ECLI:NL:RBZWB:2024:7343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/11655 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.E. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WIA-uitkering en motiveringsgebrek UWV

In deze tussenuitspraak van 29 oktober 2024 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser inzake zijn WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V.M.C. Verhaegen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 24 maart 2023, waarin het UWV weigerde terug te komen op een eerder besluit van 19 juni 2019. Dit eerdere besluit kende eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toe met een arbeidsongeschiktheid van 49,88% per 23 februari 2016. Eiser heeft in september 2023 een voornemen tot wijziging ontvangen, waarna het UWV op 27 oktober 2023 het bezwaar gegrond verklaarde en de arbeidsongeschiktheid vaststelde op 63,17%.

De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangenomen op basis van deskundigenrapporten, maar oordeelt dat de beperkingen van eiser in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juni 2023 zijn onderschat. De rechtbank stelt vast dat eiser beperkt is in zijn inzicht in eigen kunnen en in het omgaan met collega’s, wat niet correct is meegenomen in de FML.

De rechtbank maakt gebruik van de 'bestuurlijke lus' en geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik maakt, moet dit binnen twee weken aan de rechtbank worden meegedeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11655 WIA

tussenuitspraak van 29 oktober 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 24 maart 2023 (primair besluit) geweigerd om terug te komen op het besluit van 19 juni 2019, waarbij aan eiser met ingang van 23 februari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,88%. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 21 september 2023 is eiser een voornemen tot wijziging van het besluit meegedeeld.
Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 februari 2016 is vastgesteld op 63,17%.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. H.M. van Gent als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 23 februari 2016 voor 63,17% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4
. Feiten en omstandigheden
Eiser ontvangt sinds 21 maart 2009 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser is werkzaam geweest als operator (in België). Voor dat werk is hij op 25 februari 2014 uitgevallen vanwege een ongeval. Eiser ontving tot 25 februari 2015 een invaliditeitsuitkering in België. Vervolgens heeft hij een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.
Met het besluit van 19 juni 2019 heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend per 23 februari 2016. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49,88%.
Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmaatregelen aangewend.
Met het besluit van 18 juni 2019 heeft het UWV eisers Wajong-uitkering beëindigd met ingang van 19 augustus 2019 op de grond dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 14 oktober 2019 heeft het UWV eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens in beroep gegaan tegen deze beslissing. Op basis van de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen heeft het UWV met het besluit van 18 juli 2023 besloten eisers Wajong-uitkering ongewijzigd te continueren.
Op 23 juni 2021 heeft eiser via zijn gemachtigde bij het UWV verzocht om herziening van het besluit van 19 juni 2019 en verzocht hem een IVA-uitkering toe te kennen op grond van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
5
. Beoordeling UWV
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, inclusief de aanwezige medische informatie. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding zijn terug te komen op de beslissing van 19 juni 2019.
Naar aanleiding van de gronden van bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) het dossier, inclusief medische informatie, bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in de Wajong beroepsprocedure ook geldig is vanaf 23 december 2016 (lees: 23 februari 2016). De verzekeringsarts b&b heeft eiser belastbaar geacht volgens de FML van 29 juni 2023.
6.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat hij op basis van zijn psychische beperkingen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser wijst in dat verband op de uitgebrachte rapporten van [verzekeringsarts] , [psychiater] en [neuropsycholoog] . Eiser wijst erop dat [verzekeringsarts] heeft aangegeven dat er medische redenen zijn om het samenwerken, beoordelingspunt 2.9 van de FML, te beperken en dat dit beoordelingspunt een relatie heeft met beoordelingspunt 2.12.4: “werk waarin meestal geen direct contact met collega’s is vereist”. Eiser stelt dat bij hem sprake is van inadequate communicatie met anderen vanuit zijn PDD-NOS. Ten onrechte neemt de verzekeringsarts b&b deze beperking niet over, zonder eiser gezien of gesproken te hebben. Door [neuropsycholoog] werd de diagnose autismespectrumstoornis (ASS) gesteld. [neuropsycholoog] heeft aangegeven dat eiser sterk beperkt is in het uiten van de eigen gevoelens (beoordelingspunt 2.7) en in het emotionele problemen van anderen hanteren (beoordelingspunt 2.6). Laatstgenoemde beperking is ten onrechte niet overgenomen door de verzekeringsarts b&b. Evenmin is een beperking opgenomen op de beoordelingspunten 1.4, 1.6, en 2.9. ondanks dat deze door [psychiater] worden genoemd. Verder is volgens [psychiater] een urenbeperking op preventieve gronden nodig omdat eiser beperkt zelfinzicht heeft in zowel zijn ziekte als in de eigen mogelijkheden waardoor structureel kans op overbelasting bestaat. Daarnaast stelt eiser dat hij continu vermoeidheid ervaart als gevolg van slaapproblemen, waardoor hij een urenbeperking van 30 uur onvoldoende vindt. Ten slotte stelt eiser dat hij beperkt is op “zien” (beoordelingspunt 2.1.) omdat hij moeite heeft beide ogen op een punt gericht te houden.
7.
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
7.1
