ECLI:NL:RBZWB:2024:7477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
11029518 CV EXPL 24-1682
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. De Graauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de koop van een tweedehands auto en de gevolgen voor ontbinding en terugbetaling

In deze zaak heeft eiser, een consument, een Ford Fiësta gekocht van gedaagde, een verkoper die handelt in het kader van zijn handelsactiviteit. Na de aankoop, die plaatsvond op 25 april 2023, heeft eiser binnen een jaar problemen ondervonden met de auto, waaronder een defect aan de distributieriem en later de motor. Eiser heeft gedaagde in kennis gesteld van de gebreken en heeft verzocht om herstel, maar gedaagde heeft hier geen gevolg aan gegeven. Eiser heeft vervolgens de overeenkomst ontbonden en vordert terugbetaling van de koopprijs van € 7.550,00, evenals een bedrag van € 750,00 dat zij heeft betaald voor reparaties. De kantonrechter oordeelt dat de auto niet voldeed aan de koopovereenkomst, omdat de gebreken zich binnen een jaar na aflevering hebben geopenbaard. Gedaagde heeft niet aangetoond dat de auto bij aflevering aan de overeenkomst voldeed, en de kantonrechter concludeert dat er geen uitzonderingen op het wettelijke vermoeden van non-conformiteit van toepassing zijn. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot terugbetaling van de koopprijs toe, maar wijst de vordering tot terugbetaling van de reparatiekosten af, omdat eiser haar standpunt hierover niet voldoende heeft onderbouwd. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11029518 \ CV EXPL 24-1682
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van:
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. I.A. van Rooij,
toevoeging: [nummer] ,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [bedrijf van gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.V. Rafaela.
Korte samenvatting
Deze zaak gaat over de auto die [eiser] van [gedaagde] heeft gekocht. De vraag is of deze auto voldoet aan de koopovereenkomst tussen partijen. Binnen een jaar waren er namelijk problemen met de distributieriem en later ook met de motor. Volgens de wet wordt in dat geval, als afwijkingen zich binnen een jaar na de aflevering openbaren, vermoed dat deze al bestonden ten tijde van de aflevering. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, maar de kantonrechter oordeelt dat die zich in dit geval niet voordoen. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs van € 7.550,00 en in de proceskosten van
€ 897,00. Het bedrag van € 750,00 dat [eiser] heeft meebetaald aan een reparatie hoeft [gedaagde] niet terug te betalen. De redenen voor het oordeel van de kantonrechter zijn in paragraaf 4 van dit vonnis uitgebreid toegelicht.
Leeswijzer
Eerst wordt in paragraaf 1 kort opgesomd welke stappen er in deze procedure zijn gezet tot het moment van deze uitspraak. Daarna worden in paragraaf 2 een aantal feiten vermeld waarover partijen het eens zijn of die niet zijn betwist en die de kantonrechter belangrijk vindt voor de beoordeling van de zaak. In paragraaf 3 wordt kort uiteengezet wat de vordering van [eiser] precies inhoudt, wat zij daaraan ten grondslag heeft gelegd en wat [gedaagde] daartegen heeft aangevoerd. De uiteindelijke beslissing is vermeld in paragraaf 5 van dit vonnis.

1.De procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 26 maart 2024 met 9 producties;
- de conclusie van antwoord met 6 producties;
- het tussenvonnis van 29 mei 2024;
- de e-mail van mr. Van Rooij van 30 september 2024 met bijlage;
- de mondelinge behandeling van 30 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 25 april 2023 een Ford Fiësta (hierna: de auto) van [gedaagde] gekocht voor een bedrag van € 7.550,00. De auto dateert uit 2014 en de kilometerstand bedroeg ten tijde van de koop 109.000 km.
2.2.
