ECLI:NL:RBZWB:2024:7409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426346 / HO RK 24-687
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Kwant
  • mr. Leppens
  • mr. Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkondiging van een afkoelingsperiode in het kader van de WHOA

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van verzoekster B.V., die een afkoelingsperiode heeft aangevraagd op basis van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster heeft op 31 maart 2024 een verklaring gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Op 9 september 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend voor een afkoelingsperiode van vier maanden, met de noodzaak voor een voorshandse beslissing. De rechtbank heeft op 12 september 2024 een tijdelijke afkoelingsperiode afgekondigd en een online zitting gepland.

Tijdens de zitting op 20 september 2024 zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de advocaat van verzoekster en vertegenwoordigers van betrokken bedrijven. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in de COVID-periode aanzienlijke belastingschulden heeft opgebouwd, maar dat zij in de kern levensvatbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming van verzoekster voort te zetten en dat de belangen van de schuldeisers hierbij gediend zijn. De rechtbank heeft besloten om de afkoelingsperiode van vier maanden af te kondigen, ingaande op de datum van de tussenbeschikking, en heeft de overige verzoeken afgewezen.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van verzoekster niet kan worden uitgeoefend zonder machtiging van de rechtbank, en dat de behandeling van faillissementsverzoeken tegen verzoekster wordt geschorst. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters mr. De Kwant, mr. Leppens en mr. Bosch, met mr. Martens als griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Insolventies – meervoudige kamer
afkondigen afkoelingsperiode
rekestnummer: C/02/426346 / HO RK 24-687
uitspraakdatum: 4 oktober 2024
beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) in de besloten akkoordprocedure van:
[verzoekster] B.V.
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. J. van den Dolder.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 31 maart 2024 een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Verzoekster heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.3.
Verzoekster heeft op 9 september 2024 ter griffie een verzoekschrift, met elf bijlagen, ingediend strekkende tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw voor een periode van vier maanden, en daarbij aangegeven dat een voorshandse beslissing noodzakelijk is.
1.4.
Verzoekster heeft op verzoek van de rechtbank op 9 september 2024 een gewaarmerkt uittreksel van [B.V. 1] , een van haar (indirect) bestuurders, overgelegd. Verzoekster heeft op 10 september 2024 de rechtbank nogmaals verzocht om spoedig te beslissen en daarbij een e-mail van de advocaat van [B.V. 2] overgelegd met als bijlage een concept faillissementsrekest.
1.5.
De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 12 september 2024 bij wijze van tijdelijke voorziening een afkoelingsperiode afgekondigd voor de periode totdat bij eindbeslissing op het verzoek is beslist en een datum voor de online mondelinge behandeling van het verzoekschrift bepaald.
1.6.
De door de rechtbank als zodanig aangemerkte belanghebbenden zijn door verzoekster gewezen op de mogelijkheid om deel te nemen aan de zitting en een zienswijze te geven.
1.7.
De advocaat van [B.V. 2] heeft op 19 september 2024 een zienswijze ingediend.
1.8.
Het verzoek is op 20 september 2024 in raadkamer behandeld en nader toegelicht. Ter zitting zijn, door middel van een online video-verbinding, verschenen en gehoord:
- de heer [naam 1] , CEO van [B.V. 3] .;
- de heer [naam 2] , financieel ondersteuner werkzaam bij [B.V. 4] ;
- de heer [naam 3] , werkzaam bij [bedrijf 1] , extern financieel adviseur;
- mr. J. van den Dolder, advocaat van verzoekster.
1.9.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoekster doet een verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw voor de duur van vier maanden. Verzoekster zegt toe dat zij binnen een termijn van ten hoogste twee maanden een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw zal aanbieden.
2.2.
Verzoekster legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Verzoekster heeft in de COVID-periode aanzienlijke belastingschulden opgebouwd. Uit een door de [bedrijf 1] en verzoekster opgesteld turnaround plan volgt dat verzoekster in de kern levensvatbaar is, maar niet in staat is de huidige schuldenlast – waaronder terugbetaling van de COVID belastingschulden – te voldoen. Verzoekster is wel in staat haar lopende verplichtingen en de kosten van het akkoord te voldoen. Een schuldeiser van verzoekster, [B.V. 2] , stelt zich op het standpunt dat zij een dwangcrediteur is en volledig betaald dient te worden. Verzoekster betwist dit. [B.V. 2] dreigt met het nemen van verhaal en het aanvragen van het faillissement van verzoekster. Ook [bedrijf 2] , de kredietverzekeraar van een aantal schuldeisers van verzoekster dreigt met een faillissementsaanvraag. Verzoekster stelt dat zonder akkoord te voorzien is dat een faillissement zal volgen. Eventuele verhaalsacties zullen in ernstige mate de bedrijfsvoering verstoren met een ongunstig effect op de
going-concernwaarde van de onderneming. Een afkoelingsperiode is noodzakelijk om de door verzoekster gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van het akkoord te kunnen blijven voortzetten. Herstructurering door middel van een WHOA-akkoord zal aanzienlijk gunstiger zijn voor de gezamenlijke crediteuren. Op basis van de vastgestelde reorganisatiewaarde zal aan de fiscus en aan de concurrente schuldeisers een substantiële uitkering kunnen plaatsvinden, terwijl zij in een faillissement geen uitkering zullen ontvangen. De belangen van de schuldeisers worden volgens verzoekster niet onredelijk geschaad door het gelasten van een afkoelingsperiode.

