ECLI:NL:RBZWB:2024:7549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
C/02/426996 / KG ZA 24-473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing en voorlopige zorg- en contactregeling in kort geding

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een kort geding uitspraak gedaan over de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de vrouw en de vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren, vorderde dat de minderjarige voorlopig aan haar zou worden toevertrouwd en dat er een zorg- en contactregeling zou worden vastgesteld. De man, die de minderjarige erkend heeft, voerde verweer tegen de vordering van de vrouw, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen vaststaat. De minderjarige verblijft bij de vrouw en de man heeft zich niet verzet tegen de voorlopige toevertrouwing aan de vrouw. De voorzieningenrechter heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige vanaf 17 november 2024 eenmaal per veertien dagen contact met elkaar zullen hebben. De regeling houdt in dat de man de minderjarige op zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur zal zien, met aanvullende afspraken voor de Kerstdagen en Nieuwjaarsdag. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/426996 / KG ZA 24-473
5 november 2024
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren te Breda,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de vordering te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van
28 oktober 2024 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens is verschenen de man in persoon. Verder is verschenen een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna te noemen [minderjarige] .
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. [minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.De vordering

3.1.
De vrouw man vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [minderjarige] voorlopig aan haar toe te vertrouwen;
II. een voorlopige zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen (in de vorm van een opbouwregeling) inhoudende:
  • vanaf het eerste weekend tot 29 december 2024 een zorg- en contactregeling van één keer per veertien dagen op zondag tussen 12.00 uur en 16.00 uur;
  • vanaf het weekend van 11 januari 2025 zal deze dan worden uitgebreid naar één keer per veertien dagen van zaterdagmiddag 12.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur tot het weekend van 22/23 maart 2025;
  • vanaf het weekend vanaf 4 april 2025 zal de zorg- en contactregeling verder worden uitgebreid naar één keer per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur;
  • een regeling voor de Kerstdagen en Oud & Nieuw voor dit jaar vast te stellen inhoudende: dat [minderjarige] eerste kerstdag bij de vrouw zal verblijven en tweede kerstdag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij de man en voor wat betreft Oud & Nieuw dat [minderjarige] op Oudjaarsdag tot Nieuwjaarsdag 10.00 uur bij de vrouw verblijft en op Nieuwjaarsdag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij de man.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Het is partijen niet gelukt om met elkaar tot afspraken te komen betreffende een ouderschapsplan voor [minderjarige] . De vrouw vindt dat er structureel omgang moet zijn tussen [minderjarige] en de man. Die omgang moet middels een zorg- en contactregeling (hierna: de zorgregeling) in de komende periode worden opgestart, waarbij een opbouwregeling moet worden opgesteld. Zo’n regeling is van belang, daar [minderjarige] volgens de vrouw last heeft van de nieuwe situatie, te weten de beslissing van de man om direct met zijn nieuwe partner te gaan samenwonen. Die omstandigheid is weer een verandering voor [minderjarige] . Zij heeft in de afgelopen maanden al heel veel veranderingen meegemaakt. Naar de mening van de vrouw is het zowel voor [minderjarige] als voor partijen zelf belangrijk dat er op korte termijn duidelijkheid komt betreffende de invulling van de zorg- en contactregeling, aan wie zij wordt toevertrouwd en hoe de invulling van de Kerstdagen en Oud & Nieuw eruit zullen gaan zien. De vrouw merkt nog op dat er sprake is van een slechte communicatie tussen partijen, waarbij haar grenzen door de man niet worden gerespecteerd. De vrouw acht het daarom voor hun toekomstige wijze van communiceren van belang, dat partijen worden doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod, mede omdat de vrouw binnenkort zal bevallen van het tweede kind van partijen en zij met elkaar ook voor hem afspraken zullen moeten kunnen maken.
3.3.