Op 14 november 2023 is er contact geweest tussen partijen omdat er een probleem was met de auto. De auto is ter reparatie aangeboden aan [bedrijf 1] . Partijen hebben afgesproken het geoffreerde bedrag van € 1.500,00 ieder voor de helft te betalen. [eiser] heeft een bedrag van € 750,00 betaald aan [gedaagde] . De factuur van [bedrijf 1] bedroeg uiteindelijk € 2.860,75 en is door [gedaagde] betaald.
2.3.
Op 28 november 2023 is de auto opnieuw ter reparatie aangeboden aan [bedrijf 1] . Hieraan waren geen kosten verbonden.
2.4.
Op 25 december 2023 heeft [eiser] via WhatsApp aan [gedaagde] bericht dat ze een motormelding had en dat het de derde keer was dat de auto wat mankeerde. Ze heeft toen ook een foto van het dashboard van de auto gestuurd en ook meegedeeld dat zij haar geld terug wil.
2.5.
Op 28 december 2023 heeft [eiser] een offerte ontvangen van [bedrijf 2] . Onder “werkzaamheden/te leveren” is vermeld:
“- Motor rammelt en rattelt inwendig graag een diagnose stellen”.
In de offerte is vervolgens onder andere een motor opgenomen voor een bedrag van
€ 1.950,00 exclusief btw.
2.6.
Op 29 december 2023, en ook daarna, heeft [gedaagde] de claim van [eiser] afgewezen. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt. Op 26 maart 2024 is de dagvaarding aan [gedaagde] betekend.
2.7.
Op 30 september 2024, de dag van de mondelinge behandeling, heeft [eiser] [bedrijf 2] bezocht en is de offerte onder “werkzaamheden/te leveren” aangevuld als volgt:

- De drijfstang lagers liggen er volledig eruit.
- Oplossing is de complete motor vervangen.
- Oorzaak is een verstopte oliepomp zeef door een niet op tijd vervangen distributieriem.”

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert – kort samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 8.300,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat zij vanaf eind december 2023 niet meer met de auto kan rijden. Uit een diagnose van [bedrijf 2] volgt dat er hoge kosten gemaakt moeten worden om de auto weer te kunnen gebruiken. De motor is namelijk stuk en moet vervangen worden. Omdat dit gebrek zich binnen een jaar na de aflevering heeft geopenbaard, wordt vermoed dat de auto bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde (artikel 7:18a lid 2 BW). [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om de auto zelf te onderzoeken en de gebreken te herstellen, maar hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. [eiser] heeft de overeenkomst daarom ontbonden en vordert nu terugbetaling van de koopprijs van € 7.550,00.
Daarnaast vordert [eiser] terugbetaling van het bedrag van € 750,00 dat zij in november 2023 aan [gedaagde] heeft betaald. Deze vordering is voorwaardelijk, namelijk voor het geval ervan uitgegaan wordt dat de overeenkomst is ontbonden en de prestaties over en weer ongedaan gemaakt moeten worden. De auto gaat dan immers retour naar [gedaagde] met een nieuwe distributieriem. Subsidiair beroept [eiser] zich in dit geval op ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat de auto bij aflevering beantwoordde aan de overeenkomst. Het gebrek is pas ontstaan na bijna zeven maanden. De garantietermijn van drie maanden was op dat moment al verlopen. Bovendien had [eiser] toen al een bovengemiddeld aantal kilometers, namelijk 8.883 kilometer, met de auto gereden. Omdat de auto ook al 10 jaar oud is en [eiser] niet tijdig olie heeft toegevoegd, is de termijn van een jaar van artikel 7:18a lid 2 BW in dit geval niet van toepassing. Gelet op de aard van de zaak en de aard van de afwijking moet van die termijn afgeweken worden.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat [eiser] met de auto door is blijven rijden terwijl het lampje van de motor brandde. Zij heeft te laat actie ondernomen en daardoor is de distributieriem en later de motor beschadigd. De gebreken kunnen niet aan [gedaagde] worden toegerekend. De overeenkomst kan niet worden ontbonden en dus is [gedaagde] ook niet gehouden tot terugbetaling.
