In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 december 2022 over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had op 4 augustus 2022 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke bij het primaire besluit van 17 augustus 2022 was toegekend voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 oktober 2022. Eiser maakte bezwaar tegen het bestreden besluit, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Dit betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk op de zaak ingaat. Eiser had aangevoerd dat hij procesbelang had, omdat hij in het verleden procedures tegen het UWV had gevoerd en dat er zaken naar voren kwamen die mogelijk relevant waren voor toekomstige procedures. Echter, de rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op het recht van eiser op een WW-uitkering en dat er geen feitelijke betekenis meer is voor de beoordeling van het beroep, aangezien het UWV de uitkering al had toegekend.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, en openbaar gemaakt op 5 november 2024.