ECLI:NL:RBZWB:2024:7334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
02/047332-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en overtreding van de Wegenverkeerswet na gevaarlijke achtervolging

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gevaarlijke achtervolging in Breda op 8 februari 2024. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet. Tijdens de achtervolging heeft de verdachte meerdere keren opzettelijk met zijn auto tegen de auto van de slachtoffers gereden, wat leidde tot ernstige verkeersovertredingen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling en de overtreding van de Wegenverkeerswet wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, een taakstraf van 180 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor zes maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/047332-24
vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende aan de [adres]
raadsman mr. I. Oztas, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (feit 1 primair) dan wel een poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair) dan wel bedreiging (feit 1 meer subsidiair), door met een personenauto tegen de auto van twee personen aan te rijden. Naar aanleiding daarvan wordt verdachte er tevens van verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het in ernstige mate schenden van verkeersregels waardoor levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel kon worden verwacht (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag, maar acht de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Zij gaat daarbij uit van voorwaardelijk opzet. Ook acht zij feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak voor feit 1, omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De botsingen zijn volgens de verdediging niet opzettelijk, maar per ongeluk ontstaan.
Daarnaast bepleit de verdediging vrijspraak van verdachte voor feit 2 wegens gebrek aan bewijs dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft overtreden. Verdachte handelde uit bezorgdheid voor zijn ex-partner en is in paniek de auto waar zij in zat gaan volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – het volgende af. Op 8 februari 2024, omstreeks 21:30 uur, heeft een achtervolging door Breda plaatsgevonden. Hierbij waren betrokken [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in een personenauto van het merk Audi en verdachte met een personenauto van het merk Citroën. Verdachte heeft achter [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aangereden. De achtervolging is gestart in de [straat 1] te Breda, de straat waar [benadeelde 2] , de ex-partner van verdachte, woont. De achtervolging verliep onder meer door de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] en kwam tot een einde op het [plein] . Deze straten bevinden zich in een woonwijk binnen de bebouwde kom in een zone waar 30 kilometer per uur mag worden gereden. Tijdens deze achtervolging is met een veel hogere snelheid gereden dan de toegestane maximumsnelheid. Blijkens de verklaring van [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , heeft verdachte ongeveer tussen de 80 en 100 kilometer per uur gereden. Verdachte heeft daarbij bovendien zeer dicht op de Audi gereden, wat uiteindelijk in ten minste twee botsingen heeft geresulteerd. Het voertuig van verdachte ramde daarbij in ieder geval eenmaal de linker achterzijde van de Audi en eenmaal de achterzijde van de Audi. Dit volgt ook uit het nadere onderzoek van politie; tijdens een van de botsingen is de rechterzijde van de Citroën in contact gekomen met de linker achterzijde van de Audi. Het contact vond plaats terwijl beide voertuigen zich met constante snelheid voortbewogen. Tijdens een andere botsing, waar de voorzijde van de Citroën met de achterzijde van de Audi in contact is gekomen, was wederom sprake van een constante snelheid van beide voertuigen. De voertuigen hebben niet geremd tijdens het contact.
Feit 1
Heeft verdachte opzettelijk gehandeld?
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte per ongeluk tegen de personenauto is aangereden en dus niet opzettelijk heeft gehandeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij de personenauto, met daarin zijn ex-partner, per ongeluk heeft geraakt omdat hij vanwege de regen niet op tijd kon remmen. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank betrekt hierbij allereerst dat uit zowel de aangiften als uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte met hoge snelheid achter de personenauto, met daarin zijn ex-vriendin, is aangereden. Uit het forensisch onderzoek is daarnaast gebleken dat het voertuig van aangever noch het voertuig van verdachte tijdens het moment van de twee botsingen heeft geremd. De botsingen vonden immers plaats terwijl beide voertuigen zich met constante snelheid voortbewogen. Dit sluit aan bij de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , die beiden hebben verklaard dat de auto van verdachte op de achterzijde van de Audi is ingeramd, terwijl zij reden. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat ter hoogte van het [plein] het ene voertuig het andere voertuig ramde. Van belang is voorts dat, mede uit het forensisch onderzoek is gebleken dat er minimaal twee botsingen hebben plaatsgevonden. De verklaring van verdachte dat slechts sprake was van één botsing als gevolg van niet kunnen remmen, acht de rechtbank ook om die reden niet geloofwaardig. De rechtbank is, gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte meermalen opzettelijk op de Audi, met daarin [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , is ingereden.