Mocht anders worden geoordeeld, dan meent [gedaagde] slechts gehouden te zijn tot terugbetaling van het bedrag van € 750,00, omdat [gedaagde] een groot deel van de reparatiekosten in november 2023 heeft betaald.
Kortom, [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 30 september 2024 de grondslag van haar vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 750,00 gewijzigd. [eiser] heeft hiertoe haar stellingen gewijzigd, in die zin dat de distributieriem in november 2023
nietvervangen blijkt te zijn. Dit heeft [bedrijf 2] aan haar meegedeeld, aldus [eiser] . Zij vordert het bedrag van € 750,00 daarom – nu onvoorwaardelijk, zo begrijpt de kantonrechter – terug op grond van onverschuldigde betaling, dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Consumentenkoop tweedehands auto
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het gaat om een consumentenkoop: de koop van een roerende zaak die is gesloten door [gedaagde] als verkoper die handelt in het kader van zijn handelsactiviteit, en [eiser] als koper, een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een dergelijke activiteit (artikel 7:5 lid 1 onder a BW).
Vereisten voor ontbinding van een consumentenkoop
4.2.
De kantonrechter overweegt dat de vordering van [eiser] gebaseerd is op ontbinding van de koopovereenkomst tussen partijen. [eiser] heeft weliswaar geen verklaring voor recht of ontbinding van de overeenkomst gevorderd, maar voor toewijzing van haar vordering tot ongedaanmaking (terugbetaling) is ontbinding wel vereist. Met andere woorden, een rechtsgeldige ontbinding ligt besloten in haar vordering en dus ook in beoordeling daarvan.
4.3.
De wet bepaalt dat ontbinding van een consumentenkoop mogelijk is als het afgeleverde niet beantwoordt aan de overeenkomst (artikel 7:22 lid 1 BW). Maar, een koper mag hier pas een beroep op doen als herstel of vervanging niet mogelijk is of niet van de verkoper verlangd kan worden, of als de verkoper aan een verzoek tot herstel of vervanging geen gevolg heeft gegeven (artikel 7:22 lid 2 BW).
Kortom, er zijn twee vragen die door de kantonrechter beantwoord moeten worden:
  • beantwoordt het afgeleverde (de auto) aan de koopovereenkomst tussen partijen?
  • heeft [gedaagde] gevolg gegeven aan een verzoek van [eiser] tot herstel of vervanging?
Auto beantwoordt niet aan de koopovereenkomst tussen partijen
4.4.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat wordt vermoed dat de auto bij aflevering niet beantwoordde aan de overeenkomst tussen partijen. Niet gebleken is dat een uitzondering zich voordoet. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om [gedaagde] toe te laten tot het leveren van tegendeelbewijs. Er is voldaan aan het eerste vereiste van artikel 7:22 lid 1 BW. De kantonrechter legt hieronder uit hoe deze conclusies tot stand zijn gekomen.
Wettelijk kader non-conformiteit consumentenkoop
4.5.
In artikel 7:22 lid 1 BW is bepaald dat de koper de overeenkomst mag ontbinden als: (1) het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt, (2) tenzij de afwijking, gezien haar geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.6.
Op grond van artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien de zaak, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij overeenkomst is voorzien. Is dat niet het geval, dan is er sprake van “non-conformiteit”.
4.7.
Bij een koop van een tweedehands auto moet een koper – afhankelijk van het bouwjaar, de kilometerstand en de koopprijs – tot op zekere hoogte rekening houden met het bestaan van gebreken. Een auto is ook bij normaal gebruik namelijk aan slijtage onderhevig en in het algemeen geldt dat de kans op gebreken groter wordt naarmate de auto ouder is. De koper van een tweedehands auto moet er in het algemeen rekening mee houden dat een tweedehands auto eerder gebreken vertoont dan een nieuwe auto. Met dat gegeven is doorgaans rekening gehouden bij het bepalen van de koopprijs van de tweedehands auto; die is meestal lager dan die van een nieuwe auto. Volgens vaste rechtspraak wordt aangenomen dat een auto in ieder geval niet aan de overeenkomst beantwoordt als het gebruik ervan een gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid door een gebrek dat niet eenvoudig door de koper kan worden ontdekt en hersteld.
