ECLI:NL:RBZWB:2024:7512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
10994383 CV EXPL 24-853 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en geschil over prijsafspraak in opdrachtsovereenkomst

In deze civiele zaak vordert eiseres, een B.V., dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 8.923,56, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht die op 6 juni 2023 is gesloten, waarbij eiseres werkzaamheden heeft verricht voor gedaagde. Gedaagde betwist de verschuldigdheid van de facturen en stelt dat er een prijsafspraak is gemaakt van € 1.500,00 voor de werkzaamheden. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de facturen verschuldigd is, omdat eiseres voldoende bewijs heeft geleverd van de uitgevoerde werkzaamheden en gedaagde niet heeft aangetoond dat er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van eiseres. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe en legt gedaagde de proceskosten op. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10994383 \ CV EXPL 24-853
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: AGIN Timmermans,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 april 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 24 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 6 juni 2023 een overeenkomst gesloten, waarop de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn.
2.2.
[eiseres] heeft op 23 juni 2023 een e-mailbericht naar [gedaagde] , waarin het volgende, voor zover van belang, is opgenomen:
“[…] Zojuist sprak ik jou, [gedaagde] . Ter voorkoming van misverstanden herhaal ik hier kort wat ik ook in dat gesprek aangaf.
Ik ben bij deze zaak enkel betrokken voor wat betreft:
- de uit vaststellingsovereenkomst uittreding volgende toedeling van het registergoed (het [schip] );
- de te sluiten geldleningsovereenkomst met (een vennootschap van) de heer [naam] ;
- het royeren van de oude hypotheekrechten op de registergoederen (het [schip] en [adres] ).
- het vestigen van nieuwe hypotheekrechten op de registergoederen (het [schip] en [adres] ).
[…]
De wijzigingen in het door de Kamer van Koophandel gehouden handelsregister (van v.o.f. naar eenmanszaak, dan wel man/vrouw v.o.f.) zullen niet door mij verzorgd worden.
De wijzigingen in de tenaamstelling van de (vis)vergunning(en) (van v.o.f. naar eenmanszaak, dan wel man/vrouw v.o.f.) zullen niet door mij verzorgd worden.[…]
Al onze werkzaamheden worden op uurbasis verricht. Mijn uurtatief bedraagt EUR 325, dat van mijn [medewerkster] , die een belangrijk deel van de werkzaamheden zal verrichten, EUR 250. De uurtarieven van mijn andere medewerkers variëren van EUR 65 tot EUR 155. Alle bedragen exclusief BTW.
Zoals aan jou, [gedaagde] , toegezegd zal ik in deze zaak een korting van 25% op gemelde uurtarieven in rekening brengen. […]”
2.3.
[eiseres] heeft de volgende facturen bij [gedaagde] in rekening gebracht, welke door [gedaagde] onbetaald zijn gelaten:
Factuurnummer
Factuurdatum
Factuurbedrag
[factuurnummer 1]
06-11-2023
€ 4.803,40
[factuurnummer 2]
20-11-2023
€ 851,68
[factuurnummer 3]
08-12-2023
€ 2.298,70
2.4.
Op 11 december 2023 heeft [gedaagde] de opdracht ingetrokken.
2.5.
[gedaagde] laat op 9 februari 2024 in een e-mailbericht het volgende aan de incassogemachtigde van [eiseres] weten:
“Wij zouden hoe dan ook willen betalen maar omdat ons bedrijf in zwaar weer verkeerd zou ik niet weten hoe hieraan te moeten voldoen.
Een betalingsregeling zal ook zeer lastig worden.”
2.6.
Partijen zijn op 20 februari 2024, op verzoek van [gedaagde] , een betalingsregeling overeengekomen. [gedaagde] is deze betalingsregeling niet nagekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om € 8.923,56 (€ 7.953,78 aan hoofdsom + € 772,69 aan buitengerechtelijke incassokosten + € 197,09 aan wettelijke handelsrente tot aan 27 februari 2024) aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.953,78 vanaf 27 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening, alsook de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Zij heeft in opdracht van [gedaagde] verschillende werkzaamheden uitgevoerd, waarvoor [gedaagde] de in rekening gebrachte facturen is verschuldigd. [gedaagde] is in verzuim met zijn betalingsverplichting. Omdat er sprake is van een handelsovereenkomst, is [gedaagde] daarom de wettelijke handelsrente aan [eiseres] verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer. [gedaagde] erkent dat er een overeenkomst is en dat hij de facturen niet heeft betaald. Echter, hij stelt dat hij de vordering niet hoeft te voldoen vanwege een tekortkoming aan de kant van [eiseres] . Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] onjuist advies gegeven over het overschrijven van een visvergunning en was er bovendien sprake van gebrekkige communicatie door [eiseres] . Daarnaast beweert [gedaagde] dat er een prijsafspraak is gemaakt, waarbij was overeengekomen dat hij voor de werkzaamheden een bedrag van € 1.500,00 aan [eiseres] zou betalen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tekortkoming?
4.1.
