Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.de besloten vennootschap PREVIDER B.V.,
2. de besloten vennootschap
ODIN GROEP B.V.,
DE ARBODIENST B.V.,
1.De procedure
- de spreekaantekeningen van mr. Slagter.
2.De feiten
Previder. Bij Previder zijn ca. 275 werknemers in dienst.
In de SLA is met betrekking tot het verzuimprotocol opgenomen:
“De processtappen, taken en verantwoordelijkheden van de personen die betrokken zijn bij het herstellen van het werkvermogen en het begeleiden van het verzuim zijn vastgelegd in het verzuimprotocol (zie bijlage 1). Dat betreft dus niet alleen onze professionals maar ook de professionals die bij u in dienst zijn (medewerker, leidinggevende, HR-adviseur). Daarmee beschrijft het verzuimprotocol de basis van de dienstverlening die u van ons mag verwachten.”
2.8. Het verzuimprotocol beschrijft stap voor stap welke taken moeten worden verricht en door wie. De verantwoordelijkheden binnen het Eigen Regie Model zijn in verschillende kleuren aangegeven (onderverdeeld in “medewerker, leidinggevende en HR”, “Werkvermogensspecialist”, “(bedrijfs)arts” en “Backoffice Arbobutler”. De leidinggevende heeft de functie van casemanager.
“10. Overige afspraken
(…)
10.2 Verhaalsrecht
Arbobutler verzorgt een actieve signalering in geval van een verhaalsrecht.”
“Ontvangt de werknemer nu al een WIA-uitkering, of ontving hij een WIA-uitkering in de afgelopen 5 jaar vóór de huidige eerste ziektedag? Vermeld dan of het nu om dezelfde oorzaak gaat.”
De bedrijfsarts heeft deze vraag beantwoord met “onbekend”.
2.13. Bij brief van 10 juni 2022 heeft het UWV aan [werknemer] een beslissing meegedeeld over een door hem ontvangen WIA-uitkering. Meegedeeld is dat [werknemer] vanaf 14 mei 2020 100% arbeidsongeschikt is en dat de WIA-uitkering niet wijzigt door de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever.
Voornoemde brief is in kopie aan Previder gestuurd, met als bijlage een rapport van de arbeidsdeskundige van 2 juni 2022. Uit dit rapport volgt dat [werknemer] sinds 21 april 2016 recht heeft op een WIA-uitkering.
3.Het geschil
I. veroordeling van de Arbodienst tot betaling primair aan Previder, subsidiair aan Odin Groep, van een bedrag van € 64.418,38, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 juni 2020 en buitengerechtelijke kosten van € 1.419,18, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
II. veroordeling van de Arbodienst in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
De Arbodienst, als rechtsopvolger van Arbobutler, is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Op de bedrijfsarts rustte de verplichting het formulier van de probleemanalyse juist en volledig in te vullen. Dat heeft zij niet gedaan. Bij de vraag of de werknemer al een WIA-uitkering ontvangt of ontving in de afgelopen vijf jaar vóór de eerste ziektedag heeft de bedrijfsarts een verkeerd antwoord aangekruist, namelijk ‘onbekend’. Het antwoord was echter niet onbekend; [werknemer] ontving al jaren een WIA-uitkering. Na navraag en onderzoek door de bedrijfsarts had het antwoord ‘ja’ of ‘nee’ moeten zijn. Daarnaast had de bedrijfsarts op grond van artikel 10.2 SLA moeten onderzoeken of er voor Previder een verhaalsrecht bestond. Dat heeft zij evenmin gedaan.
Previder en Odin Groep stellen voorts dat de Arbodienst de uit de overeenkomst voortvloeiende zorgplicht heeft geschonden. De Arbodienst/bedrijfsarts was op grond van haar deskundigheid, de zelf door haar benoemde doelstelling(en) en de afspraken uit de overeenkomst gehouden (actief) onderzoek/navraag te doen naar het WIA-verleden van [werknemer] én om aan Previder mededeling te doen over het al dan niet bestaan van een recht op de no-riskpolis. Dat heeft de Arbodienst niet gedaan.
Als gevolg van deze toerekenbare tekortkomingen is Previder niet tijdig op de hoogte geraakt van het feit dat [werknemer] een WIA-uitkering ontving. Daardoor kon Previder op grond van artikel 29b ZW jo artikel 38b ZW geen aanspraak meer maken op vergoeding door het UWV van de loonkosten van het eerste ziektejaar van [werknemer] . Previder heeft daardoor schade geleden, bestaande uit het bedrag dat het UWV gedurende het eerste ziektejaar aan ziekengeld aan Previder bij correcte nakoming door de Arbodienst had uitgekeerd, te weten € 64.418,38. De Arbodienst is in verzuim. Zij is verplicht deze schade te vergoeden.