De afspraak dat de auto zonder garantie of met een beperkte garantie wordt gekocht, kan weliswaar invloed hebben op de verwachtingen die de koper mocht hebben, maar betekent niet dat de auto niet hoeft te beantwoorden aan de overeenkomst.
4.8.
De bewijslast van de “non-conformiteit” (van het bestaan van een gebrek) ligt in beginsel bij de koper, in dit geval bij [eiser] . Een consumentkoper wordt wel beschermd door de wet: artikel 7:18a lid 2 BW. Als blijkt dat zich binnen één jaar na de aflevering een gebrek heeft geopenbaard, dan wordt namelijk vermoed dat de zaak al bij de aflevering niet aan de overeenkomst voldeed. Dit vermoeden geldt, tenzij: (1) de verkoper anders aantoont, of (2) als de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich ertegen verzet. Dit betekent dat hierna eerst de volgende vragen moeten worden beantwoord:
  • heeft zich binnen een jaar na de aflevering een gebrek geopenbaard?
  • doet zich een uitzondering (“tenzij”) voor?

Binnen een jaar na aflevering openbaring van een gebrek
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat voldoende vast dat er sprake is van een gebrek aan de (motor van de) auto en dat dit gebrek zich binnen een jaar na aflevering heeft geopenbaard. Hieronder wordt uitgelegd waarom het oordeel zo luidt.
Verwachtingen van de auto
4.10.
Ten aanzien van wat [eiser] van de auto mocht verwachten, overweegt de kantonrechter enerzijds dat [eiser] voor de koop een proefrit heeft gemaakt en dat zij volgens [gedaagde] tevreden was over de auto. Niet gesteld of gebleken is dat er bijzonderheden waren. Daarnaast is door [gedaagde] drie maanden garantie gegeven op de motor en de versnellingsbak. Dit wekt ten minste de indruk dat de verkoper geen bijzondere twijfels had aan het functioneren daarvan. Niet gesteld of gebleken is ook dat [gedaagde] [eiser] heeft gewaarschuwd dat zij met een (bepaald) gebrek rekening moest houden.
Anderzijds is voor de verwachtingen wel ook van belang dat de auto bij de koop al 13 jaar oud was en dat er 109.000 km op de teller stond.
Kortom, weliswaar mocht [eiser] van de auto niet dezelfde kwaliteiten verwachten als van een nieuwe auto, maar zij mocht wel verwachten dat zij enige tijd zonder noemenswaardige problemen veilig aan het verkeer kon deelnemen. Dat [eiser] geen volledige servicebeurt heeft laten uitvoeren, maakt dit oordeel niet anders.
Gebrek aan de motor
4.11.
[eiser] heeft gesteld dat zij op 25 december 2023 voor de derde keer in korte tijd een motormelding kreeg. Het motorlampje in het dashboard van de auto brandde. [eiser] stelt dat zij niet meer met de auto kon/kan rijden. Met andere woorden: in december 2023, binnen een jaar na de aflevering op 25 april 2023, openbaart zich volgens [eiser] een gebrek.
De vraag is dan of vast is komen te staan dat er sprake is van een gebrek. De kantonrechter oordeelt dat dit het geval is en wel om de volgende redenen.
[gedaagde] gaat er ten eerste ook van uit dat er schade is aan de (distributieriem en later) de motor. Dit blijkt uit zijn e-mail van 30 december 2023 (productie 6 bij de dagvaarding), zijn conclusie van antwoord en ook uit zijn verklaringen ter zitting. [gedaagde] heeft bovendien niet betwist dat het niet mogelijk is om met de auto te rijden.
