ECLI:NL:RBZWB:2024:7407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
11129708 \ CV EXPL 24-1921 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van reparatiewerkzaamheden aan voertuig onder onderhoudscontract

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde] over de betaling van reparatiewerkzaamheden aan een voertuig. [eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] reparaties uitgevoerd aan een voertuig waarvan de motor was uitgevallen. De kosten van deze reparaties bedragen € 18.788,60, maar na een coulance creditfactuur van € 3.630,00 resteert er een vordering van € 15.158,60. [gedaagde] stelt dat deze kosten onder een onderhoudscontract vallen dat met een derde partij, [B.V.], is afgesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de betaling, omdat het onderhoudscontract met [B.V.] is gesloten en niet met [eiser]. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de kosten van de reparaties moet vergoeden, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. De totale vordering van [eiser] bedraagt € 17.372,22, inclusief proceskosten van € 2.472,39. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11129708 \ CV EXPL 24-1921
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: KVN Gerechtsdeurwaarders & Juristen,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
In deze procedure gaat het over de vraag of [bedrijfsnaam gedaagde] moet betalen voor de reparatiewerkzaamheden die [eiser] in opdracht van [bedrijfsnaam gedaagde] heeft uitgevoerd.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juli 2024 met de daarin genoemde stukken;
- een kopie onderhoudscontract van 23 juni 2017, op de mondelinge behandeling overgelegd door [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 4 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
  • Partijen doen al jaren zaken met elkaar: [bedrijfsnaam gedaagde] heeft verschillende (bedrijfs)wagens bij [eiser] gekocht en biedt deze voor onderhoud en reparatie bij [eiser] aan, waaronder [het voertuig] met [kenteken] (hierna het voertuig) waar deze zaak over gaat;
  • Met betrekking tot het hiervoor genoemde voertuig is een onderhoudscontract gesloten op 23 mei 2017 met einddatum 22 mei 2021, waarna deze is verlengd tot 22 mei 2023;
  • Medio december 2022 is de motor van het voertuig uitgevallen en is het voertuig door [eiser] afgesleept,
  • [eiser] heeft in opdracht van [bedrijfsnaam gedaagde] reparatiewerkzaamheden aan het voertuig verricht, waarvoor zij een bedrag van totaal € 18.788,60 heeft gefactureerd (d.d. 28 juli 2023), waarop een bedrag van € 3.630,00 in mindering is gebracht (coulance creditfactuur d.d. 28 juli 2023),
  • [eiser] heeft geconstateerd dat een te laag oliepeil de oorzaak was van het uitvallen van de motor, waarna tussen partijen een discussie is ontstaan wie verantwoordelijk is voor het te lage oliepeil,
  • [eiser] heeft de kosten van de reparatiewerkzaamheden in eerste instantie op het onderhoudscontract geclaimd, welke claim is verworpen omdat sprake zou zijn van verwijtbare nalatigheid aan de zijde van [bedrijfsnaam gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort weergegeven – [bedrijfsnaam gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 15.158,60 te betalen voor de door [eiser] uitgevoerde reparatiewerkzaamheden, te vermeerderen met rente en kosten. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat zij in opdracht van [bedrijfsnaam gedaagde] aan het voertuig van [bedrijfsnaam gedaagde] , waarvan de motor was uitgevallen, omvangrijke reparatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd. Na onderzoek is gebleken dat een te laag oliepeil de oorzaak was van die uitval. Omdat [bedrijfsnaam gedaagde] een onderhoudscontract heeft bij [B.V.] (hierna: [B.V.] ) heeft [eiser] de reparatiekosten geclaimd bij [B.V.] . [B.V.] heeft de claim echter verworpen omdat sprake zou zijn van verwijtbare nalatigheid (van de chauffeur) van [bedrijfsnaam gedaagde] .
3.2.
[bedrijfsnaam gedaagde] vindt dat de vordering moet worden afgewezen. [bedrijfsnaam gedaagde] komt al jaren bij [eiser] . Zij koopt daar haar bedrijfswagens in, heeft de wagens bij [eiser] in onderhoud en [eiser] voert ook reparatiewerkzaamheden uit waar nodig. Ook heeft [bedrijfsnaam gedaagde] onderhoudscontracten voor haar bedrijfswagens bij [eiser] afgesloten. De reparatiewerkzaamheden waar deze zaak over gaat, vallen onder het onderhoudscontract dat voor het voertuig is afgesloten. [bedrijfsnaam gedaagde] betwist gemotiveerd dat het uitvallen van de motor te wijten is aan haar (of haar chauffeur). Met betrekking tot het voertuig zijn vaker klachten gemeld bij [eiser] . Ook controleert de wagenparkbeheerder van [bedrijfsnaam gedaagde] wekelijks alle wagens, waaronder het voertuig, en worden vloeistoffen bijgevuld. De chauffeurs van [bedrijfsnaam gedaagde] rijden dagelijks in de wagens (koerierswerkzaamheden) en geven in de speciaal daarvoor aangemaakte groepsapp, alle storingen en meldingen door. De chauffeur die in het betreffende voertuig heeft gereden, heeft schriftelijk verklaard dat hij geen lampjes of meldingen in het dashboard heeft gezien.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Met wie heeft [bedrijfsnaam gedaagde] het onderhoudscontract gesloten?
4.1.
