ECLI:NL:RBZWB:2024:7464

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
10709675 CV EXPL 23-2781 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld door werknemer tegen werkgever

In deze zaak vordert de werknemer betaling van achterstallig loon en vakantiegeld van zijn werkgever. De werknemer, die op 1 juni 2022 in dienst trad, heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 31 juli 2022. Hij stelt dat zijn werkgever het loon van juli 2022 en het vakantiegeld niet heeft betaald. De werkgever betwist dit en voert aan dat de werknemer in juli 2022 niet heeft gewerkt, omdat hij thuisbleef om voor zijn zieke hond te zorgen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever verplicht is het loon te betalen, ook al heeft de werknemer niet op kantoor gewerkt, omdat hij met toestemming thuiswerkte. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer tot betaling van het loon van juli 2022 en het vakantiegeld toe, evenals de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie vordert de werkgever betaling van een lening die zij aan de werknemer zou hebben verstrekt voor de aankoop van een auto, maar deze vordering wordt afgewezen omdat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd. De proceskosten worden toegewezen aan de werknemer, die in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10709675 \ CV EXPL 23-2781
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[de werknemer],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de werknemer] ,
gemachtigde: mr. J.M.A. Koole,
tegen
[de werkgever],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de werkgever] ,
gemachtigde: mr. O. Lenselink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 december 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 10 tot en met 14;
- de brief van mr. Koole van 30 april 2024 met productie 15;
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2024, gecombineerd met de mondelinge behandeling in de zaak van [de werknemer] tegen [B.V.] met zaaknummer 10709662 CV EXPL 23-2780.
1.2.
Na de mondelinge behandeling zijn in de zaak tussen [de werknemer] en [B.V.] partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over een beweerdelijke betaling. De kantonrechter heeft bepaald dat na de aktes gelijktijdig vonnissen zullen worden gewezen in de zaak tussen [de werknemer] en [B.V.] en in deze zaak.

2.De feiten

2.1.
[de werknemer] is op 1 juni 2022 in dienst getreden van [de werkgever] voor een loon van € 1.439,17 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
[de werknemer] heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 juli 2022.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[de werknemer] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de werkgever] te veroordelen tot:
betaling van het salaris van de maand juli 2022 ad € 1.439,17;
betaling van de opgebouwde vakantiedagen ad € 264,70;
betaling van het opgebouwde vakantiegeld ad € 230,00;
betaling van de wettelijke verhoging van 50% over de bedragen in a, b en c;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 435,12;
betaling van de wettelijke rente vanaf 2 juni tot aan de dag der algehele voldoening;
betaling van de proceskosten.
3.2.
[de werkgever] voert verweer.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[de werkgever] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [de werknemer] te veroordelen tot betaling aan [de werkgever] van een bedrag van € 5.250,00 binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.5.
[de werkgever] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij bij aanvang van het dienstverband € 5.250,00 heeft geleend aan [de werknemer] voor de koop van een auto, maar dat [de werknemer] dat bedrag niet heeft terugbetaald.
3.6.
[de werknemer] voert verweer.
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Loon juli 2022 en vakantiegeld
4.1.
[de werknemer] stelt dat [de werkgever] het loon van juli 2022 en het vakantiegeld over de maanden juni en juli 2022 niet heeft betaald. [de werkgever] voert daartegen het verweer dat zij het loon en het vakantiegeld niet hoeft te betalen, omdat [de werknemer] in juli 2022 niet heeft gewerkt maar is thuis gebleven om voor zijn zieke hond te zorgen.
4.2.
Ingevolge artikel 7:628 lid 1 BW geldt als uitgangspunt dat [de werkgever] verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen, ook indien [de werknemer] de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van [de werknemer] behoort te komen.
4.3.