Previder en Odin Groep stellen dat de Arbodienst primair aansprakelijk is jegens Previder op grond van artikel 6:253 jo artikel 6:254 BW jo artikel 6:74 BW. Subsidiair is de Arbodienst aansprakelijk jegens Odin Groep op grond van artikel 6:74 BW.
De Arbodienst voert aan dat op haar en/of de bedrijfsarts geen verplichting rustte – niet op grond van de overeenkomst, niet op grond van enige buitencontractuele zorgplicht en evenmin op grond van hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bedrijfsarts mag worden verwacht – om bij [werknemer] navraag te doen naar de no-riskpolis anders dan door het voorleggen van vraag 5.2 bij het invullen van de probleemanalyse. Die vraag is, uitgaande van de informatie die de bedrijfsarts van [werknemer] kreeg, correct ingevuld.
Subsidiair beroept de Arbodienst zich op de exoneratieclausule uit haar algemene voorwaarden, op grond waarvan de aansprakelijkheid is beperkt.
Meer subsidiair voert zij aan dat sprake is van eigen schuld van Previder en Odin Groep.
4.De beoordeling
Indien een werknemer recht heeft op ziekengeld op grond van de no-riskpolis dient de werkgever ingevolge artikel 38a lid 3 ZW uiterlijk zes weken na de eerste werkdag waarop de werknemer ziek is een ziekmelding te doen bij het UWV. De werkgever kan die ziekmelding alleen doen indien hij op de hoogte is van het WAO-verleden van de werknemer. In artikel 38b ZW is daarom voor de werknemer de verplichting opgenomen om zijn werkgever, op diens verzoek, te informeren omtrent zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van de no-riskpolis. Deze verplichting bestaat niet eerder dan twee maanden na aanvang van de dienstbetrekking. De werknemer is dus niet verplicht om al in het kader van de sollicitatie of tijdens een mogelijke wettelijke proeftijd inlichtingen te geven over zijn medische achtergrond of over zijn langdurige werkloosheid.
Previder en Odin Groep hebben niet weersproken dat het formulier dat de bedrijfsarts heeft gebruikt voor het opstellen van de probleemanalyse een standaardformulier is dat door het UWV wordt verstrekt. De rechtbank neemt dit daarom tot uitgangspunt. Zoals blijkt uit de weergave onder r.o. 2.11 behoren tot de mogelijke antwoorden op vraag 5.2. “ja”, “nee” of “onbekend”. De bedrijfsarts heeft gekozen voor het antwoord “onbekend”.
Voor zover Previder en Odin Groep stellen dat het formulier verkeerd is ingevuld, omdat het antwoord “ja” of “nee” had moeten zijn, is deze stelling onjuist. Dit volgt reeds uit het feit dat eveneens het vakje “onbekend” kan worden aangekruist.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de Arbodienst gemotiveerd toegelicht dat de bedrijfsarts op grond van de aan haar ten tijde van het consult verkregen informatie heeft gekozen voor het antwoord “onbekend”. Previder en Odin Groep hebben niet gesteld dat de bedrijfsarts op grond van de haar op dat moment bekende informatie een ander antwoord had moeten invullen. Daarom kan ook in die zin niet worden gezegd dat de bedrijfsarts het formulier verkeerd heeft ingevuld. Dat achteraf is gebleken dat [werknemer] een WIA-uitkering ontving (en dat met die wetenschap de betreffende vraag dus met “ja” had moeten worden beantwoord) maakt dit niet anders. De stelling van Previder en Odin Groep op dit punt slaagt niet.
De verplichtingen van de Arbodienst (en Odin Groep) staan beschreven in de overeenkomst. Van belang is dat de Arbodienst werkte in een zogenoemd ‘eigen regie model’. Dit houdt in dat de werkgever de verzuimbegeleiding zelf regelt en bepaalt wie, wat wanneer doet. De Arbodienst blijft (ook) in dat model weliswaar eindverantwoordelijk voor de arbeidsgeneeskundige begeleiding en de door haar gegeven adviezen, maar dit ontslaat een werkgever en werknemer niet van hun verantwoordelijkheden in het proces.
de eerste taak is van de Arbodienst in het verzuimbegeleidingsproces.
