een totaalbedrag van € 3.214,85 vorderde, waarvan € 714,85 voor materiële schade en € 2.500,- voor immateriële schade. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toe en legde de schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. J.P.E. Mullers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-125313-23 en 02-315613-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [plaats] ,
wonende te [woonadres] ( [land] ),
raadsvrouw mr. P.D.M van Oers, advocaat te Roosendaal .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 oktober 2024, waarbij de officier van justitie mr. D.U. Çolak en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen [slachtoffer] op straat heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten het slachtoffer heeft mishandeld. Het slachtoffer heeft meerdere klappen en trappen gekregen. Alle verdachten hebben een significante bijdrage aan het geweldsincident geleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 mei 2023 te Roosendaal openlijk, te weten, op de Markt ,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer]
- met kracht rond de keel vast te pakken, en
- meermalen tegen het hoofd en overige lichaamsdelen te slaan en/of stompen, en
- eenmaal, (met geschoeide voet) tegen het hoofd en meermalen tegen overige lichaamsdelen te trappen en/of schoppen, en
- met een glas op het hoofd te slaan, en
- met kracht tegen een muur te duwen, en
- zijn shirt, welke die [slachtoffer] aan had, kapot te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie vordert dat bij dit voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gesteld zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, het volgen van de Cova-training en het vinden en behouden van betaald of onbetaald werk. De officier van justitie heeft bij de bepaling van de strafeis naast de ernst van het feit ook rekening gehouden met het vonnis van de politierechter van 23 maart 2023.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij niet uit was op vechten, maar dat hij juist wilde de-escaleren, zoals ook te zien is op de camerabeelden. Dat leek in eerste instantie te werken, maar daarna richtte het slachtoffer zich tegen verdachte en heeft verdachte geweld toegepast. De verdediging heeft gelet op deze omstandigheden en straffen in soortgelijke zaken een lagere straf bepleit dan geëist door de officier van justitie. Voorgesteld is een deels voorwaardelijke taakstraf met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte staat daarvoor open.
Verdachte heeft verklaard dat hij na die avond niet meer uit is geweest. Hij heeft zijn opleiding om bij de [organisatie] te gaan werken bijna afgerond.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte is samen met vier medeverdachten betrokken geweest bij de mishandeling van aangever op straat. Deze vechtpartij kan worden aangemerkt als uitgaans geweld.
Nadat aangever door de beveiliger bij de ingang, één van de medeverdachten, de toegang tot [café] was geweigerd ontstond er onenigheid bij de ingang van het café. Dit vormde de aanleiding voor de vechtpartij. Aangever zag zich al snel geconfronteerd met een grote groep die zich tegen hem richtte. Door vijf ervan – verdachte en de medeverdachten – werd hij geslagen en geschopt. Van alle geweldshandelingen acht de rechtbank het kapotslaan van het glas op het hoofd van aangever, de harde slag tegen het achterhoofd waarna aangever op de grond valt, en de schop met geschoeide voet tegen het hoofd het meest ernstig.
Door verdachte is gewezen op het irritante gedrag van aangever, dat de aanleiding zou zijn geweest van deze geweldsuitbarsting. De rechtbank wil aannemen – ook op basis van andere verklaringen hierover in het dossier – dat verdachte vervelend was, maar dat rechtvaardigt niet deze gewelddadige reactie van verdachte en de medeverdachten. Aangever was zichtbaar dronken en van een café-medewerker of beveiliger mag worden verwacht dat men met zulke personen om kan gaan. Verder hebben zich medeverdachten in dit conflict gemengd die daar helemaal niet bij betrokken waren, waardoor de situatie verder is geëscaleerd.
Door de openlijke geweldpleging heeft aangever verwondingen opgelopen aan de achterkant van zijn hoofd, waar glas uit werd verwijderd. De wonden zijn daarna gehecht. Verder had hij ten tijde van de aangifte pijn aan zijn rug, heup, knie en neus, en had hij verwondingen aan zijn lippen. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel van aangever relatief beperkt is gebleven, gelet op het uitgeoefende geweld op met name zijn hoofd. Er zijn immers ook gevallen bekend waarbij slachtoffers ernstiger letsel oplopen of zelfs het leven laten als gevolg van uit de hand gelopen uitgaans geweld.