Vooropgesteld wordt dat een eventuele wanprestatie van een partij de andere partij niet bevrijdt van de overeengekomen tegenprestatie, in dit geval de betaling van de overeengekomen prijs voor de werkzaamheden. Een verplichting uit een overeenkomst komt dus niet te vervallen louter op grond van een (gestelde) ondeugdelijkheid van een geleverde prestatie.
4.2.
Voor zover [gedaagde] stelt dat hij een (tegen)vordering heeft op [eiseres] , omdat hij beweert dat hij schade heeft geleden door slecht werk aan de kant van [eiseres] , overweegt de kantonrechter het volgende. Aangezien [gedaagde] stelt dat [eiseres] zijn werk niet goed uitvoert en zich beroept op het rechtsgevolg daarvan, namelijk het betalen van schadevergoeding, moet hij voldoende feiten en omstandigheden aandragen waaruit blijkt dat er sprake is van een tekortkoming. [gedaagde] stelt dat er een discussie is ontstaan over de overschrijving van een visvergunning, waarbij [eiseres] volgens [gedaagde] ten onrechte erop aandringt dat de vergunning op naam van [gedaagde] wordt gezet. [eiseres] betwist dit en verklaart dat de overschrijving noodzakelijk is voor het vestigen van een hypotheek. Gezien deze gemotiveerde betwisting had [gedaagde] zijn standpunt nader moeten onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Het is de kantonrechter verder duidelijk geworden dat [gedaagde] teleurgesteld is over de handelswijze van [eiseres] . Hij ervaart het contact als stroef en meent dat er onvoldoende overleg is geweest over de mogelijkheid tot overschrijving van de visvergunning, wat voor hem een belangrijk punt van ergernis is. [gedaagde] heeft echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit ertoe leidt dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
4.3.
De kantonrechter neemt daarnaast het volgende in aanmerking. In zijn e-mail van 23 juni 2023 (zie onder 2.2) geeft [eiseres] concreet aan welke werkzaamheden hij in opdracht van [gedaagde] zal uitvoeren. Hij heeft bovendien afdoende aangetoond dat hij deze werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Uit de inhoud van deze e-mail blijkt verder dat het niet tot zijn taak behoort om de tenaamstelling van de visvergunning te regelen. Als er, zoals [gedaagde] stelt, een probleem is met de wijziging van de tenaamstelling, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dit op een eerder moment kenbaar te maken. [gedaagde] brengt dit echter pas in december 2023 naar voren. Dit laat onverlet dat de door [eiseres] verrichte werkzaamheden conform de overeenkomst zijn uitgevoerd. Van enige tekortkoming aan de kant van [eiseres] is dus geen sprake.
Prijsafspraak?
4.4.
[gedaagde] stelt dat, indien hij wel een vergoeding aan [eiseres] verschuldigd is, partijen bij het sluiten van de overeenkomst een prijsafspraak hebben gemaakt. Volgens hem vraagt [eiseres] hoeveel hij kan betalen, waarop [gedaagde] €1.500,00 antwoordt. [eiseres] betwist dit en stelt dat hij nooit prijsafspraken maakt en dat ook nu niet heeft gedaan. Hij verwijst naar zijn opdrachtbevestiging van 23 juni 2023 (zie onder 2.2.), waarin hij het uurtarief, een korting van 25% en de wijze van factureren bevestigt. Deze e-mail is door [gedaagde] ontvangen en ook niet verder door [gedaagde] betwist. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om met nadere feiten en omstandigheden te komen, waarmee zijn standpunt dat partijen een prijsafspraak zijn overeengekomen duidelijk wordt. In plaats daarvan blijkt dat [gedaagde] in zijn e-mail van 9 februari 2024 (zie onder 2.9) aangeeft dat hij de factuur van [eiseres] hoe dan ook wil betalen, zonder daarbij te refereren aan een prijsafspraak. [gedaagde] brengt het bestaan van een eventuele prijsafspraak pas in de loop van de procedure naar voren. De kantonrechter oordeelt daarom dat de prijsafspraak niet is komen vast te staan en dat [gedaagde] de factuur van € 7.953,78 aan [eiseres] is verschuldigd.
Nevenvorderingen
4.5.
[gedaagde] is in gebreke met zijn betalingsverplichting om de facturen (tijdig) aan [eiseres] te voldoen. Omdat er sprake is van een handelsovereenkomst, is [gedaagde] de wettelijke handelsrente aan [eiseres] verschuldigd. Het bedrag van € 197,09 aan wettelijke handelsrente is daardoor toewijsbaar, net als de wettelijke handelsrente over € 7.953,78 vanaf 27 februari 2024 tot aan het moment dat de vordering is betaald.
4.6.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, waarvoor aan de wettelijke eisen is voldaan. Omdat het gevorderde bedrag het in het Besluit buitengerechtelijke incassokosten vastgestelde maximum niet overschrijdt, wordt € 821,18 toegewezen.
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.453,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 8.923,56, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 7.953,78, met ingang van 27 februari 2024, tot de dag dat de vordering volledig is betaald,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.453,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.