ECLI:NL:RBZWB:2024:741

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/02/414242 / HA ZA 23-503 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen grondslag voor ambtshalve verwijzing kanton

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de eiseres, THAGER PROJECTEN I B.V., gevestigd te Zeist, in conflict met de gedaagden, JACHTHAVEN BIESBOSCH B.V. en YACHT HAVENS (NETHERLANDS) LIMITED, over de vraag of een geschil dat voortvloeit uit een erfpachtovereenkomst ook huur betreft. De rechtbank heeft eerder, in een tussenvonnis van 29 november 2023, overwogen dat de vordering in reconventie huur betreft en dat dit, op basis van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), tot de competentie van de kantonrechter behoort. Echter, beide partijen hebben aangegeven de procedure voort te willen zetten bij de handelsrechter.

Eiseres stelt dat de huurovereenkomst die in de erfpachtakte is opgenomen, betrekking heeft op een ander deel van de grond en dus niet onder de erfpacht valt. Dit zou betekenen dat de vordering in reconventie niet onder de huur valt, maar een afzonderlijk geschil betreft. Gedaagden daarentegen beweren dat de huurovereenkomst en het opstalrecht wel degelijk samenhangen met de erfpachtovereenkomst en dat het geschil in zijn geheel moet worden behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst betrekking heeft op een ander perceel dan dat onder het erfpachtrecht valt. Beide partijen erkennen dat het geschil in de hoofdzaak enkel ziet op de erfpachtovereenkomst. Daarom concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van een huurgeschil zoals bedoeld in artikel 94 lid 3 Rv, en ziet zij geen aanleiding om de zaak naar de kantonrechter te verwijzen. De rechtbank heeft bepaald dat de zaak op 21 februari 2024 weer op de rol zal komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/414242 / HA ZA 23-503
Vonnis van 7 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THAGER PROJECTEN I B.V.,
gevestigd te Zeist,
eiseres,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JACHTHAVEN BIESBOSCH B.V.,
gevestigd te Drimmelen,
2. vennootschap naar buitenlands recht
YACHT HAVENS (NETHERLANDS) LIMITED,
gevestigd te Hamsphire (Verenigd Koninkrijk),
gedaagden,
advocaat mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 29 november 2023 van deze rechtbank, met alle daarin genoemde stukken,
  • de akte uitlaten aan de zijde van eiseres,
  • de akte uitlaten aan de zijde van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 29 november 2023 heeft de rechtbank overwogen dat de vordering in reconventie huur betreft en dat dit gelet op het bepaalde in artikel 93 onder c Rv tot de competentie van de kantonrechter behoort. Omdat de samenhang tussen de vordering in conventie en reconventie zich tegen afzonderlijke behandeling verzet, wil de rechtbank de zaak in het geheel naar de kantonrechter verwijzen. Partijen hebben zich hierover uit mogen laten.
2.2.
Zowel eiseres als gedaagden wensen de procedure voort te zetten bij de handelsrechter.
2.3.
Eiseres voert daartoe aan dat in de erfpachtakte weliswaar een huurovereenkomst is opgenomen, maar dat die huurovereenkomst ziet op een ander deel van de grond en daarmee niet onder de erfpacht valt. Het betreft twee afzonderlijke zaken, over twee verschillende percelen. Hoewel de vordering in reconventie van gedaagden in het petitum summier is opgesteld, blijkt uit randnummer 63 van de conclusie van antwoord en eis in reconventie en de expliciete vermelding onder I van het petitum van die conclusie, dat ook gedaagden er vanuit gaan dat de vordering enkel ziet op het perceel dat in erfpacht is uitgegeven. Het perceel is niet gelinkt aan de huurovereenkomst en de standaardzin “vrij van huur, pacht en andere gebruiksrechten” moet in deze context worden begrepen. Ook in de rest van de conclusie van gedaagden wordt niet over huur gesproken of daaraan een zelfstandige betekenis (los van de erfpacht) toegekend. De huurovereenkomst is tussen partijen ook niet in geschil, aldus eiseres.
2.4.
Gedaagden voeren aan dat er een huurovereenkomst en opstalrecht is opgenomen in de erfpachtovereenkomst en dat in die zin sprake is van samenhangende rechten. Gedaagden stellen zich echter op het standpunt dat het geschil tussen partijen enkel draait om artikel 5:98 en 99 BW betreffende erfpacht en dat de andere rechten geen enkele zelfstandige rol spelen, maar afhankelijk zijn gemaakt van de erfpacht. Gedaagden prefereren voortzetting bij de rechtbank.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat uit de akte blijkt dat de huurovereenkomst een ander (deel van het) perceel betreft dan de percelen die onder het erfpachtrecht vallen. Beide partijen erkennen bovendien dat het geschil in de hoofdzaak enkel ziet op de erfpachtovereenkomst. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een geschil dat ziet op huur, zoals bedoeld in artikel 94 lid 3 Rv. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 februari 2024 voor beraad rechtbank voor het bepalen van een mondelinge behandeling,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: mvda