Daar komt het volgende nog bij. [eiser] heeft zich op 25 december 2023 via WhatsApp gemeld bij [gedaagde] . Hij heeft daar niet direct op gereageerd. [eiser] heeft de auto vervolgens laten onderzoeken door [bedrijf 2] en aan [gedaagde] de betreffende offerte toegestuurd. In de offerte is onder andere een vervangende motor opgenomen voor een bedrag van € 1.950,00. [gedaagde] is in december 2023 en in januari 2024 in de gelegenheid gesteld om de auto zelf te (laten) onderzoeken en om zich bereid te verklaren de auto te repareren. Vast staat dat [gedaagde] hiervan geen gebruik heeft gemaakt; hij heeft de claim van [eiser] afgewezen. [gedaagde] heeft ook niet inhoudelijk gereageerd op de offerte van [bedrijf 2] van 28 december 2023, althans niet eerder dan tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2024.
4.12.
Kortom, het staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat er sprake is van een gebrek aan de (motor van de) auto en dat dit gebrek zich binnen een jaar na aflevering heeft geopenbaard.
Dat niet precies duidelijk is wat de exacte
aard en/of oorzaakis van het gebrek, doet niet af aan het feit
dater sprake is van een gebrek.
En ook indien het gebrek (deels) samenhangt met het gebrek dat zich in november 2023 al had geopenbaard, dan geldt (nog meer) dat zich binnen een jaar na aflevering een gebrek heeft geopenbaard. Partijen zijn het er namelijk in ieder geval over eens dat er in november 2023 sprake was van een gebrek. De auto is toen op kosten van beide partijen gerepareerd door [bedrijf 1] . Als dat deugdelijk is gebeurd, dan is er in december 2023 vermoedelijk sprake van een nieuw gebrek. Als dat niet deugdelijk is gebeurd, dan is er in december 2023 nog steeds/opnieuw sprake van hetzelfde gebrek en het kan zijn dat er dan een gebrek bij is gekomen, al dan niet voortvloeiend uit het gebrek dat al bestond. Anders gezegd: mogelijk is dan het probleem groter geworden. Hoe dan ook staat voldoende vast dat zich binnen een jaar na aflevering een gebrek heeft geopenbaard.

Geen uitzondering op het wettelijke vermoeden
4.13.
De kantonrechter oordeelt dat een uitzondering op het wettelijke vermoeden zich in dit geval niet voordoet. Hieronder wordt uitgelegd waarom het oordeel zo luidt.
4.14.
De kantonrechter overweegt ten eerste dat de aard van de zaak en de aard van de afwijking zich niet verzetten tegen het aannemen van het wettelijke vermoeden.
Wat de aard van de zaak betreft gaat het immers om een auto en niet om bijvoorbeeld bederfelijke levenswaar, een bepaalde plant of een bepaald dier. Ook de leeftijd van de auto betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer dat het wettelijke vermoeden niet geldt. [gedaagde] heeft enkel verwezen naar de leeftijd van de auto, maar hierop verder geen nadere toelichting gegeven.
Bij de aard van de afwijking kan voorts gedacht worden aan de situatie waarin duidelijk is dat de afwijking is ontstaan door handelen of nalaten van de koper. In dit geval heeft [gedaagde] weliswaar aangevoerd dat [eiser] bovengemiddeld veel kilometers zou hebben gereden en niet tijdig dan wel onjuiste olie zou hebben bijgevoegd, maar dat blijkt nergens uit. [gedaagde] heeft dit “bloot” gesteld, zonder enige onderbouwing. Het aantal kilometers is weliswaar meer dan kennelijk gemiddeld, maar het aantal komt de kantonrechter niet buitensporig hoog voor. Daarnaast acht de kantonrechter van belang dat [gedaagde] de auto niet zelf heeft (laten) onderzoeken toen [eiser] zich in december 2023 bij hem meldde met (wederom) problemen met de auto en hem herhaaldelijk in de gelegenheid heeft gesteld tot onderzoek en herstel. [eiser] heeft bovendien betwist dat zij de schade zou hebben veroorzaakt. Zij heeft juist gesteld dat zij altijd netjes met de auto is omgegaan en steeds adequaat heeft gereageerd op meldingen.
