ECLI:NL:RBZWB:2024:732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
02-315732-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met klauwhamer en vrijspraak voor vernieling

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling en vernieling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 januari 2024. De verdachte had op 11 november 2021 in Oudenbosch met een klauwhamer op het hoofd van het slachtoffer geslagen, wat leidde tot verwondingen. De officier van justitie achtte de poging tot doodslag bewezen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood, en sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. Wel werd de poging tot zware mishandeling bewezen geacht, omdat het slaan met een klauwhamer op het hoofd een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het vernielen van de voorruit van de woning van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de enige getuige, die de vernieling zou hebben gezien, niet kon worden gebruikt voor het bewijs, omdat de verdediging deze getuige niet had kunnen ondervragen. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte schuldig te verklaren voor dit feit, en werd hij vrijgesproken.

De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur op, te vervangen door 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet terug naar de gevangenis hoefde, gezien de omstandigheden en de tijd die verstreken was sinds het delict. De rechtbank gelastte ook de teruggave van de in beslag genomen hamer aan het slachtoffer en een muts aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-315732-21
vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2024 waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling door met een klauwhamer op het hoofd van [slachtoffer] (verder [slachtoffer] ) te slaan. Ook wordt hij ervan verdachte dat hij de voorruit van een woning heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] . Door met een hamer op diens hoofd te slaan, bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] het leven zou verliezen. Door zo te handelen heeft verdachte die kans ook willens en wetens aanvaard. In dat verband wijst de officier van justitie op de aangifte, de verklaring van [naam 1] en het letsel. Ook acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit van de woning heeft vernield.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de poging tot doodslag. Daartoe wordt aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is met welke kracht is geslagen en het letsel gering was waardoor er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Verwezen wordt hierbij naar jurisprudentie. Voor de poging tot zware mishandeling wordt aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De verdediging bepleit eveneens vrijspraak van feit 2. Het is alleen [getuige] geweest die daarover heeft verklaard. De verdediging heeft echter niet de gelegenheid gehad hem daarover te bevragen. Dit levert een schending op van artikel 6 EVRM waardoor deze verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs. Dat maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststaat dat verdachte op 11 november 2021 [slachtoffer] in zijn woning in Oudenbosch met een klauwhamer in ieder geval twee maal op het hoofd/gezicht heeft geslagen. Als gevolg hiervan had [slachtoffer] meerdere zwellingen en blauwe plekken op zijn hoofd en in zijn gezicht.
Beoordeeld moet worden of verdachte zich met dit handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank is hierover van oordeel dat uit het gedrag van verdachte en het letsel van [slachtoffer] , het opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] niet kan worden afgeleid, ook niet in voorwaardelijke zin. Het relatief geringe letsel van verdachte biedt namelijk onvoldoende aanknopingspunten voor onder andere de kracht waarmee is geslagen om te concluderen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
De impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Het is algemeen bekend dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam is, waarbij het meermalen slaan met een klauwhamer daartegen de aanmerkelijke kans met zich brengt dat zwaar lichamelijk letsel optreedt. Verdachte wordt geacht zich hiervan bewust te zijn geweest. Door toch genoemd geweld uit te oefenen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen zouden leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 11 november 2021 de voorruit van de woning van [slachtoffer] heeft vernield. De rechtbank overweegt hierover dat deze verdenking is ontstaan naar aanleiding van de verklaring van [getuige] , onder meer inhoudende dat verdachte de voorruit kapot zou hebben geslagen en via het gat de woning zou zijn binnengekomen. De verdediging heeft aan de rechter-commissaris verzocht om deze getuige nader te mogen bevragen welk verzoek ook is toegewezen. Ondanks verschillende pogingen daartoe is het de rechter-commissaris echter niet gelukt om met de getuige in contact te komen. Als gevolg van een goede reden heeft de verdediging de getuige dan ook niet nader kunnen bevragen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [getuige] niet zozeer het enige bewijsmiddel is, maar wel als het doorslaggevende bewijsmiddel moet worden aangemerkt. [getuige] is namelijk de enige getuige die