In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2024, staat de ontbinding van een huurovereenkomst centraal. De eiseres, Stichting Thuisvester, heeft de gedaagde, een huurder, aangeklaagd wegens een huurachterstand van € 2.667,86. De procedure is gestart na een tussenvonnis op 28 augustus 2024 en een zitting op 30 september 2024. Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de huurachterstand en de betalingsregeling. De huurder is verplicht om de achterstand in termijnen van € 25,00 per maand af te lossen, met de eerste betaling uiterlijk op 15 november 2024. Tevens is de huurder verplicht om de lopende huurverplichtingen na te komen.
De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding en ontruiming voorwaardelijk toegewezen, onder de voorwaarde dat de huurder in gebreke blijft met de aflossingsverplichtingen of de huurbetalingen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de bepaling over buitengerechtelijke incassokosten in de huurovereenkomst oneerlijk is, en heeft deze vordering afgewezen. De huurder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de rechter heeft de huurovereenkomst ontbonden, met de verplichting voor de huurder om de woning te ontruimen indien aan de voorwaarden wordt voldaan. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.