[gedaagde] heeft tot slot evenmin “anders aangetoond” (zie 4.8), dat wil zeggen aangetoond dat de auto bij aflevering wèl beantwoordde aan de overeenkomst. Zoals al is overwogen is niet gebleken dat het gebrek is ontstaan door handelen of nalaten van [eiser] . De kantonrechter ziet geen, althans onvoldoende aanleiding om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen (tegendeel)bewijs te leveren.
Kortom, [gedaagde] heeft niet aangetoond dat de auto bij aflevering wèl beantwoordde aan de overeenkomst en er is ook geen reden om aan te nemen dat de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich tegen het wettelijke vermoeden verzet. De kantonrechter ziet evenmin reden om af te wijken van de wettelijke termijn van één jaar waarin het wettelijke vermoeden geldt.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] geen beroep heeft gedaan op de uitzondering van artikel 7:22 lid 1 BW (zie 4.5): tenzij de afwijking, gezien haar geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De kantonrechter komt dus niet toe aan een beoordeling hiervan.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat een beroep op de tenzij-clausule door haar zou zijn afgewezen als [gedaagde] daar wel een beroep op zou hebben gedaan. Het is immers duidelijk dat een auto waarin niet meer te rijden valt geen geringe afwijking is.
Herstel of vervanging: gelegenheid gegeven door [eiser] , geen gevolg door [gedaagde]
4.16.
De kantonrechter komt ten tweede tot de conclusie dat [gedaagde] geen gevolg heeft gegeven aan een verzoek tot herstel van [eiser] . Er is daardoor voldaan aan het vereiste van artikel 7:22 lid 2 BW. Hieronder legt de kantonrechter uit hoe zij tot deze conclusie komt.
4.17.
[eiser] heeft op 25 december 2023 via WhatsApp een foto en een bericht aan [gedaagde] verstuurd. Zij heeft meegedeeld dat de auto een motormelding gaf, onderbouwd met een foto van het dashboard van de auto, en opgemerkt “dit is al de 3e keer dat mijn auto iets heeft”. [gedaagde] heeft hier niet direct op gereageerd.
4.18.
Op 29 december 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] een e-mail aan [gedaagde] verstuurd. Hierin is gerefereerd aan de problemen die zich in november 2023 al hadden voorgedaan en meegedeeld dat er weer een en ander behoorlijk mis bleek te zijn met de auto waarmee niet of nauwelijks nog gereden kon worden. Bij de e-mail is de offerte van [bedrijf 2] van 28 december 2023 gevoegd. Vervolgens is opgemerkt dat uit onderzoek is gebleken dat de motor stuk is en volledig vervangen moet worden. De gemachtigde heeft [gedaagde] gewezen op het wettelijk vermoeden van artikel 7:18a lid 2 BW. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om zijn eigen expert de auto te laten onderzoeken of om aan te geven dat hij bereid is om de auto te herstellen conform de offerte. Er is hem hiervoor een termijn gegeven van tien dagen, tot 8 januari 2024. Daarbij is opgemerkt dat, als [gedaagde] niet reageert, [eiser] ervan uitgaat dat hij niet bereid is en zij dan overgaat tot ontbinding van de koopovereenkomst.
4.19.
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat hij op 29 december 2023 telefonisch contact heeft opgenomen met [eiser] . Dit blijkt ook uit de vermelding van een “Spraakgesprek” in de WhatsApp-conversatie tussen partijen. De boodschap aan [eiser] hield in dat [gedaagde] van mening was niet gehouden te zijn de koopprijs terug te betalen. Dit standpunt is ook in een e-mail van 30 december 2023 aan [eiser] kenbaar gemaakt. Kort samengevat stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de gebreken te wijten zijn aan handelen dan wel nalaten van [eiser] zelf. Haar claim wordt daarom afgewezen. Beide standpunten zijn door partijen herhaald in een e-mail van de gemachtigde van [eiser] van 2 januari 2024 en een e-mail van [gedaagde] van 8 januari 2024.
4.20.
Tot slot heeft de gemachtigde van [eiser] op 12 januari 2024 nog een brief aan [gedaagde] verstuurd. Hierin is hem nog eenmaal de gelegenheid gegeven om uiterlijk op
18 januari 2024 te voldoen aan de sommatie van 29 december 2023, met aanzegging dat [eiser] anders geen andere oplossing heeft dan de overeenkomst te ontbinden. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] op deze brief heeft gereageerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de berichten in december 2023 en in januari 2024 wel zijn ontvangen.
4.21.
Gelet op deze gang van zaken stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod om de auto zelf te (laten) onderzoeken. Verder staat vast dat [gedaagde] niet inhoudelijk heeft gereageerd op de offerte van [bedrijf 2] van
28 december 2023, althans niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 30 september 2024.
4.22.
Dit alles maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat [eiser] heeft verzocht om herstel dan wel vervanging en dat [gedaagde] daar geen gevolg aan heeft gegeven. Ook aan het tweede vereiste voor ontbinding van een consumentenkoop is zodoende voldaan.
Ontbinding en ongedaanmaking
4.23.
Zoals al is overwogen is er voldaan aan de vereisten voor ontbinding van de overeenkomst tussen partijen. De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling al aan [gedaagde] voorgehouden dat een verklaring voor recht of een vordering tot ontbinding niet vereist is om te kunnen concluderen dat de overeenkomst ontbonden is. Voor zover dat niet al uit de WhatsApp-berichten van 25 december 2023 van [eiser] en de brieven van haar gemachtigde van 29 december 2023 en van 12 januari 2024 bleek, is in de dagvaarding nogmaals een beroep gedaan op ontbinding door [eiser] . De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig door [eiser] ontbonden is.
4.24.
Op grond van de wet bevrijdt een ontbinding partijen van de daardoor getroffen verbintenissen (artikel 6:271 BW). Voor zover deze al zijn nagekomen ontstaat er een verbintenis tot ongedaanmaking van de ontvangen prestaties. In artikel 7:22 lid 7 BW is bepaald dat wanneer de koper een overeenkomst geheel of overeenkomstig lid 6 gedeeltelijk ontbindt:
  • a) de koper de zaak terugzendt naar de verkoper op kosten van de verkoper;
  • b) de verkoper de koper de voor de zaak betaalde prijs terugbetaalt bij ontvangst van de zaak of bij ontvangst van het door de koper verstrekte bewijs dat hij de zaak heeft teruggezonden.
4.25.
In dit geval betekent dat enerzijds dat de auto door [eiser] aan [gedaagde] moet worden teruggegeven. De kosten hiervan komen voor rekening van [gedaagde] . [gedaagde] kan ervoor kiezen om de auto zelf op te halen, maar is dat niet verplicht. Het komt de kantonrechter wel praktisch voor dat partijen een afspraak maken om de auto op te halen bij het garagebedrijf waar [eiser] de auto heeft gestald (niet All-In), en bij de overdracht direct een vrijwaringsbewijs aan [eiser] te verstrekken. [gedaagde] heeft in dat geval zelf in de hand hoeveel kosten hij moet maken.
4.26.
Anderzijds moet [gedaagde] de koopprijs terugbetalen aan [eiser] . De vordering van [eiser] om [gedaagde] hiertoe te veroordelen is dus toewijsbaar, met dien verstande dat de verplichting tot terugbetaling ontstaat bij ontvangst van de auto. [gedaagde] zal dus worden veroordeeld om binnen een week na ontvangst van de auto over te gaan tot betaling van het bedrag van € 7.550,00 aan [eiser] .
