Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling en vernieling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 januari 2024. De verdachte had op 11 november 2021 in Oudenbosch met een klauwhamer op het hoofd van het slachtoffer geslagen, wat leidde tot verwondingen. De officier van justitie achtte de poging tot doodslag bewezen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood, en sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. Wel werd de poging tot zware mishandeling bewezen geacht, omdat het slaan met een klauwhamer op het hoofd een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt.
Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het vernielen van de voorruit van de woning van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de enige getuige, die de vernieling zou hebben gezien, niet kon worden gebruikt voor het bewijs, omdat de verdediging deze getuige niet had kunnen ondervragen. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte schuldig te verklaren voor dit feit, en werd hij vrijgesproken.
De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur op, te vervangen door 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet terug naar de gevangenis hoefde, gezien de omstandigheden en de tijd die verstreken was sinds het delict. De rechtbank gelastte ook de teruggave van de in beslag genomen hamer aan het slachtoffer en een muts aan de verdachte.