ECLI:NL:RBZWB:2024:7461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
10709662 CV EXPL 23-2780 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon op basis van ketenaansprakelijkheid

In deze zaak vordert de eiser, een werknemer, betaling van achterstallig loon van de gedaagde partij, een B.V., op basis van ketenaansprakelijkheid. De werknemer was in dienst bij een andere B.V. die in faillissement is verklaard. De curator heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd en de werknemer heeft een uitkering aangevraagd bij het UWV, welke is afgewezen. Het UWV heeft in haar brief aangegeven dat de gedaagde partij hoofdelijk aansprakelijk is voor de voldoening van het loon. De werknemer vordert onder andere betaling van het achterstallige salaris, vakantiegeld en wettelijke verhogingen. De gedaagde partij betwist de aansprakelijkheid en stelt dat zij geen opdrachtgever of wederpartij was voor de failliete B.V. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd en wijst deze af. Tevens wordt de werknemer veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10709662 \ CV EXPL 23-2780
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.M.A. Koole,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. O. Lenselink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 december 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. Koole van 30 april 2024 met productie 8;
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2024, gecombineerd met de mondelinge behandeling in de zaak van [eiser] tegen [B.V. 1] met zaaknummer 10709675 CV EXPL 23-2781;
- de akte overleggen productie van [gedaagde] met productie 1;
- de antwoordakte van [eiser] met producties 1 tot en met 3;
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Na de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over een beweerdelijke betaling en is bepaald dat na die aktes gelijktijdig vonnissen zullen worden gewezen in deze zaak en in de zaak tussen [eiser] en [B.V. 1]

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 3 augustus 2020 in dienst getreden van [B.V. 2] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 12 maanden.
2.2.
Na 3 augustus 2021 is de arbeidsovereenkomst door partijen voortgezet.
2.3.
Op 16 december 2021 heeft [B.V. 2] een nieuwe aandeelhouder/bestuurder gekregen en heeft zij haar statutaire naam gewijzigd in [B.V. 3]
2.4.
[B.V. 3] is op 31 mei 2022 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft bij brief van 10 juni 2022 de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd.
2.5.
[eiser] heeft bij het UWV een uitkering aangevraagd wegens betalingsonmacht van [B.V. 3] Het UWV heeft bij brief van 11 november 2022 de aanvraag afgewezen. In die brief staat dat uit onderzoek naar [B.V. 3] is gebleken dat [gedaagde] , [B.V. 3] en [bedrijf 1] onder één groep vallen en dat [gedaagde] op grond van artikel 7:616b BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de voldoening van het loon en overige vorderingen.
2.6.
[eiser] heeft betaling van achterstallig loon van [gedaagde] gevorderd. [gedaagde] heeft geweigerd om te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
betaling van het achterstallige salaris van de maand mei 2021 ad € 1.327,17 bruto;
betaling van het vakantiegeld van mei 2020 tot mei 2021 ad € 1.274,00 bruto;
betaling van de wel opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen van 1 januari 2021 tot 9 juni 2021 ad € 893,76 bruto;
betaling van achterstallig loon door niet betalen van het minimumloon ad € 636,60;
betaling van de wettelijke verhoging van 50% over de bedragen uit a, b, c en d;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 637,12;
betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 2 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel 7:616b BW aansprakelijk is voor de betaling van het loon dat [B.V. 2] / [B.V. 3] niet heeft betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 7:616b BW regelt de ketenaansprakelijkheid. Daarin is bepaald dat de opdrachtgevers of wederpartijen van een werkgever (onder nadere voorwaarden) aansprakelijk zijn voor de voldoening van het door de werkgever aan de werknemer verschuldigde loon.
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is in de keten. [gedaagde] betwist dat gemotiveerd. Zij voert aan dat zij geen opdrachtgever of wederpartij was voor [B.V. 2] / [B.V. 3] [gedaagde] was/is actief op het gebied van het beroepsgoederenvervoer. [B.V. 2] / [B.V. 3] was actief op een ander gebied. Zij verrichtte namelijk transportopdrachten volgens vaste routes voor vaste opdrachtgevers zoals [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] .
4.3.
Gelet op de gemotiveerde betwisting had het op de weg van [eiser] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat [gedaagde] opdrachten gaf aan [B.V. 2] / [B.V. 3] of haar wederpartij was. Dat heeft hij niet gedaan. De brief van het UWV van 11 november 2024 geeft daarin evenmin inzicht. Een toelichting hoe het UWV tot haar bevindingen komt, ontbreekt. Daaruit kan (mede) gelet op de betwisting door [gedaagde] dus niet worden afgeleid dat [gedaagde] een opdrachtgever of een wederpartij zou zijn voor [B.V. 2] / [B.V. 3]
4.4.
[eiser] stelt nog dat [B.V. 2] en [B.V. 3] werden gedreven door de [familie] zoals dat ook het geval is bij [gedaagde] en dat [B.V. 2] / [B.V. 3] zich ook presenteerden als “ [gedaagde] ”. Die omstandigheden maken op zichzelf nog niet dat [gedaagde] de opdrachtgever of wederpartij was voor [B.V. 2] / [B.V. 3] en er dus ketenaansprakelijkheid geldt voor [gedaagde] .
4.5.
Gelet op het bovenstaande heeft [eiser] zijn vorderingen onvoldoende onderbouwd. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
339,00
(1 punt × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
474,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 474,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.