De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld, als gevolg daarvan lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Daarbij heeft dit soort uitgaans geweld grote negatieve invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie in de openbare ruimte wordt hierdoor versterkt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn gedrag hieraan heeft bijgedragen.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder in contact is geweest met justitie. Verdachte was zelfs kort voor het bewezenverklaarde feit nog veroordeeld door de politierechter. Hij heeft dit feit gepleegd in de proeftijd van het bij deze veroordeling opgelegde voorwaardelijk strafdeel.
Reclassering Nederland heeft in het adviesrapport van 14 oktober 2024 naar voren gebracht dat er problemen zijn geconstateerd op de leefgebieden dagbesteding, financiën, sociaal netwerk en middelengebruik. Het risico op herhaling wordt ingeschat op gemiddeld, evenals het risico op letsel. De reclassering heeft geadviseerd een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daarbij de volgende bijzondere voorwaarden te stellen:
  • Een meldplicht bij de reclassering;
  • Actief deelnemen aan de gedragsinterventie Cova of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden;
  • Zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald en/of onbetaald werk, met een vaste structuur.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de strafmaat en -modaliteit heeft de rechtbank gelet op het voorgaande, alsmede op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gekeken naar de rol van verdachte tijdens het geweldsincident. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en aangever, na de weigering hem toe te laten in het café, in eerste instantie met elkaar in gesprek zijn. Aangever loopt na dit gesprek met een medewerker van sfeerbeheer rustig mee naar de overkant van de straat. Dat past naar het oordeel van de rechtbank bij de verklaring van verdachte dat hij heeft geprobeerd aangever rustig te krijgen, zodat de rechtbank uitgaat van verdachtes intentie tot de-escaleren. Verder is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte toegepaste geweld, afgezet tegen de hierboven expliciet aangehaalde geweldshandelingen, als beperkter van ernst kan worden aangemerkt. Daarbij komt dat na het plegen van het bewezenverklaarde feit verdachte zelf zijn gedrag heeft aangepast door niet meer uit te gaan. Ook is hij dicht bij het afronden van zijn opleiding om te kunnen gaan werken bij de [organisatie] .
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd onvoldoende recht doet aan die omstandigheden en dat die strafmodaliteit mogelijk kan bijdragen aan de instandhouding van de geconstateerde problemen op de genoemde leefgebieden.
De rechtbank zal daarom gelet op het voorgaande aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 150 uur met aftrek van voorarrest, waarvan 75 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk is gelet op de geconstateerde problemen op met name de leefgebieden dagbesteding, financiën en sociaal netwerk.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 3 maart 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat in die zaak geen sprake was van letsel door geweld. Sinds de huidige verdenking is er niks meer gebeurd. Verdachte heeft de zorg voor zijn broertjes. Het gaat goed met hem. Verder is de proeftijd bijna afgelopen. Tenuitvoerlegging op dit moment is daarom niet redelijk. Het verzoek is om in plaats van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, de proeftijd te verlengen. Dat geeft verdachte ook de gelegenheid om zijn cursussen voor de functie bij de [organisatie] af te ronden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal dat ook doen. Gelet op de hierboven aangehaalde persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.714,85, waarvan
€ 714,85 voor materiële schade en € 5.000,- voor immateriële schade.
De verdediging heeft over de gevorderde materiële schade naar voren gebracht dat de posten niet zijn onderbouwd met aankoopbonnen, en komen de kosten voor pijnstilling hoog voor.
De gevorderde immateriële schade is in verhouding tot soortgelijke zaken fors. De verdediging heeft daarom verzocht dat bedrag te matigen naar eigen inzicht.
Eigen schuld
Door de verdediging is gewezen op het gedrag van de benadeelde partij voorafgaand en ten tijde van het bewezenverklaarde feit, waardoor hij een aandeel zou hebben gehad in het ontstaan van het geweldsincident.
Voor zover de verdediging daarmee zou betogen dat de schade mede een gevolg is van gedragingen van de benadeelde partij zelf, slaagt dit beroep op eigen schuld niet. Ervan uitgaande dat aangever het geweld heeft uitgelokt door het uiten van nare opmerkingen en bedreigingen, was de reactie van verdachte en de medeverdachten in de gegeven omstandigheden zo buiten proportie dat de schade wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten geheel voor rekening van verdachte en de medeverdachten dient te blijven.
