ECLI:NL:RBZWB:2024:7541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
23/751 WW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in WW-uitkering geschil

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 december 2022 over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had op 4 augustus 2022 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke bij het primaire besluit van 17 augustus 2022 was toegekend voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 oktober 2022. Eiser maakte bezwaar tegen het bestreden besluit, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Dit betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk op de zaak ingaat. Eiser had aangevoerd dat hij procesbelang had, omdat hij in het verleden procedures tegen het UWV had gevoerd en dat er zaken naar voren kwamen die mogelijk relevant waren voor toekomstige procedures. Echter, de rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op het recht van eiser op een WW-uitkering en dat er geen feitelijke betekenis meer is voor de beoordeling van het beroep, aangezien het UWV de uitkering al had toegekend.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, en openbaar gemaakt op 5 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/751 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Het UWV
(gemachtigde: mr. N. Regragui).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 december 2022 over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 4 augustus 2022 een aanvraag voor een uitkering op grond van de WW ingediend. Bij het primaire besluit van 17 augustus 2022 is een WW-uitkering toegekend voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 oktober 2022. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de WW-uitkering, de duur van ervan of de hoogte ervan. Over het deel van het primaire besluit dat ziet op “uw plichten met een uitkering” heeft het UWV overwogen dat eiser in dat besluit is geïnformeerd over zijn rechten en plichten in het kader van de uitkering. De rechten en plichten zijn van algemene orde en van toepassing op iedereen die recht heeft op een WW-uitkering en dus niet alleen op eiser.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
3. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft iemand procesbelang als wat hij of zij nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1]
5. Eiser vindt dat hij procesbelang heeft bij zijn beroep. Eiser heeft namelijk in de periode 2011 tot en met 2013 procedures gevoerd tegen het UWV en in deze procedure zijn zaken naar voren gekomen die zien op die periode. Volgens eiser is gebleken dat de communicatie van het UWV niet goed loopt, en dat is iets dat hij in bredere context wil aankaarten. Daarnaast komen uit de huidige procedure feiten naar voren die mogelijk van belang zijn voor een toekomstige zaak. Eiser ziet zijn belang in deze zaak ook als onderdeel van een breder belang, namelijk zijn belang tegen overheidsorganisaties in het algemeen en in de grote lijnen. Verder heeft eiser verzocht dat de taken die hij moest verrichten tijdens het ontvangen van de WW-uitkering als “voldaan” worden gekwalificeerd.
6. De rechtbank stelt voorop, en heeft dit ter zitting ook met partijen besproken, dat uitsluitend het bestreden besluit ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Het beroep gaat dus alleen over het recht van eiser op een WW-uitkering. Aangezien het UWV aan eiser de gevraagde WW-uitkering heeft toegekend en eiser niets heeft aangevoerd over de ingangsdatum, de duur of de hoogte van de uitkering, kan een beoordeling van het beroep voor hem geen feitelijke betekenis meer hebben. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd ziet niet op het bestreden besluit en kan evenmin tot procesbelang leiden.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Daarom beoordeelt de rechtbank de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier op 5 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2024.