Dat [eiser] in opdracht van [bedrijfsnaam gedaagde] reparatiewerkzaamheden heeft verricht aan het voertuig van [bedrijfsnaam gedaagde] , staat vast. Ook is niet door [bedrijfsnaam gedaagde] betwist dat deze werkzaamheden noodzakelijk waren, noch is de hoogte van de factuur betwist. Partijen verschillen van mening over de vraag, wie voor die werkzaamheden moet betalen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [bedrijfsnaam gedaagde] dat moet doen. [bedrijfsnaam gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden onder het onderhoudscontract vallen.
4.2.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] het onderhoudscontract met betrekking tot het voertuig, overgelegd. De partijen die op dat contract vermeld staan, zijn [B.V.] en [bedrijfsnaam gedaagde] .
4.3.
Op vragen van de kantonrechter antwoordt [eiser] dat zij niet in concernverband tot [B.V.] staat. [eiser] B.V. en [B.V.] zijn twee aparte entiteiten. [eiser] verkoopt in de hoedanigheid van dealer bedrijfswagens van [B.V.] en verricht als erkend garagebedrijf reparatie- en garantiewerkzaamheden voor [B.V.] . Het aanbod van een onderhoudscontract wordt weliswaar op het kantoor van [eiser] gedaan, maar het contract zelf wordt opgesteld door [B.V.] en wordt ook door [B.V.] opgestuurd naar de klant. Als [eiser] werkzaamheden uitvoert aan een voertuig waarvoor een onderhoudscontract is afgesloten, dan claimt [eiser] in beginsel de kosten van die werkzaamheden bij [B.V.] .
4.4.
In reactie daarop heeft [bedrijfsnaam gedaagde] aangevoerd dat zij alleen te maken heeft gehad met [eiser] ; bij hen worden de bedrijfswagens gekocht en ook bij hen worden de wagens voor onderhoud en ter reparatie aangeboden. De communicatie vindt uitsluitend met [eiser] plaats.
4.5.
De kantonrechter kan zich voorstellen dat de manier waarop [eiser] zich presenteert verwarring kan veroorzaken. Niet alleen voert zij als bedrijfsnaam ‘
[eiser]B.V. ’, maar claimt zij kennelijk uit eigen beweging de kosten van reparatie of onderhoud op het onderhoudscontract dat de klant met [B.V.] heeft gesloten. Het is dan ook begrijpelijk dat [bedrijfsnaam gedaagde] in de veronderstelling verkeerde dat zij met één en het zelfde bedrijf te maken had. Maar de kantonrechter vindt ook dat uit het onderhoudscontract duidelijk blijkt dat dit is gesloten met [B.V.] en niet met [eiser] . Van [bedrijfsnaam gedaagde] mag verwacht worden dat zij als professioneel handelende partij, de contracten die zij sluit, goed doorneemt.
[bedrijfsnaam gedaagde] moet de reparatiekosten betalen
4.6.
De kantonrechter vindt daarom dat [eiser] MX terecht aanspreekt op betaling van de factuur. Als [bedrijfsnaam gedaagde] het niet eens is met de stelling van [B.V.] dat de reparatiekosten niet worden gedekt door het onderhoudscontract, dan moet zij [B.V.] daarop aanspreken. Het had dan ook op haar weg gelegen om [B.V.] in vrijwaring op te roepen of dit in een afzonderlijke procedure tegen [B.V.] aan de orde te stellen. Dat laat onverlet dat [bedrijfsnaam gedaagde] jegens [eiser] betalingsplichtig is en zal worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 15.158,60.
[bedrijfsnaam gedaagde] moet ook rente en een deel van de incassokosten betalen
4.7.
Omdat [bedrijfsnaam gedaagde] te laat is met betalen van de factuur, is zij daarover in beginsel vertragingsrente verschuldigd. De gevorderde verschenen rente is dan ook toewijsbaar, zij het dat deze blijkens de specificatie van de vordering tot en met 23 mei 2024 is berekend, zodat een en ander wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.8.
Tot slot vordert [eiser] nog vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op grond van haar algemene voorwaarden. In die voorwaarden is een vergoeding opgenomen die van de wettelijke regeling afwijkt. Daarom zal de vordering worden getoetst aan de oriëntatiepunten in het Rapport BGK-integraal. In dit geval acht de kantonrechter echter redenen aanwezig om de vergoeding op grond van artikel 242 Rv te matigen tot het bedrag, berekend op grond van de bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten horende staffel, nu niet is gesteld en onderbouwd dat er zodanige buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een hoger bedrag dan de staffel rechtvaardigen. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 926,59 toewijzen als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het volgende bedrag zal worden toegewezen:
- hoofdsom € 15.158,60
- rente € 1.287,03
- incassokosten € 926,59
Totaal € 17.372,22
4.10.
[bedrijfsnaam gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Artikel 6:119a BW is niet van toepassing op een vordering tot betaling van een bedrag bij wijze van schadeloosstelling, zodat de gevorderde handelsrente over de proceskosten niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag worden toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.472,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [bedrijfsnaam gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.372,22, te vermeerderen met de contractuele rente (zijnde de wettelijke handelsrente) over een bedrag van € 15.158,60, met ingang van 24 mei 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam gedaagde] in de proceskosten van € 2.472,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bedrijfsnaam gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.