[de werknemer] heeft toegelicht dat hij in juli 2022 met toestemming van mevrouw [naam 1] , moeder van de bestuurder van [de werkgever] , de heer [naam 2] , thuiswerkte en aan de hand van de Whatsappconversaties heeft hij aangetoond dat hij ook wel degelijk heeft gewerkt, bestaande uit het onderhouden van contact met chauffeurs en het geven van instructies (producties 8 en 12 van [de werknemer] ). [de werkgever] voert nog aan dat [naam 1] niet bevoegd was om [de werknemer] toestemming te geven om thuis te werken, maar dat neemt niet weg dat [de werknemer] wel heeft gewerkt voor [de werkgever] . Als [de werkgever] , anders dan [naam 1] , het niet goed vond dat [de werknemer] vanuit huis werkte, had zij [de werknemer] moeten oproepen om naar kantoor te komen. Als [de werkgever] vond dat [de werknemer] zijn werk niet goed of niet volledig uitvoerde, had zij hem daarop moeten aanspreken en nadere instructies moeten geven om zijn werk te verbeteren. Niet gesteld of gebleken is dat [de werkgever] [de werknemer] heeft opgeroepen om op kantoor te komen werken of dat zij hem heeft aangesproken om het werk te verbeteren. [de werkgever] dient daarom volgens het uitgangspunt van artikel 7:628 lid 1 BW [de werknemer] het loon van juli 2022 ad € 1.439,17 bruto te betalen. Die vordering zal worden toegewezen.
4.4.
[de werkgever] is over het loon vakantiegeld verschuldigd. Het niet weersproken bedrag van € 230,00 bruto aan vakantiegeld zal worden toegewezen.
Vakantie uren
4.5.
[de werknemer] stelt dat hij in de maanden juni en juli 2022 een saldo van 25,6 vakantie uren met een loonwaarde van € 264,70 heeft opgebouwd. Hij heeft weliswaar van 6 tot en met 24 juni 2024 vakantie opgenomen, maar die vakantie moet in mindering worden gebracht op het vakantie urensaldo dat hij had opgebouwd bij zijn vorige werkgever [de ex-werkgever] omdat hij ten tijde van zijn vakantie aanvraag nog bij [de ex-werkgever] werkte. [de werkgever] betwist dat. Zij voert aan dat [de werknemer] met zijn vakantie van 6 tot en met 24 juni 2022 al meer vakantie uren heeft opgenomen dan hij heeft opgebouwd.
4.6.
De vordering van [de werknemer] op dit onderdeel wordt afgewezen. [de werknemer] heeft tijdens zijn dienstverband met [de werkgever] vakantie opgenomen. Die vakantie uren strekken in mindering op het saldo aan vakantie uren bij [de werkgever] . Onweersproken is dat hij daarmee al meer vakantie uren had opgenomen dan hij had opgebouwd, zodat er geen vakantie uren resteren.
4.7.
Voor zover [de werknemer] meent dat sprake is van overgang van onderneming van [de ex-werkgever] naar [de werkgever] en door [de werkgever] rechten en verplichtingen bij een vorige werkgever zijn overgenomen, geldt dat [de werknemer] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat daarvan sprake is.
Onregelmatige opzegging
4.8.
[de werkgever] voert het verweer dat zij een verrekenbare tegenvordering heeft. Zij stelt dat [de werknemer] schadeplichtig is omdat hij bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen. [de werknemer] betwist dat. Daarnaast voert hij aan dat [de werkgever] geen vordering toekomt, omdat zij haar tegenvordering niet heeft ingesteld binnen de daarvoor geldende vervaltermijn van twee maanden. De kantonrechter volgt [de werknemer] daarin. Zelfs indien wordt aangenomen dat [de werknemer] niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen en daardoor sprake is van een onregelmatige opzegging, geldt op grond van artikel 7:686a lid 4 sub a BW voor een vordering tot schadevergoeding een vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Niet gesteld of gebleken is dat [de werkgever] binnen die termijn van twee maanden een rechtsvordering heeft ingesteld of een verrekeningsberoep heeft gedaan. De vordering ingesteld in deze procedure is in ieder geval te laat. Het beroep op een verrekenbare tegenvordering door [de werkgever] faalt.