Beoordeling van de gevorderde schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
-
Materiële schade
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat de pijnstilling niet alleen ziet op paracetamol, maar (ook) op diclofenac en littekencrème voor de littekens op zijn hoofd. Van het shirt en het horloge had hij geen aankoopbonnen (meer), zodat deze posten zijn onderbouwd met informatie over de aankoopsom van een soortgelijk shirt en horloge.
De gevorderde materiële schade staat naar het oordeel van de rechtbank in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde verweren onvoldoende grond om een lager schadebedrag toe te kennen dan gevorderd, zodat zij de gevorderde materiële schade in zijn geheel zal toewijzen.
-
Immateriële schade
Als gevolg van het incident heeft verdachte verwondingen opgelopen aan zijn hoofd, waarvoor medisch ingrijpen, namelijk het hechten van die verwondingen, nodig was. Als gevolg van deze verwondingen heeft de benadeelde partij littekens op zijn hoofd. Verder blijkt uit de aangifte, de foto’s van het letsel en de onderbouwing van de vordering dat hij ook ander – minder ernstig – letsel heeft opgelopen. Ook heeft hij blijkens de onderbouwing van de vordering op dit punt psychische last ondervonden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank oordeelt in dit stadium, gelet op de aard en ernst van het letsel en de overige omstandigheden van het geval, een vergoeding voor het immaterieel nadeel van € 2.500,- billijk en zal dit bedrag toewijzen.
Totaal
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank gelet op het voorgaande toewijsbaar tot een bedrag van € 3.214,85, waarvan € 714,85 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade.
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat in beginsel geldt dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Nu niet alle verdachten maandelijks inkomsten hebben uit werk of uitkering zal zowel met of zonder toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, de betaling van de toegewezen vordering in dat geval neerkomen op de verdachten die wel maandelijkse inkomsten hebben. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat onderlinge verrekening tussen alle verdachten een complexe situatie op zal leveren. De rechtbank zal daarom het totale schadebedrag in gelijke delen over de verdachten verdelen. De rechtbank zal verdachte gelet hierop veroordelen tot het betalen aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 3.214,85 : 5 = € 642,97.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van dit schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank gelet op het voorgaande toewijsbaar tot een bedrag van € 3.214,85, waarvan € 714,85 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade.
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat in beginsel geldt dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Nu niet alle verdachten maandelijks inkomsten hebben uit werk of uitkering zal zowel met of zonder toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, de betaling van de toegewezen vordering in dat geval neerkomen op de verdachten die wel maandelijkse inkomsten hebben. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat onderlinge verrekening tussen alle verdachten een complexe situatie op zal leveren. De rechtbank zal daarom het totale schadebedrag in gelijke delen over de verdachten verdelen. De rechtbank zal verdachte gelet hierop veroordelen tot het betalen aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 3.214,85 : 5 = € 642,97.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van dit schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde
geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren, subsidiair 75 (vijfenzeventig) dagen vervangende hechtenis, waarvan 75 (vijfenzeventig) uren, subsidiair 37 (zevenendertig) dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland (Rooseveltlaan 148, 4624 DE Bergen op Zoom); verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cova, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald en/of onbetaald werk, met een vaste structuur;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 3 maart 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-315613-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 642,97 (zeshonderdtweeënveertig euro en zevenennegentig cent), waarvan € 142,97 (honderdtweeënveertig euro en zevenennegentig cent) aan materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
13 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
€ 642,97 (zeshonderdtweeënveertig euro en zevenennegentig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 12 (twaalf) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 oktober 2024.
Mr. J.P.E. Mullers en mr. A.J. Moggré-Hengst zijn niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Roosendaal
openlijk, te weten, op de Markt , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer]
- met kracht bij/rond de keel vast te pakken, en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen en/of op het hoofd en/of het overig(e)
lichaam(sdelen) te slaan en/of stompen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet) tegen en/of op het hoofd
en/of het overig(e) lichaam(sdelen) te trappen en/of schoppen, en/of
- met een glas, althans een dergelijk scherp voorwerp, tegen/op het hoofd te slaan
en/of gooien, en/of
- met kracht tegen een muur te duwen/brengen, en/of
- zijn shirt, welke die [slachtoffer] aan had, kapot te trekken/scheuren;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )