In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het verzet van de opposant gegrond verklaard. De zaak betreft een eerder vonnis van 17 juli 2024, waarin het beroep van de opposant tegen een besluit van het UWV niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen een maatregel in het kader van de Ziektewet, opgelegd door het UWV, omdat hij zich niet aan de regels voor het verkrijgen van een Ziektewetuitkering zou hebben gehouden. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn voor het UWV was verstreken op het moment dat de opposant zijn ingebrekestelling indiende. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting en dat de opposant de ingebrekestelling niet te vroeg heeft verstuurd. De rechtbank herstelt de procedure en draagt het UWV op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van de opposant. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank kent ook een proceskostenvergoeding van € 656,25 toe aan de opposant.