Wettelijke rente
4.9.
[de werkgever] is gehouden het loon per maand te betalen. Dat betekent dat zij op 1 augustus 2022 in verzuim is geraakt met de betaling van het loon van juli 2022 ad
€ 1.439,17. De wettelijke rente over dat loon zal worden toegewezen vanaf 1 augustus 2022.
4.10.
Aangezien de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 31 juli 2022, is [de werkgever] één maand later, derhalve vanaf 1 september 2022, in verzuim geraakt met de betaling van het vakantiegeld ad € 230,00. De wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf 1 september 2022.
Wettelijke verhoging
4.11.
Omdat [de werkgever] het loon van juli 2022 en het vakantiegeld niet tijdig heeft voldaan, is zij ingevolge artikel 7:625 BW de wettelijke verhoging verschuldigd. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de wettelijke verhoging beperken tot 25% over het bedrag van € 1.669,17 (€ 1.439,17 en € 230,00), derhalve € 417,29, omdat dit billijk voorkomt.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf twee weken na betekening van het vonnis.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
Uit de door [de werknemer] overgelegde correspondentie (producties 3 en 4 van [de werknemer] ) volgt dat er daadwerkelijk incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat [de werknemer] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toekomt. Berekend over een bedrag van € 1.669,17 bedragen de incassokosten conform de staffel in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 302,95. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
4.14.
De gevorderde wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf twee weken na betekening van het vonnis.
Proceskosten
4.15.
[de werkgever] is overwegend in het ongelijk gesteld in de procedure in conventie en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie betalen. Omdat [de werknemer] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [de werkgever] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [de werknemer] in conventie worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2,00 punten × € 238,00)
- nakosten
135,00
totaal
697,00
In reconventie
4.16.
[de werkgever] stelt dat zij bij aanvang van het dienstverband € 5.250,00 aan [de werknemer] heeft geleend voor de koop van een auto. [de werknemer] betwist dat. Volgens hem is de auto aan hem geschonken door [naam 2] als bonus voor het dienstverband.
4.17.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [de werknemer] had het op de weg van [de werkgever] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat zij
€ 5.250,00 heeft geleend aan [de werknemer] . Dat doet zij onvoldoende. Het volgt niet uit de twee brieven die op een later moment na de beweerdelijke lening zouden zijn verzonden over terugbetaling van € 5.250,00 (productie 1 en 2 van [de werkgever] ), waarbij [de werknemer] bovendien nog betwist dat hij die brieven heeft ontvangen. Evenmin volgt dat uit de WhatsAppconversatie tussen [naam 2] en [de werknemer] (productie 3 van [de werkgever] ). Daarin schrijft [de werknemer] juist aan [naam 2] dat hij, volgens [de werknemer] onverplicht, de auto zal vergoeden. Dat bevestigt juist dat de auto een aangelegenheid was tussen [naam 2] en [de werknemer] en dus niet tussen [de werkgever] en [de werknemer] . [de werkgever] heeft haar vordering onvoldoende onderbouwd. Die zal daarom worden afgewezen.
4.18.
[de werkgever] is in het ongelijk gesteld in de procedure in reconventie en moet daarom de proceskosten in reconventie betalen. De proceskosten van [de werknemer] in reconventie worden begroot op € 238,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [de werkgever] tot betaling van € 1.439,17 bruto aan loon van juli 2022, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [de werkgever] tot betaling van € 230,00 aan vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2022 tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [de werkgever] tot betaling van € 417,29 aan wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na betekening van het vonnis,
5.4.
veroordeelt [de werkgever] tot betaling van € 302,95 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na betekening van het vonnis,
5.5.
veroordeelt [de werkgever] in de proceskosten van € 697,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [de werkgever] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
5.8.
wijst de vordering af,
5.9.
veroordeelt [de werkgever] in de proceskosten van € 238,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.10.
verklaart de veroordeling in 5.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.