4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte en aangeefster hadden enige tijd contact gehad met elkaar via Instagram en later WhatsApp. Dit heeft ertoe geleid dat verdachte en aangeefster hebben afgesproken om elkaar te ontmoeten in de woning van aangeefster. Verdachte is op 29 maart 2023 samen met [medeverdachte] (hierna voornaam: [medeverdachte] ) en [getuige 2] naar de woning van aangeefster gegaan. [getuige 2] is in de auto blijven wachten toen verdachte en [medeverdachte] naar de woning gingen. Op enig moment zijn aangeefster en verdachte naar de slaapkamer van aangeefster gegaan. [medeverdachte] werd later door verdachte erbij geroepen en hij heeft zich vervolgens bij aangeefster en verdachte gevoegd. Aangeefster heeft seks gehad met [medeverdachte] , terwijl zij ondertussen seksuele handelingen verrichtte bij verdachte. Aangeefster heeft tijdens en na de seks een grote hoeveelheid bloed verloren.
Aangeefster heeft verklaard dat de seksuele handelingen bij verdachte en de seks met [medeverdachte] tegen haar zin waren, zij hiertoe werd gedwongen en dat zij dus door verdachte en [medeverdachte] is verkracht. Zij is op 30 maart 2023 door een forensisch arts en een gynaecoloog onderzocht. Uit die bevindingen blijkt dat er bij aangeefster sprake was van een kleine perineumruptuur, een scheur tussen de vagina-opening en de anus, wat veelal gepaard gaat met bloedverlies. Daarnaast is er in de nek van aangeefster een roodgekleurde schaafwond waargenomen.
Aangeefster heeft kort na het incident met [getuige 1] gebeld en aan hem verteld dat zij is verkracht. Volgens hem was aangeefster op dat moment in paniek. Verder hebben aangeefster en verdachte na het incident nog contact met elkaar gehad. Uit dat contact blijkt dat aangeefster hevig verontwaardigd was over hetgeen in de woning had plaatsgevonden, de seks met [medeverdachte] tegen haar zin in was geweest, zij last had van hevig bloedverlies en dat zij aangifte zou gaan doen.
Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden verklaard dat alle handelingen met instemming van aangeefster hebben plaatsgevonden en er geen sprake is geweest van enige vorm van dwang.
Juridisch kader
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans dat er maar een beperkt aantal personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen, in dit geval aangeefster en de verdachten. In de wet is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van één bewijsmiddel, zoals de verklaring van aangeefster. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring moet in ieder geval ondersteund worden door één bewijsmiddel uit een andere bron. Het ondersteunend bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van aangeefster.
De verklaringen van aangeefster
In deze zaak staat niet ter discussie dat verdachte en [medeverdachte] seksuele handelingen hebben verricht met aangeefster. Wel geldt in dit geval dat het bewijs dat zij tot die seksuele handelingen is gedwongen enkel kan worden ontleend aan de verklaringen van aangeefster zelf. Voor de vraag of er sprake is geweest van dwang moet de rechtbank de verklaringen van aangeefster dus beoordelen. Aangeefster heeft meermalen verklaard over hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld. De rechtbank stelt vast dat haar verklaringen op onderdelen tegenstrijdig en inconsistent zijn. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende.
Met betrekking tot de intentie van de afspraak heeft aangeefster bij herhaling verklaard dat zij verdachte die avond had uitgenodigd om koffie bij haar te komen drinken en om naar een weggebroken muur in haar slaapkamer te komen kijken. Over die weggebroken muur zouden zij eerder al contact hebben gehad. Verder heeft zij verklaard dat zij in de veronderstelling was dat verdachte een andere vriend ( [getuige 2] ) mee zou nemen en niet wist dat er iemand anders mee zou komen naar haar woning. Uit de berichten die verdachte en aangeefster voorafgaand aan de afspraak naar elkaar hebben gestuurd lijkt echter een ander beeld naar voren te komen. In die berichten wordt door zowel aangeefster als verdachte gezinspeeld op dat er die avond seks zou plaatsvinden. Ook spreekt aangeefster in die seksueel getinte berichten over meerdere personen. Zo vraagt zij aan verdachte wie van zijn vrienden hij mee naar de woning mee gaat nemen en vraagt ze aan hem of hij of zij dat wel durven. De inhoud van de berichten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat bij zowel verdachte als aangeefster de intentie bestond dat zij die avond seks zouden hebben bij haar thuis en dat het voor aangeefster duidelijk was dat er iemand mee zou komen. Haar verklaring over de totstandkoming van de afspraak komt dus niet overeen met de berichten tussen haar en verdachte. Daarnaast vindt haar verklaring dat verdachte naar haar woning kwam om naar de muur te kijken geen steun in het dossier, nu daar in de berichten niet over is gesproken.
Met betrekking tot de gebeurtenissen in de woning heeft aangeefster wisselend verklaard over het kenbaar maken van haar wil. Zo heeft zij op 11 april 2023 bij de politie verklaard dat zij zich afvraagt of zij nee tegen [medeverdachte] heeft gezegd en of dit misschien alleen in haar hoofd is geweest, terwijl zij op 11 december 2023 bij de rechter-commissaris verklaart dat zij nee heeft gezegd, maar dat de verdachten dit niet boeiden. De rechtbank stelt verder vast dat aangeefster tegenstrijdig heeft verklaard over het op haar toegepaste geweld, het verloop van de (seksuele) handelingen en hetgeen zich die avond verder in de woning heeft plaatsgevonden.
