ECLI:NL:RBZWB:2024:7410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
02-334729-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksueel misbruik van een persoon met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een persoon met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat het slachtoffer, [benadeelde], niet of onvolkomen in staat was om haar wil omtrent seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. De rechtbank heeft de bevindingen van de psycholoog niet overgenomen, die stelde dat [benadeelde] cognitief gezien functioneerde op het niveau van een licht verstandelijke beperking. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [benadeelde] zodanig beperkt was dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank heeft ook gekeken naar andere bewijsstukken, waaronder documenten van het RIAGG, die geen verstandelijke beperkingen bij [benadeelde] aantoonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist dat [benadeelde] een gebrekkige ontwikkeling had en dat de seksuele handelingen niet onder dwang plaatsvonden. De benadeelde partij, [benadeelde], had een schadevergoeding van € 25.000,00 gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de kosten van de verdachte begroot op nihil en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-334729-21
vonnis van de meervoudige kamer van 31 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1949 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. S.J. Nijssen, advocaat te Goes

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich gedurende een periode van 20 jaar schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van iemand met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft de ten laste gelegde seksuele handelingen verricht met het slachtoffer, terwijl hij wist dat zij haar wil daaromtrent niet of onvolkomen kenbaar kon maken en geen weerstand kon bieden aan hem.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor beide ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Naar het oordeel van de verdediging lijdt het slachtoffer niet aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat zij hierdoor niet of onvolkomen is staat is haar wil ten aanzien van seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat verdachte wetenschap had van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat in de periode van 16 december 2001 tot en met 13 juli 2020 de in de tenlastelegging beschreven seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde] . Ook staat vast dat bij [benadeelde] sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking. Verdachte was op de hoogte van die beperking, zo heeft hij ter zitting verklaard.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van [benadeelde]
zodanigis dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen die seksuele handelingen, in de zin van de artikelen 243 (oud) en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Gedurende de ten laste gelegde periode heeft de wetgever de wettekst van de artikelen 243 en 247 Sr gewijzigd. Voor en na 1 oktober 2002 werd in de wettekst gesproken van
‘een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens’. Per 1 januari 2020 is de terminologie van de artikelen 243 en 247 Sr gewijzigd naar ‘
een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap’. Hiermee is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Wet verplichte GGZ. De wetgever heeft met deze wijziging uitdrukkelijk niet beoogd de inhoud van de wetsartikelen te wijzigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verstandelijke handicap en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens moeten worden opgevat als één en hetzelfde criterium..
Uit het psychologisch onderzoek van drs. [GZ-psycholoog] volgt dat [benadeelde] cognitief gezien functioneert op het niveau van een licht verstandelijke beperking. Volgens de psycholoog is zij daarom verminderd in staat haar wensen ten aanzien van seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken en grenzen te stellen.
Nog los van de vraag of “verminderd in staat zijn” gelijkstaat aan het “onvolkomen in staat zijn” de wil omtrent seksuele handelingen kenbaar te maken, stelt de rechtbank vast dat het dossier contra-indicaties bevat voor de conclusie dat [benadeelde] hiertoe verminderd in staat was. Het dossier bevat aanvullende stukken van het RIAGG, waaronder twee herindicaties Wet sociale werkvoorziening van 2005 en 2016. Weliswaar blijkt uit deze stukken dat sprake is van lichamelijke en psychische beperkingen, maar het vakje 'verstandelijke beperkingen' is expliciet niet aangekruist. Tevens blijkt uit deze stukken dat [benadeelde] in 1991 haar mavodiploma (nu vmbo-tl) heeft behaald, wat getuigt van een gemiddeld opleidingsniveau. [benadeelde] staat voorts niet onder curatele en er is geen bewindvoerder of een mentor betrokken. Evenmin is zij in juridische zin wilsonbekwaam verklaard. Sterker nog, zij is er kennelijk in staat geacht om een huwelijk aan te gaan met haar huidige echtgenoot [naam] . [naam] is gehoord als getuige en heeft verklaard dat [benadeelde] gedurende de lange periode nooit heeft laten blijken dat zij de seksuele handelingen niet wilde verrichten. Integendeel, [benadeelde] en haar echtgenoot initieerden zelf de seksuele contacten met verdachte door hem te bellen en te vragen langs te komen. [benadeelde] zelf heeft dit ook verklaard. Al deze omstandigheden vormen dusdanige contra-indicaties voor de conclusie uit het rapport van de psycholoog dat de rechtbank deze conclusie niet zal overnemen.
Concluderend kan de rechtbank gelet op het dossier en hetgeen op zitting is besproken niet vaststellen dat de gebrekkige ontwikkeling van [benadeelde] zodanig was dat zij niet of onvolkomen in staat was om haar wil omtrent seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De rechtbank acht reeds daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 25.000,00.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 oktober 2024.
Mr. D.L.J. Martens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 december 2001 tot
en met 13 juli 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of elders in Nederland,
met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat die [benadeelde] in staat van
bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan
wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar
geestvermogens leed dat die [benadeelde] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar
wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en)
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende
verdachte (telkens)
één of meer vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht,
en/of
zijn penis in de vagina en/of mond van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht,
en/of
een dildo/vibrator in de vagina van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht;
( art 243 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 december 2001 tot
en met 13 juli 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of elders in Nederland,
met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat die [benadeelde] in staat van
bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan
wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar
geestvermogens leed dat die [benadeelde] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar
wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
(telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
het betasten van en/of likken en/of zuigen aan de borsten van die [benadeelde] ,
en/of
het betasten van de billen van die [benadeelde] , en/of
het laten aftrekken en/of betasten van de penis van verdachte door die [benadeelde] ;
( art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht )