ECLI:NL:RBZWB:2024:7545

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
BRE 24/4240 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet gegrond tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Ziektewet en beslistermijn UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het verzet van de opposant gegrond verklaard. De zaak betreft een eerder vonnis van 17 juli 2024, waarin het beroep van de opposant tegen een besluit van het UWV niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen een maatregel in het kader van de Ziektewet, opgelegd door het UWV, omdat hij zich niet aan de regels voor het verkrijgen van een Ziektewetuitkering zou hebben gehouden. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn voor het UWV was verstreken op het moment dat de opposant zijn ingebrekestelling indiende. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting en dat de opposant de ingebrekestelling niet te vroeg heeft verstuurd. De rechtbank herstelt de procedure en draagt het UWV op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van de opposant. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank kent ook een proceskostenvergoeding van € 656,25 toe aan de opposant.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4240 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 op het verzet van

[opposant], uit [plaats], opposant, [1]
(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

in het geding tussen
opposant, tevens eiser,
(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2024 waarin de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De uitspraak gaat in dit geval ook over het beroep van opposant tegen het niet op tijd beslissen door UWV het bezwaarschrift van opposant van 1 december 2023 gericht tegen het besluit van UWV van 5 oktober 2023 waarin opposant een maatregel in het kader van de Ziektewet opgelegd krijgt, omdat hij zich niet aan de regels voor het krijgen van een Ziektewetuitkering heeft gehouden. Hij heeft zich volgens UWV niet aan deze regels gehouden, omdat hij er niet alles aan heeft gedaan om (zo lang mogelijk) loon van zijn werkgever te krijgen. Hij is namelijk op staande voet ontslagen.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Opposant heeft zich afgemeld voor de zitting en UWV is evenmin verschenen.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst of in de uitspraak van 17 juli 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 17 juli 2024
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant de ingebrekestelling te vroeg heeft verstuurd. Op het moment van de ingebrekestelling was de beslistermijn, volgens de rechtbank, nog niet verstreken.

Heeft opposant de ingebrekestelling te vroeg gestuurd?

5. Opposant voert in verzet aan dat de beslistermijn al wel verstreken was toen hij de ingebrekestelling verstuurde. Hij heeft namelijk op 1 december 2023 het bezwaarschrift ingediend bij UWV. In dit bezwaarschrift zijn al gronden van bezwaar aangevoerd. Hierdoor is er, in tegenstelling tot wat de rechtbank oordeelt in haar uitspraak van 17 juli 2024, geen sprake van een verzuim zoals bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. De rechtbank gaat er, volgens opposant, dan ook onterecht vanuit dat de beslistermijn opgeschort is geweest. UWV heeft opposant in de brief van 14 februari 2024 enkel de mogelijkheid gegeven om de al aanwezige bezwaargronden aan te vullen. Volgens opposant is de beslistermijn verstreken op 11 april 2024.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat opposant de ingebrekestelling niet te vroeg heeft verstuurd. De beslistermijn begint te lopen op de dag na de ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus op 2 december 2023 (en dus niet op 17 november 2023, waar de rechtbank in haar uitspraak van 17 juli 2024 vanuit is gegaan), omdat in dit geval het bezwaarschrift na de bezwaartermijn is ingediend. Het bezwaarschrift van 1 december 2023 bevat, zoals door opposant terecht is aangevoerd, al bezwaargronden. De beslistermijn van 13 weken [3] loopt dan tot en met 1 maart 2024. Met de brief van 28 februari 2024 heeft UWV de beslistermijn met zes weken verlengd, waardoor de beslistermijn eindigde op 12 april 2024. Opposant heeft de ingebrekestelling op 22 april 2024 verstuurd en deze is ook op die dag ontvangen door UWV. Dit is dus na afloop van de beslistermijn. De verzetsgrond van opposant, dat hij de ingebrekestelling niet te vroeg heeft verstuurd, slaagt.
Conclusie over het verzet
6. Uit de beoordeling van de grond van het verzet volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 17 juli 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat die uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.

Beoordeling door de rechtbank van het beroep

7. Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep van opposant (hierna te noemen eiser). [4]
8. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [5]
9. De rechtbank beoordeelt of UWV niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van eiser van 1 december 2023 tegen het besluit van 5 oktober 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is het beroep gegrond?
10. Het beroep is gegrond
.Eiser heeft het bezwaar ingediend op 1 december 2023. De rechtbank heeft onder 5.1 al vastgesteld dat de beslistermijn voorbij is en dat eiser UWV op 22 april 2024 in gebreke heeft gesteld. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan UWV opgelegd?
11. Omdat UWV, voor zover bij de rechtbank bekend is, nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat UWV dit alsnog moet doen.
11.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De rechtbank ziet hier geen aanleiding toe, gelet op het feit dat er al bijna elf maanden verstreken zijn sinds de indiening van het bezwaarschrift. UWV moet dus binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit op bezwaar nemen.
Welke dwangsom wordt aan UWV opgelegd?
12. De rechtbank bepaalt dat UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
13. Eiser heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [6]
13.1.
UWV heeft de hoogte van de bestuurlijke dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 22 april 2024 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat UWV het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsom moet betalen.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, dat UWV de onder 11.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan UWV de onder 12 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door UWV reeds verbeurde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 13.1 berekend.
14.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 656,25 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzetschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt UWV op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat UWV het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt UWV tot betaling van € 656,25 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 74 van de Ziektewet.
4.Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
5.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
6.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.