Poging tot doodslag?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van het leven te beroven. Van vol opzet is dan ook geen sprake.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank overweegt dat de achtervolging zich afspeelde in een woonwijk in het centrum van Breda, terwijl het regende en het donker was. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat de route door smalle straten, met vaak aan weerszijden bomen en geparkeerde auto’s, liep. Bovendien was het een dertig kilometer zone. Verdachte reed desondanks gedurende de hele achtervolging met een veel hogere snelheid dan toegestaan door deze straten achter de Audi van [benadeelde 1] aan en reed daarbij zeer dicht op en tweemaal tegen de Audi aan. Door met een hoge snelheid door dit soort smalle straatjes in een woonwijk achter een andere auto te rijden bestaat een aanmerkelijke kans dat als gevolg daarvan een ernstig verkeersongeval ontstaat. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat daarbij ook een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat dit voor de inzittenden tot de dood zou leiden. Evenmin blijkt dat uit de verklaring van verdachte. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is dan ook geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de feitelijke gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel op. Het gevaar van het handelen van verdachte moet voor hem, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door bewust met een veel hogere snelheid dan toegestaan gedurende langere tijd op korte afstand achter de Audi aan te blijven rijden waarin twee personen zitten en daar zelfs meerdere malen tegen aan te rijden, in combinatie met de eerder genoemde weers- en verkeersomstandigheden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op dit letsel dan ook aanvaard. Hierbij heeft de rechtbank tevens meegewogen dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beiden hebben verklaard dat [benadeelde 1] zijn auto als gevolg van de botsingen moeilijk in bedwang kon houden. Dat vergroot de kans op ernstige gevolgen voor de inzittenden.
Conclusie
De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (artikel 5a WVW)
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde overtreding van artikel 5a WVW moet worden beoordeeld of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a)
Schending verkeersregels
Hiervoor is reeds overwogen dat verdachte bovenop de vastgestelde maximumsnelheid, achter en vervolgens meermaals tegen de auto van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is aangereden. Daarnaast heeft verdachte ook herhaaldelijk met deze hoge snelheid zeer dicht achter een andere rijdende personenauto met inzittenden gereden. Daarmee heeft verdachte meerdere verkeersregels overtreden.
(b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Om vast te stellen of sprake is van zodanig gedrag, dient niet enkel naar één specifieke overtreding te worden gekeken, maar naar het geheel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle relevante omstandigheden moeten worden meegewogen. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het schenden van meerdere verkeersregels.
In deze zaak heeft verdachte, terwijl hij de auto van de aangevers op zeer korte afstand achtervolgde, de maximumsnelheid in aanzienlijke mate overschreden. Dit gebeurde binnen de bebouwde kom in een 30 kilometerzone, waar verdachte door smalle straten de Audi achtervolgde en daarbij ook nog een kruispunt passeerde.
De rechtbank concludeert dat deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien en onder de specifieke omstandigheden van het geval, leiden tot een schending van diverse verkeersregels in ernstige mate, wat duidt op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
(c) Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Uit de samenhang van zijn gedragingen blijkt dat verdachte doelbewust handelde en bewust de keuze maakte om deze regels op ernstige wijze te schenden. Verdachte is immers bewust achter de auto waarin zijn ex-partner zich bevond aangereden en heeft daarbij de keuze gemaakt om meerdere verkeersregels te overtreden. De verklaring van verdachte, waarin hij aangeeft instinctief te handelen om zijn ex-partner te beschermen, bevestigt dat hij zich bewust was van zijn overtredingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De onder a beschreven gedragingen zijn, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
(d) Gevaar te duchten
Om vast te stellen of er gevaar voor lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, is het noodzakelijk dat er concrete situaties hebben plaatsgevonden waarin het voorzienbaar was dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar letsel zou kunnen ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte een zeer gevaarlijke situatie opleverde. Uiteindelijk hebben zijn gedragingen ook geleid tot meerdere botsingen, waarbij er een aanmerkelijke kans bestond dat de inzittenden van de Audi zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Verder blijkt uit de verklaringen van de aangevers dat [benadeelde 1] zijn auto moeilijk onder controle kon houden. Door de verkeersgedragingen van verdachte was daarom een reële en concrete vrees gerechtvaardigd voor één of meerdere verkeersongevallen met ernstig letsel tot gevolg. Hiermee is voldaan aan het gevaarcriterium.
