ECLI:NL:RBZWB:2024:7458
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.H.C. van Eck
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete wegens niet-verzekeren van bromfiets
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een bromfiets, zoals vastgesteld door de RDW op 12 november 2021. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betrokkene de termijn voor het indienen van het beroep bij de officier van justitie had overschreden, aangezien het beroepschrift pas op 25 oktober 2022 was ontvangen, terwijl de termijn op 15 februari 2022 eindigde. De betrokkene had aangevoerd dat hij contact had opgenomen met het CJIB en daarom tijdig beroep had aangetekend, maar dit werd niet als voldoende bewijs gezien.
De kantonrechter heeft ook overwogen dat de betrokkene de vereiste zekerheidstelling van € 379,- niet had betaald, maar heeft besloten deze op nihil te stellen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de officier van justitie om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren terecht was. De verhogingen van de sanctie dienen ongedaan gemaakt te worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.