Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van verzoekster B.V., die een afkoelingsperiode heeft aangevraagd op basis van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster heeft op 31 maart 2024 een verklaring gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Op 9 september 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend voor een afkoelingsperiode van vier maanden, met de noodzaak voor een voorshandse beslissing. De rechtbank heeft op 12 september 2024 een tijdelijke afkoelingsperiode afgekondigd en een online zitting gepland.
Tijdens de zitting op 20 september 2024 zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de advocaat van verzoekster en vertegenwoordigers van betrokken bedrijven. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in de COVID-periode aanzienlijke belastingschulden heeft opgebouwd, maar dat zij in de kern levensvatbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming van verzoekster voort te zetten en dat de belangen van de schuldeisers hierbij gediend zijn. De rechtbank heeft besloten om de afkoelingsperiode van vier maanden af te kondigen, ingaande op de datum van de tussenbeschikking, en heeft de overige verzoeken afgewezen.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van verzoekster niet kan worden uitgeoefend zonder machtiging van de rechtbank, en dat de behandeling van faillissementsverzoeken tegen verzoekster wordt geschorst. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters mr. De Kwant, mr. Leppens en mr. Bosch, met mr. Martens als griffier.