Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
- Partijen doen al jaren zaken met elkaar: [bedrijfsnaam gedaagde] heeft verschillende (bedrijfs)wagens bij [eiser] gekocht en biedt deze voor onderhoud en reparatie bij [eiser] aan, waaronder [het voertuig] met [kenteken] (hierna het voertuig) waar deze zaak over gaat;
- Met betrekking tot het hiervoor genoemde voertuig is een onderhoudscontract gesloten op 23 mei 2017 met einddatum 22 mei 2021, waarna deze is verlengd tot 22 mei 2023;
- Medio december 2022 is de motor van het voertuig uitgevallen en is het voertuig door [eiser] afgesleept,
- [eiser] heeft in opdracht van [bedrijfsnaam gedaagde] reparatiewerkzaamheden aan het voertuig verricht, waarvoor zij een bedrag van totaal € 18.788,60 heeft gefactureerd (d.d. 28 juli 2023), waarop een bedrag van € 3.630,00 in mindering is gebracht (coulance creditfactuur d.d. 28 juli 2023),
- [eiser] heeft geconstateerd dat een te laag oliepeil de oorzaak was van het uitvallen van de motor, waarna tussen partijen een discussie is ontstaan wie verantwoordelijk is voor het te lage oliepeil,
- [eiser] heeft de kosten van de reparatiewerkzaamheden in eerste instantie op het onderhoudscontract geclaimd, welke claim is verworpen omdat sprake zou zijn van verwijtbare nalatigheid aan de zijde van [bedrijfsnaam gedaagde] .
3.Het geschil
4.De beoordeling
[eiser]B.V. ’, maar claimt zij kennelijk uit eigen beweging de kosten van reparatie of onderhoud op het onderhoudscontract dat de klant met [B.V.] heeft gesloten. Het is dan ook begrijpelijk dat [bedrijfsnaam gedaagde] in de veronderstelling verkeerde dat zij met één en het zelfde bedrijf te maken had. Maar de kantonrechter vindt ook dat uit het onderhoudscontract duidelijk blijkt dat dit is gesloten met [B.V.] en niet met [eiser] . Van [bedrijfsnaam gedaagde] mag verwacht worden dat zij als professioneel handelende partij, de contracten die zij sluit, goed doorneemt.