3.Het standpunt van [B.V. 2]

3.1.
[B.V. 2] stelt zich op het standpunt dat zij een dwangcrediteur is, omdat verzoekster haar nog nodig heeft om werkzaamheden te verrichten. Zij schort nu haar verplichtingen tot het verrichten van verdere werkzaamheden op, tenzij haar vordering alsnog integraal wordt voldaan. [B.V. 2] is daarom van mening dat een afkoelingsperiode niet op haar van toepassing moet worden verklaard. [B.V. 2] geeft de rechtbank in overweging ambtshalve een observator te benoemen, zodat de belangen van de schuldeisers meer geborgd worden dan thans het geval is. De schuldeisers hebben belang bij een meer voortvarende afwikkeling. Een observator kan hier een rol in spelen, aldus [B.V. 2]

4.De beoordeling

Rechtsmacht en bevoegdheid
4.1.
Nu de rechtbank zich in het kader van deze akkoordprocedure buiten faillissement eerder (relatief) bevoegd heeft verklaard, is zij gelet op artikel 369 lid 8 Fw eveneens bevoegd kennis te nemen van het voorliggende verzoek.
Afkoelingsperiode
4.2.
Op grond van artikel 376 Fw kan, nadat een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw is gedeponeerd, door de schuldenaar of (zo die is aangewezen) door de herstructureringsdeskundige aan de rechtbank het verzoek worden gedaan om een afkoelingsperiode af te kondigen. Indien (nog) geen herstructureringsdeskundige is aangewezen en het verzoek door de schuldenaar is gedaan, dient het akkoord reeds te zijn aangeboden of dient de schuldenaar toe te zeggen dat binnen ten hoogste twee maanden een akkoord zal worden aangeboden.
4.3.
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift toegezegd dat zij binnen twee maanden een akkoord zal aanbieden, zodat zij kan worden ontvangen in haar verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode.
4.4.
Op grond van artikel 376 lid 4 Fw wordt het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode toegewezen indien summierlijk blijkt dat aan drie vereisten wordt voldaan, namelijk (1) dat dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten of om de door schuldenaar gedreven onderneming door middel van een akkoord gecontroleerd af te kunnen wikkelen, (2) dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers hierbij gediend zijn en (3) dat de door de afkoelingsperiode getroffen derden niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
4.5.
Bij de behandeling van het verzoek is summierlijk gebleken dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door de verzoekster gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten. Zowel [B.V. 2] als [bedrijf 2] dreigen namelijk met het aanvragen van het faillissement van verzoekster.
4.6.
Ook is summierlijk gebleken dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van verzoekster bij een afkoelingsperiode zijn gediend. Uit de stellingen van verzoekster volgt dat – indien de herstructurering slaagt – er een hogere uitkering aan schuldeisers zal volgen dan ingeval van een faillissement; een faillissement dat zonder totstandkoming van een akkoord waarschijnlijk onafwendbaar zal zijn.
4.7.
Redelijkerwijs valt aan te nemen dat [B.V. 2] en [bedrijf 2] niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad. Verzoekster heeft verklaard en onderbouwd dat zij haar lopende verplichtingen kan voldoen, ook gedurende de komende vier maanden. [B.V. 2] heeft bovendien aangegeven dat zij haar verplichtingen opschort. [bedrijf 2] heeft de limieten op verzoekster ingetrokken. Aannemelijk is daarmee dat de positie van [B.V. 2] en [bedrijf 2] gedurende de afkoelingsperiode gelijk zal blijven, althans niet zal verslechteren. Evenmin is gebleken dat door (het afkondigen van) een afkoelingsperiode verhaalsmogelijkheden teloor gaan.
4.8.
De rechtbank ziet in één en ander aanleiding om een afkoelingsperiode van vier maanden af te kondigen, ingaande op de datum van de tussenbeschikking.
4.9.
De rechtbank merkt nog op dat in het kader van dit verzoek in het midden kan blijven of [B.V. 2] wel of niet moet worden aangemerkt als dwangcrediteur. Ook als [B.V. 2] een dwangcrediteur zou zijn, sorteert de afkoelingsperiode ten opzichte van haar effect.
4.10.
De rechtbank ziet verder onvoldoende aanleiding om in dit stadium gebruik te maken van haar bevoegdheid om ambtshalve een observator aan te stellen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- kondigt een afkoelingsperiode af zoals bedoeld in artikel 376 Fw voor een periode van vier maanden
,ingaande op 12 september 2024, die inhoudt:
- dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van verzoekster behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van verzoekster bevinden, niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt aangeboden, en
- dat de behandeling van een door een schuldeiser jegens de verzoekster ingediend verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Kwant, voorzitter, mr. Leppens en mr. Bosch, rechters, en in aanwezigheid van mr. Martens, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.