Dat [gedaagde] een groot deel van de reparatiekosten in november 2023 heeft betaald, doet niets af aan zijn ongedaanmakingsverbintenis.
[gedaagde] heeft daarnaast geen rechtsgevolg verbonden aan zijn stelling dat [eiser] in de eerste maanden na aanschaf van de auto probleemloos ruim 8.000 kilometer heeft gereden.
Geen terugbetaling van het bedrag van € 750,00 voor reparatiekosten
4.27.
Naast terugbetaling van de koopprijs heeft [eiser] terugbetaling van het bedrag van
€ 750,00 gevorderd. Dit bedrag heeft zij in november 2023 aan [gedaagde] betaald voor de reparatie van de auto door [bedrijf 1] . De distributieriem van de auto zou toen vervangen zijn. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling echter het standpunt ingenomen: dat de distributieriem volgens het garagebedrijf dat zij heeft bezocht (All-In)
nietvervangen is. Haar betaling moet daarom, vanwege het wegvallen van een rechtsgrond voor de betaling, als onverschuldigd worden beschouwd (artikel 6:203 BW), dan wel [gedaagde] zou ongerechtvaardigd verrijkt zijn (artikel 6:212 BW), aldus [eiser] .
4.28.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat de distributieriem niet vervangen is en verklaard de oude onderdelen te hebben gezien. Met andere woorden, de rechtsgrond voor de betaling ontbreekt volgens [gedaagde] niet.
4.29.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat het bedrag van € 750,00 hoe dan ook niet voor toewijzing in aanmerking komt. Zij legt hieronder uit waarom dat zo is.
Gewijzigde standpunt dat distributieriem niet is vervangen blijft buiten beschouwing
4.30.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] haar gewijzigde standpunt voor het eerst heeft ingenomen tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2024. Zij heeft niet verklaard waarom dat niet eerder mogelijk was.
[gedaagde] is tijdens de zitting met deze stelling geconfronteerd en heeft zich hier niet op kunnen voorbereiden. Hij is daardoor in zijn belangen geschaad.
Een eiser is weliswaar bevoegd om de eis of de gronden daarvan te veranderen zolang er nog geen eindvonnis gewezen is, maar de kantonrechter acht het in dit geval in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het gewijzigde standpunt blijft dus buiten beschouwing.
Aanvankelijke standpunt dat distributieriem is vervangen heeft [eiser] niet gehandhaafd
4.31.
Omdat de verandering van de rechtsgrond buiten beschouwing blijft, is het de vraag of [eiser] daardoor terugvalt op haar aanvankelijke standpunt: dat [gedaagde] een auto terugkrijgt waarin wèl een nieuwe distributieriem zit waaraan [eiser] € 750,00 heeft meebetaald. [gedaagde] zou daardoor ongerechtvaardigd verrijkt worden. De kantonrechter overweegt dat ervan uitgegaan mag worden dat [eiser] dit standpunt heeft verlaten. Het gaat ten eerste om twee uitersten: de distributieriem is wel vervangen ten opzichte van juist niet vervangen. Daarnaast heeft [eiser] haar aanvankelijke stelling ook niet subsidiair nog aan haar vordering ten grondslag gelegd. De kantonrechter komt aan een beoordeling hiervan dus niet toe.
Conclusie: [gedaagde] wordt veroordeeld tot terugbetaling en ook in de proceskosten van [eiser]
4.32.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de koopprijs van € 7.550,00 wordt toegewezen. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, tevens de datum waarop de overeenkomst in ieder geval ontbonden is: 26 maart 2024.
4.33.
Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt, moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dit betekent dat hij zijn eigen kosten moet dragen en de kosten van [eiser] moet vergoeden. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en de betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
132,00
Totaal
897,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een week na ontvangst van de auto (Ford Fiësta met [kenteken] ) aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 26 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 897,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst dat wat meer of anders is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graauw en in het openbaar uitgesproken op
30 oktober 2024.