De rechtbank stelt vast dat het eerdere besluit over de WIA-uitkering van eiser in rechte is komen vast te staan. Terugkomen op een onherroepelijk besluit kan alleen als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) daartoe aanleiding geven. In dit geval heeft het UWV kennelijk nieuwe feiten en omstandigheden aangenomen op basis van de uitgebrachte expertiserapporten in de Wajong-procedure van [verzekeringsarts] van 8 maart 2022 en van [psychiater] en [neuropsycholoog] van 17 mei 2023. Het UWV heeft een volledig inhoudelijke toets uitgevoerd en daarbij geoordeeld dat de beperkingen zoals opgenomen in de FML van 29 juni 2023 ook al aanwezig waren op 23 februari 2016.
7.2
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de deskundigenrapporten van [psychiater] en [neuropsycholoog] volgt dat eiser bekend is met PDD-NOS, hetgeen valt onder de categorie ASS.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser vanuit zijn ASS beperkt is op het beoordelingspunt 1.4. “inzicht in eigen kunnen” met als score 1 (overschat mogelijkheden). De rechtbank baseert zich daarbij op de rapporten van de hiervoor genoemde deskundigen.
[neuropsycholoog] rapporteert dat eiser door de ASS sterk beperkt is in het uiten van de eigen gevoelens, het omgaan met emoties van anderen, het hanteren van conflicten en het samenwerken. Daarnaast heeft hij een beperkt inzicht in eigen kunnen. Hij overschat meestal de eigen mogelijkheden. [psychiater] rapporteert dat eiser beperkt is in het zich bewust zijn van de reële eigen mogelijkheden tot functioneren, in relatie tot de eisen die vanuit de omgeving worden gesteld en de kansen die vanuit deze omgeving geboden worden. Eiser overschat meestal ernstig de eigen mogelijkheden, voortkomend uit een gebrek aan inzicht in de problematiek. Een gebrek aan inzicht is passend bij een ASS en wordt ook geobjectiveerd bij het huidige onderzoek.
7.4
Partijen zijn het erover eens dat eiser sterk beperkt is op beoordelingspunt 2.9: “kan in de regel niet met anderen samenwerken”. De vraag is of eiser ook beperkt is op beoordelingspunt 2.12.4: “werk waarin doorgaans geen direct contact met collega’s vereist is”. Dit betreft de aanwezigheid van en sociale omgang met collega’s.
In de toelichting op het CBBS [1] leest de rechtbank bij beoordelingspunt 2.12.4 van de FML dat het niet kunnen omgaan met collega’s twee beoordelingspunten heeft:
- de klant zelf ervaart door zijn stoornis belemmeringen in de sociale omgang met anderen; bijvoorbeeld een angststoornis of een depressieve stoornis.
- de klant ervaart weliswaar geen belemmeringen in de sociale omgang, maar de stoornis van de klant kan leiden tot een inadequate communicatie met anderen (bijvoorbeeld bij een autismespectrumstoornis).
De rechtbank ziet in de deskundigenrapporten van [psychiater] en [neuropsycholoog] aanknopingspunten voor het oordeel dat bij eiser sprake is van inadequate communicatie met anderen vanuit zijn ASS. Door deskundige [verzekeringsarts] wordt bevestigd dat eiser inadequaat communiceert met anderen en dat een beperking op beoordelingspunt 2.12.4 aan de orde is.
De rechtbank ziet in de conclusies van de deskundigen bevestiging voor het oordeel dat eiser, anders dan het UWV stelt, wel beperkt is op dit beoordelingspunt (vanuit zijn ASS). De rechtbank volgt dus de deskundigen.
7.5
De rechtbank ziet geen aanleiding om verdere beperkingen aan te nemen.
Hoewel [psychiater] rapporteert dat eiser beperkt is in het onderkennen, optimaliseren en benutten van de beschikbare ruimte voor het eigen handelen, en weinig initiatief neemt tot handelen, is de rechtbank van oordeel er geen beperking hoeft te worden aangenomen op beoordelingspunt 1.6: “zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren”. Volgens de toelichting op het CBBS komt een dergelijke beperking alleen voor bij mensen met een ernstige stoornis, zoals een ernstige autismestoornis. Uit de deskundigenrapporten blijkt niet dat sprake is van een ernstige vorm van ASS.
Beoordelingspunt 2.6: “emotionele problemen van andere hanteren” heeft volgens het CBBS een relatie met de beoordelingspunten 2.7: “eigen gevoelens uiten”, 2.9: “samenwerken”, en de beoordelingspunten 2.12.1, 2.12.2 en 2.12.4 op het gebied van contacten met klanten, patiënten en collega’s.
Omdat deze beoordelingspunten al (sterk) beperkt zijn, is het niet nodig om ook beoordelingspunt 2.6 te beperken.
De rechtbank volgt hierin de verzekeringsarts b&b die in haar rapport van 16 juni 2023 (in de Wajong procedure) heeft toegelicht dat eiser minder geschikt is om hulp te bieden aan anderen in probleemsituaties door een gebrek aan inlevingsvermogen en dat dit in de FML gescoord moet worden onder het beoordelingspunt “werk met weinig contact met klanten of hulpbehoevenden”. Hiermee is dus voldoende rekening gehouden.
Met betrekking tot beoordelingspunt 2.1: “zien” stelt eiser dat hij moeite heeft beide ogen op een punt gericht te houden. Omdat eiser niet met medische informatie heeft onderbouwd dat hij hierdoor beperkingen ondervindt, volgt de rechtbank eiser op dit punt niet.
Ten slotte ziet de rechtbank in de deskundigenrapporten geen onderbouwing voor eisers standpunt dat een urenbeperking op preventieve gronden van 30 uur per week onvoldoende is.
8.
Conclusie en gevolgen
Uit het voorgaande volgt dat in de FML van 29 juni 2023 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Ten onrechte is eiser niet beperkt op de beoordelingspunten 1.4. “inzicht in eigen kunnen” en 2.12.4 “meestal geen direct contact met collega’s”.
Daaruit volgt dat ook het arbeidsdeskundige onderzoek, waarbij is uitgegaan van de onjuiste FML van 29 juni 2023, gebrekkig is. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
9. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om na aanpassing van de FML van 29 juni 2023 door de arbeidsdeskundige b&b opnieuw onderzoek te laten doen en te rapporteren welke gevolgen dit heeft voor het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
10. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Basisinformatie CBBS (Versie 5.0).