Volgens de tekst van het verzuimprotocol wordt de probleemanalyse ‘rond week 6’ opgesteld en moet de probleemanalyse ‘te allen tijde’ in week 13 zijn opgesteld. Vast staat dat de bedrijfsarts [werknemer] in week 6 van zijn verzuim op een eerste consult heeft gezien en dat tijdens dat gesprek de probleemanalyse is opgesteld aan de hand van het formulier. In zoverre heeft de Arbodienst aan haar verplichting uit de overeenkomst voldaan.
Previder en Odin Groep stellen dat de bedrijfsarts/Arbodienst tijdens het consult ten onrechte geen vraag heeft gesteld over het WIA-verleden van [werknemer] . De Arbodienst heeft dit gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat de bedrijfsarts deugdelijk navraag heeft gedaan naar het WIA, WAO, WAZ of Wajong verleden van [werknemer] . [werknemer] heeft geantwoord dat hij in 2012 een WIA-beoordeling had gehad, toen een ‘tijdje’ een uitkering had en dat deze was gestopt toen hij weer aan het werk ging, aldus de Arbodienst. Uit de door [werknemer] verstrekte informatie kon volgens de bedrijfsarts worden opgemaakt dat sprake is van een WIA-verleden maar niet of [werknemer] een WIA-uitkering ontving in de vijf jaar voorafgaande aan de eerste ziektedag. Daarom is aangekruist dat onbekend is of de werknemer 5 jaar voor de ziekmelding nog een uitkering ontving. De bedrijfsarts kon niet antwoorden met ‘ja’ of ‘nee’, aldus de Arbodienst.
De rechtbank overweegt dat de Arbodienst uit hoofde van de overeenkomst gehouden was navraag te doen naar een mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van art. 29b ZW en het antwoord mee te delen aan Previder. Gelet op het gemotiveerde verweer van de Arbodienst, dat door Previder en Odin Groep niet is weersproken, gaat de rechtbank ervan uit dat de Arbodienst de betreffende navraag heeft gedaan. Op grond van de haar op dat moment bekende informatie heeft de bedrijfsarts vraag 5.2 op het formulier beantwoord.
De Arbodienst heeft verder aangevoerd dat de bedrijfsarts de door haar ingevulde probleemanalyse naar de leidinggevende van [werknemer] heeft gestuurd. Previder en Odin Groep hebben deze stelling onvoldoende gemotiveerd weersproken zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. Previder wordt geacht zo snel als mogelijk te zijn geïnformeerd door de Arbodienst.
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van Previder om na de ziekmelding van [werknemer] zelf van haar bevoegdheid op grond van art. 38b ZW gebruik te maken. [werknemer] is op 1 januari 2020 in dienst getreden bij Platani Nederland B.V., de rechtsvoorganger van Previder. De termijn van twee maanden na aanvang van de dienstbetrekking was ten tijde van de ziekmelding - op 14 mei 2020 - dus verstreken, zodat daarin geen beletsel lag.
Dat het de taak was van Previder om navraag te doen bij [werknemer] wordt bevestigd door het feit dat in het verzuimprotocol is neergelegd dat de probleemanalyse tussen week 6 en uiterlijk week 13 van het verzuim moet zijn opgesteld, terwijl de werkgever verplicht is om uiterlijk 6 weken na de eerste ziektedag het UWV te informeren over de ziekmelding om in aanmerking te komen voor de no-riskpolis. Daaruit volgt dat niet de informatie uit de probleemanalyse kan worden afgewacht, maar dat eerder actie door de werkgever moet worden ondernomen. Dit is in lijn met het ‘eigen regie model’ dat op de overeenkomst tussen partijen van toepassing was.
Daarbij komt dat ter zitting de HR-manager van Odin Groep heeft meegedeeld dat de rechtsvoorganger van Previder al eerder navraag heeft gedaan naar het WIA-verleden van [werknemer] , maar dat [werknemer] die vraag niet wilde beantwoorden. Gelet op de in art. 38b ZW opgenomen verplichting voor de werknemer om zijn werkgever, op diens verzoek, te informeren omtrent zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van de no-riskpolis, had het op de weg van Previder, althans haar rechtsvoorganger, gelegen naar aanleiding hiervan maatregelen te treffen. Aan de Arbodienst kan thans op dit punt geen verwijt worden gemaakt.
4.8. Omdat geen sprake is van de door Previder en Odin Groep gestelde tekortkomingen komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige stellingen van partijen.