4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – het volgende af. Op 8 februari 2024, omstreeks 21:30 uur, heeft een achtervolging door Breda plaatsgevonden. Hierbij waren betrokken [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in een personenauto van het merk Audi en verdachte met een personenauto van het merk Citroën. Verdachte heeft achter [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aangereden. De achtervolging is gestart in de [straat 1] te Breda, de straat waar [benadeelde 2] , de ex-partner van verdachte, woont. De achtervolging verliep onder meer door de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] en kwam tot een einde op het [plein] . Deze straten bevinden zich in een woonwijk binnen de bebouwde kom in een zone waar 30 kilometer per uur mag worden gereden. Tijdens deze achtervolging is met een veel hogere snelheid gereden dan de toegestane maximumsnelheid. Blijkens de verklaring van [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , heeft verdachte ongeveer tussen de 80 en 100 kilometer per uur gereden. Verdachte heeft daarbij bovendien zeer dicht op de Audi gereden, wat uiteindelijk in ten minste twee botsingen heeft geresulteerd. Het voertuig van verdachte ramde daarbij in ieder geval eenmaal de linker achterzijde van de Audi en eenmaal de achterzijde van de Audi. Dit volgt ook uit het nadere onderzoek van politie; tijdens een van de botsingen is de rechterzijde van de Citroën in contact gekomen met de linker achterzijde van de Audi. Het contact vond plaats terwijl beide voertuigen zich met constante snelheid voortbewogen. Tijdens een andere botsing, waar de voorzijde van de Citroën met de achterzijde van de Audi in contact is gekomen, was wederom sprake van een constante snelheid van beide voertuigen. De voertuigen hebben niet geremd tijdens het contact.
Feit 1
Heeft verdachte opzettelijk gehandeld?
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte per ongeluk tegen de personenauto is aangereden en dus niet opzettelijk heeft gehandeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij de personenauto, met daarin zijn ex-partner, per ongeluk heeft geraakt omdat hij vanwege de regen niet op tijd kon remmen. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank betrekt hierbij allereerst dat uit zowel de aangiften als uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte met hoge snelheid achter de personenauto, met daarin zijn ex-vriendin, is aangereden. Uit het forensisch onderzoek is daarnaast gebleken dat het voertuig van aangever noch het voertuig van verdachte tijdens het moment van de twee botsingen heeft geremd. De botsingen vonden immers plaats terwijl beide voertuigen zich met constante snelheid voortbewogen. Dit sluit aan bij de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , die beiden hebben verklaard dat de auto van verdachte op de achterzijde van de Audi is ingeramd, terwijl zij reden. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat ter hoogte van het [plein] het ene voertuig het andere voertuig ramde. Van belang is voorts dat, mede uit het forensisch onderzoek is gebleken dat er minimaal twee botsingen hebben plaatsgevonden. De verklaring van verdachte dat slechts sprake was van één botsing als gevolg van niet kunnen remmen, acht de rechtbank ook om die reden niet geloofwaardig. De rechtbank is, gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte meermalen opzettelijk op de Audi, met daarin [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , is ingereden.
Poging tot doodslag?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van het leven te beroven. Van vol opzet is dan ook geen sprake.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank overweegt dat de achtervolging zich afspeelde in een woonwijk in het centrum van Breda, terwijl het regende en het donker was. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat de route door smalle straten, met vaak aan weerszijden bomen en geparkeerde auto’s, liep. Bovendien was het een dertig kilometer zone. Verdachte reed desondanks gedurende de hele achtervolging met een veel hogere snelheid dan toegestaan door deze straten achter de Audi van [benadeelde 1] aan en reed daarbij zeer dicht op en tweemaal tegen de Audi aan. Door met een hoge snelheid door dit soort smalle straatjes in een woonwijk achter een andere auto te rijden bestaat een aanmerkelijke kans dat als gevolg daarvan een ernstig verkeersongeval ontstaat. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat daarbij ook een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat dit voor de inzittenden tot de dood zou leiden. Evenmin blijkt dat uit de verklaring van verdachte. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is dan ook geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de feitelijke gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel op. Het gevaar van het handelen van verdachte moet voor hem, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door bewust met een veel hogere snelheid dan toegestaan gedurende langere tijd op korte afstand achter de Audi aan te blijven rijden waarin twee personen zitten en daar zelfs meerdere malen tegen aan te rijden, in combinatie met de eerder genoemde weers- en verkeersomstandigheden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op dit letsel dan ook aanvaard. Hierbij heeft de rechtbank tevens meegewogen dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beiden hebben verklaard dat [benadeelde 1] zijn auto als gevolg van de botsingen moeilijk in bedwang kon houden. Dat vergroot de kans op ernstige gevolgen voor de inzittenden.
Conclusie
De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (artikel 5a WVW)
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde overtreding van artikel 5a WVW moet worden beoordeeld of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a)
Schending verkeersregels
Hiervoor is reeds overwogen dat verdachte bovenop de vastgestelde maximumsnelheid, achter en vervolgens meermaals tegen de auto van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is aangereden. Daarnaast heeft verdachte ook herhaaldelijk met deze hoge snelheid zeer dicht achter een andere rijdende personenauto met inzittenden gereden. Daarmee heeft verdachte meerdere verkeersregels overtreden.
(b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Om vast te stellen of sprake is van zodanig gedrag, dient niet enkel naar één specifieke overtreding te worden gekeken, maar naar het geheel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle relevante omstandigheden moeten worden meegewogen. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het schenden van meerdere verkeersregels.
In deze zaak heeft verdachte, terwijl hij de auto van de aangevers op zeer korte afstand achtervolgde, de maximumsnelheid in aanzienlijke mate overschreden. Dit gebeurde binnen de bebouwde kom in een 30 kilometerzone, waar verdachte door smalle straten de Audi achtervolgde en daarbij ook nog een kruispunt passeerde.
De rechtbank concludeert dat deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien en onder de specifieke omstandigheden van het geval, leiden tot een schending van diverse verkeersregels in ernstige mate, wat duidt op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
(c) Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Uit de samenhang van zijn gedragingen blijkt dat verdachte doelbewust handelde en bewust de keuze maakte om deze regels op ernstige wijze te schenden. Verdachte is immers bewust achter de auto waarin zijn ex-partner zich bevond aangereden en heeft daarbij de keuze gemaakt om meerdere verkeersregels te overtreden. De verklaring van verdachte, waarin hij aangeeft instinctief te handelen om zijn ex-partner te beschermen, bevestigt dat hij zich bewust was van zijn overtredingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De onder a beschreven gedragingen zijn, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
(d) Gevaar te duchten
Om vast te stellen of er gevaar voor lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, is het noodzakelijk dat er concrete situaties hebben plaatsgevonden waarin het voorzienbaar was dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar letsel zou kunnen ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte een zeer gevaarlijke situatie opleverde. Uiteindelijk hebben zijn gedragingen ook geleid tot meerdere botsingen, waarbij er een aanmerkelijke kans bestond dat de inzittenden van de Audi zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Verder blijkt uit de verklaringen van de aangevers dat [benadeelde 1] zijn auto moeilijk onder controle kon houden. Door de verkeersgedragingen van verdachte was daarom een reële en concrete vrees gerechtvaardigd voor één of meerdere verkeersongevallen met ernstig letsel tot gevolg. Hiermee is voldaan aan het gevaarcriterium.
Conclusie
Verdachte heeft als bestuurder van een auto opzettelijk meerdere verkeersregels in ernstige geschonden en hij heeft zich zodanig op de weg gedragen dat hiervan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit daarmee wettig en overtuigend bewezen.