Conclusie
Verdachte heeft als bestuurder van een auto opzettelijk meerdere verkeersregels in ernstige geschonden en hij heeft zich zodanig op de weg gedragen dat hiervan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1, subsidiair
op 8 februari 2024 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, met (hoge) snelheid met zijn, verdachtes, personenauto heeft aangereden en geramd tegen de achterzijde van een eveneens rijdende personenauto, waarin voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
op 8 februari 2024 te Breda, als bestuurder van een voertuig (een personenauto met [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, te weten onder andere [straat 2] en [straat 4] en [straat 3] en [plein] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door meermalen met (hoge) snelheid tegen een andere personenauto met inzittenden aan te rijden en te rammen en zeer dicht tegen een andere rijdende personenauto met inzittenden te rijden, door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien weken, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verder vordert zij een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden. Zij baseert zich op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en houdt daarbij rekening met de eendaadse samenloop. Zij ziet geen aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte om van de richtlijnen af te wijken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte bepleit de verdediging te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, eventueel met oplegging van een voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 2] en [benadeelde 1] door opzettelijk met zijn auto meerdere keren tegen de auto aan te rijden waarin [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zaten. Hierdoor heeft verdachte ook gevaar op de weg veroorzaakt. In een achtervolging door enkele woonwijken heeft hij bewust en herhaaldelijk meerdere verkeersovertredingen in ernstige mate geschonden. Er was sprake van een dollemansrit waarbij verdachte zijn personenauto als wapen heeft gebruikt en daarmee zeer onverantwoord verkeersgedrag heeft laten zien. Verdachte heeft welbewust onaanvaardbare risico’s genomen en gevaarlijke situaties gecreëerd waardoor niet alleen de [benadeelde 1] en [benadeelde 2] maar ook andere weggebruikers ernstig in gevaar zijn gebracht.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 28 augustus 2024. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in Nederland in aanraking is gekomen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 13 mei 2024. Vanwege de proceshouding van verdachte kan volgens de reclassering geen delictanalyse worden gemaakt en kunnen de risicofactoren niet worden onderzocht. Er is stabiliteit op diverse leefgebieden. Verdachte heeft een baan, inkomen en stabiele huisvesting. Er is wel sprake van relationele problematiek tussen verdachte en zijn ex-partner [benadeelde 2] . Verdachte heeft zich tijdens zijn schorsingsperiode gehouden aan de meldplichtafspraken met de reclassering. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met diverse bijzondere voorwaard
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening met zijn proceshouding. Op de zitting is gebleken dat hij geen inzicht in zijn handelen toont en de schuld en verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt. Dit terwijl de aanrijdingen enkel en alleen aan verdachte zijn toe te rekenen.
Straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie is. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen in soortgelijke zaken en de persoon van verdachte. Ook heeft zij rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde gedragingen een samenhangend, op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren waarvan verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt.
De rechtbank acht alles afwegend een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 70 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van zes maanden op zijn plaats.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert voor feit 1 een schadevergoeding aan immateriële schade ter hoogte van € 2.500,00.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige lichamelijke en psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Er zijn onvoldoende concrete gegevens aangevoerd om aan te kunnen nemen dat sprake is van objectief vast te stellen (geestelijk) letsel. Nu dit niet kan worden vastgesteld, moet worden beoordeeld of sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengt in dit geval met zich mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade vaststellen op een bedrag van € 1.250,00 Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dit deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 8 februari 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 55 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het
onder 1 primairtenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloopvan:
feit 1, subsidiair: Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd en
feit 2: Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1) van
€ 1.250,00 aan immateriële schade;
- vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] (feit 1), € 1.250,00 te betalen;
- vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 oktober 2024.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 8 februari 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met (hoge) snelheid met zijn, verdachtes, personenauto heeft aangereden en/of geramd tegen de achterzijde van een eveneens rijdende personenauto, waarin voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 februari 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met (hoge) snelheid met zijn, verdachtes, personenauto heeft aangereden en/of geramd tegen de achterzijde van een eveneens rijdende personenauto, waarin voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 februari 2024 te Breda [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met (hoge) snelheid met zijn, verdachtes, personenauto tegen de achterzijde van een eveneens rijdende auto, waarin voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevonden, aan te rijden en/of te rammen;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 8 februari 2024 te Breda, als bestuurder van een voertuig (een personenauto met [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, te weten onder andere [straat 2] en/of [straat 4] en/of [straat 3] en/of [plein] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door meermalen met (hoge) snelheid tegen een andere personenauto met inzittenden aan te rijden en/of te rammen en/of zeer dichtbij en/of tegen een andere rijdende personenauto met inzittenden te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
(art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)