De man voert (deels) verweer tegen de vordering van de vrouw.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, aan dat in het verleden de omgangscontacten tussen hem en [minderjarige] altijd goed verliepen. Hij begrijpt daarom niet waarom de vrouw de met elkaar afgesproken zorgregeling heeft stopgezet. Inmiddels heeft de man [minderjarige] al zo’n zeven weken niet gezien. De man wil een regeling waarbij [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen bij hem verblijft. Hierbij is het ook van belang dat de man de omgang met [minderjarige] wil combineren met de omgang die hij heeft met zijn zoon uit een eerdere relatie. De zorgregeling met deze zoon betreft een verblijf bij hem van een weekend per twee weken. De eerst volgende omgang met de zoon is in het weekend van 3 november 2024. Volgens de man is hij zelfstandig ondernemer en kan hij lastig tijd vrijmaken om ook doordeweeks geregeld omgang te kunnen hebben met [minderjarige] . Daarnaast is het voor hem, vanwege schulden, financieel niet haalbaar om steeds tussen [woonplaats 2] en [woonplaats 1] heen en weer te rijden. Wel is de man bereid om af en toe doordeweeks naar zijn in [woonplaats 1] wonende moeder te rijden, alwaar hij contact met [minderjarige] kan hebben. Voor wat betreft de Kerstdagen en Oud en Nieuw zou de man graag willen dat [minderjarige] ook een dag bij hem en zijn ouders zou kunnen dineren. De man erkent dat het partijen nog niet is gelukt om met elkaar tot afspraken te komen betreffende een ouderschapsplan voor [minderjarige] . De man verklaart zich bereid om alsnog met de vrouw om de tafel te gaan bij een mediator.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen vast.
4.2.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw. De man verweert zich niet tegen de vordering van de vrouw om [minderjarige] voorlopig aan haar toe te vertrouwen. Deze vordering ligt daarom voor toewijzing gereed.
4.3.
Door de Raad is aan partijen meegegeven dat het vanuit het ontwikkelperspectief van [minderjarige] , mede gelet op haar nog erg jonge leeftijd, het meest in haar belang is om tussen de man en [minderjarige] frequenter contacten, waarbij gedacht wordt aan meerdere momenten per week, te laten plaatsvinden dan eenmaal per veertien dagen. Het wordt voor [minderjarige] anders lastig is om een goede hechtingsrelatie met haar vader op te bouwen. Hierbij is het ook van belang dat als de zoon van partijen wordt geboren de man ook met hem meermalen per week contact heeft.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar over de zorgregeling het volgende afgesproken:
- de omgang tussen de man en [minderjarige] zal worden hervat op zondag 3 november 2024 van 12.00 uur tot 19.00 uur;
- op tweede kerstdag en nieuwjaarsdag verblijft [minderjarige] bij de man 10.00 uur tot 19.00 uur;
- partijen zijn bereid om ergens in januari 2025 te starten met een weekendregeling voor de zorgregeling, inhoudende een contact gedurende een weekend in de twee weken;
- de man zal bij de uitvoering van de zorgregeling [minderjarige] bij de vrouw ophalen en bij haar terugbrengen. Deze afspraak geldt voor de resterende periode van de zwangerschap en de periode dat de vrouw nodig heeft om van de bevalling van de zoon van partijen te herstellen;
- de vrouw is bereid om daarna het brengen naar de man of het ophalen bij hem van [minderjarige] voor haar rekening te nemen. Partijen zijn in staat om hierover met elkaar nadere afspraken te maken.
Over hoe verder zijn partijen er niet geheel uitgekomen.
4.5.
De voorzieningenrechter zal gezien het belang van [minderjarige] in lijn met de afspraken en wensen van partijen een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vaststellen, inhoudende dat zij:
- met ingang van 17 november 2024 eenmaal per veertien dagen, telkens op zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij de man zal verblijven;
  • op tweede kerstdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man zal verblijven;
  • op nieuwjaarsdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man zal verblijven;
  • vanaf het weekend van 11 januari 2025 eenmaal per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man zal verblijven;
  • vanaf het weekend van 4 april 2025 eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man zal verblijven.
Bij deze regeling geldt tevens de bepaling dat de man [minderjarige] bij de vrouw zal ophalen en terugbrengen. Zodra de vrouw is hersteld van de bevalling van de zoon van partijen kunnen zij met elkaar afspreken dat het halen en brengen onder elkaar wordt verdeeld.
4.6.
De voorzieningenrechter gaat er hierbij nadrukkelijk van uit dat partijen bij deze voorlopige regeling het tijdens de mondelinge behandeling door de Raad gegeven advies ter harte zullen nemen en dat zij er daarom voor zullen zorgen dat de man ook geregeld doordeweeks omgangscontacten met [minderjarige] , en na zijn geboorte, met de zoon zal hebben. Partijen zullen hier ook aandacht voor moeten hebben bij een door hen nader op te laten stellen ouderschapsplan.
4.7.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.8.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de vorderingen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de vrouw. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
4.9.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
vertrouwt de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , voorlopig toe aan de vrouw;
5.2.
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze zoals hiervoor onder 4.5 is overwogen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.