Steunbewijs
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de verklaringen van aangeefster op onderdelen tegenstrijdig en inconsistent zijn. Dit betekent niet dat haar verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven, maar dit maakt wel dat de rechtbank met de bewijswaarde van haar verklaringen behoedzaam moet omgaan. Het komt dus aan op de vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is die de verklaringen van aangeefster over de dwang kan bevestigen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Met betrekking tot het bij aangeefster geconstateerde letsel overweegt de rechtbank dat, uitgaande van de verklaringen van aangeefster, zij door verdachte bij haar nek is vastgepakt en door hem is geslagen. Ook zou hij haar benen uit elkaar hebben gehouden en is hij op haar bovenlichaam gaan liggen om haar in bedwang te houden. Hoewel de schaafwond in haar nek mogelijk passend is bij haar verklaring dat zij door verdachte bij haar nek is vastgepakt, is dit letsel onvoldoende onderscheidend om tot steunbewijs te kunnen dienen waar dit het aspect van dwang betreft. De overige geweldshandelingen waar aangeefster over heeft verklaard, vinden geen steun in de resultaten van het forensisch zedenonderzoek. Dit had gelet op de handelingen waar aangeefster over verklaart wel mogen worden verwacht.
Vervolgens is de vraag of de perineumruptuur die aangeefster heeft opgelopen steun biedt voor haar verklaring dat aangeefster de seks met [medeverdachte] tegen haar wil heeft ondergaan. Zowel forensisch [arts 1] als forensisch [arts 2] van het NFI hebben hierover gerapporteerd. [arts 1] beschrijft dat er in het algemeen een relatie kan bestaan tussen de kracht van en het geweld en letsel als een perineumruptuur. Het aangetroffen bloed zegt hem niets specifieks over het feit of de penetratie met of zonder geweld was, maar de kans op letsel met bloedverlies lijkt hem echter logischerwijs groter bij penetraties met geweld. [arts 2] beschrijft dat een perineumruptuur geen gebruikelijk letsel is na seksueel contact, maar hij kan niet vaststellen of het aangetroffen bloed het gevolg kan zijn van een penetratie met of zonder geweld.
De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen dat het letsel mogelijk passend is bij de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte] veel kracht heeft gebruikt, maar niet dat er sprake van dwang moet zijn geweest. De rechtbank kan dus niet vaststellen of dit letsel (beter) past bij het scenario van aangeefster of dat van de verdachten.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag welke waarde aan de verklaringen van [getuige 2] gehecht kan worden. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij de verdachten bij terugkomst uit de woning van aangeefster in de auto over seks met aangeefster heeft horen praten en dat gezegd is dat de seks tegen haar wil zou zijn geweest. Bij de rechter-commissaris is hij op die verklaring teruggekomen. Hij heeft verklaard dat hij de telefonische tolk bij de politie niet volledig heeft verstaan door een dialectverschil. Daarnaast is zijn verklaring volgens hem niet voorgehouden en vertaald. Hij zou ook niets hebben begrepen van het gesprek tussen de verdachten in de auto, omdat zij in het Arabisch spraken met elkaar en hij die taal niet machtig is. De rechtbank sluit niet uit dat de verdachten toen zij terugkwamen in de auto over de gebeurtenissen hebben gesproken. Wel blijft het voor de rechtbank onduidelijk wat [getuige 2] precies heeft gehoord en op welk moment dit dan was, gelet op het feit dat [getuige 2] bijna vier maanden na het incident is gehoord door de politie. De wijze waarop de vragen bij de politie aan hem zijn gesteld in combinatie met de vraag in hoeverre een taalbarrière bij het begrijpen van die vragen een rol heeft gespeeld, maakt dat er bij de verklaringen van [getuige 2] teveel vraagtekens kunnen worden gesteld. Om die reden zal de rechtbank zijn verklaringen niet als steunbewijs gebruiken.
Voor de rechtbank staat vast dat aangeefster na het incident in paniek was. Dit blijkt zowel uit de getuigenverklaring van [getuige 1] als de door haar verstuurde chatberichten naar verdachte na de gebeurtenissen. Dit kan worden verklaard door het letsel dat zij heeft opgelopen en het hevige bloedverlies dat daarmee gepaard ging. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] . In het licht van alle voornoemde omstandigheden is echter het enkele gegeven dat aangeefster na de gebeurtenissen in de woning in paniek is geraakt onvoldoende onderscheidend voor de vraag of er sprake was van dwang.
Alles overziend bevat het dossier onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster.
Conclusie
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de verklaringen van aangeefster op onderdelen tegenstrijdig en inconsistent zijn, zowel in zichzelf als met de chatgesprekken die tussen aangeefster en verdachte hebben plaatsgevonden. De overige objectieve bewijsmiddelen in het dossier, zoals het letsel bij aangeefster en de communicatie na het incident, zijn niet van doorslaggevende aard om ofwel het scenario van aangeefster ofwel het scenario van de verdachten aan te nemen dan wel uit te sluiten. Hierdoor kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat aangeefster is gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Bewijs dat haar verklaringen in voldoende mate ondersteunt op dit punt en wel in een zodanige mate dat aan de hiervoor genoemde contra-indicaties voor het aannemen van de betrouwbaarheid van haar verklaringen kan worden voorbijgegaan, ontbreekt. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten het feit hebben begaan. Verdachte zal dan ook voor dit feit worden vrijgesproken.