verklaart te hebben gezien dat verdachte de ruit kapot heeft geslagen. Een bewezenverklaring van het feit zou dan ook in beslissende mate op de verklaring van deze getuige berusten, die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Compenserende factoren hiervoor zoals die in de jurisprudentie naar voren komen, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt en buiten beschouwing moet worden gelaten. Zoals hiervoor al overwogen is er geen ander bewijs aanwezig dat verdachte degene is geweest die de ruit heeft vernield, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 11 november 2021 te Oudenbosch, gemeente Halderberge ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, met een klauwhamer op het hoofd en het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Het incident is gestart doordat aangever verdachte heeft aangevallen met een ploertendoder. Tegen deze aanval heeft verdachte zich moeten verdedigen, maar doordat bij verdachte een hevige gemoedsbeweging is ontstaan, is hij in zijn noodzakelijke verdediging te ver gegaan. De verklaringen van [naam 1] en [getuige] die niet over de aanval van aangever verklaren, zijn onbetrouwbaar te achten vanwege hun belang bij de door [slachtoffer] geboden huisvesting. Bovendien wordt de verklaring van verdachte ondersteund door het feit dat verdachte met zijn schoen in de hand de woning is uitgelopen wat duidt op een worsteling en niet op een eenzijdige aanval vanuit verdachte. Dat er sprake was van een noodweersituatie volgt ook uit de tapgesprekken waarin verdachte zelf zegt dat er sprake was van verdediging die te ver ging. Op grond hiervan dient verdachte dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden. Verdachte staat alleen in zijn verklaring dat hij door [slachtoffer] naar de slaapkamer is gelokt en door hem is aangevallen. Op grond van de verklaringen in het dossier is aannemelijk dat het juist verdachte was die [slachtoffer] heeft aangevallen. Hij is ook degene die naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. Daarbij komt dat het incident op de slaapkamer van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden wat niet past bij het uitpraten van een conflict. Verdachte moet dan ook als de agressor worden aangemerkt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit verweer. Er bevindt zich in het dossier namelijk geen enkele ondersteuning voor de verklaring van verdachte dat hij degene is geweest die in eerste instantie werd aangevallen. In tegendeel, het feit dat enkel [slachtoffer] letsel had en verdachte helemaal niets, acht de rechtbank juist passend bij de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 1] , dat de aanval vanuit verdachte is gekomen. Daarbij komt nog dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij uit eigen beweging naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. Daarover heeft hij in een bericht van 18 november 2021 naar [naam 2] gezegd dat hij zich op een ochtend niet heeft kunnen beheersen en daar naartoe is gereden. Ook heeft hij gezegd dat zij dat de rest van hun leven niet meer zullen vergeten en elke dag dat hij in de spiegel kijkt zal zien wat hij geflikt heeft. Hij merkte dat zijn woede steeds groter werd en dat hij dit dus had gedaan maar geen spijt had. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat het verdachte was die naar aanleiding van een conflict boos was op [slachtoffer] en daarom naar zijn woning is gegaan en hem in zijn woning heeft aangevallen.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank aldus van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging, wat met zich meebrengt dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest en waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij baseert zich hiervoor op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en houdt daarbij voor wat betreft de aard en ernst van het feit rekening met het feit dat verdachte naar aanleiding van een conflict het heft in eigen hand heeft genomen en het slachtoffer in zijn eigen slaapkamer zwaar heeft toegetakeld. In strafverminderende zin houdt hij er rekening mee dat verdachte en het slachtoffer het hebben uitgesproken, verdachte niet eerder voor geweldsfeiten in aanraking met politie en justitie is gekomen, de redelijke termijn van berechting is overschreden en dat verdachte zelf hulp heeft gezocht waardoor het nu goed met hem lijkt te gaan. Dat alles maakt dat de eis van de officier van justitie aan de ondergrens van de in de richtlijn weergegeven straffen voor dergelijke feiten uitkomt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit oplegging van een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd van één jaar. Daartoe wordt aangevoerd dat een onvoorwaardelijke (gevangenis)straf geen enkel doel meer dient. Zo zijn de problemen tussen verdachte en het slachtoffer opgelost en heeft verdachte zelf hulp gezocht wat tot een omslagpunt in zijn leven heeft geleid. Daarbij komt dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn van berechting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] tenminste twee maal met een klauwhamer op het hoofd en gezicht te slaan. Als gevolg hiervan had [slachtoffer] slechts enkele bulten en blauwe plekken en mag van geluk worden gesproken dat hij niet ernstiger gewond is geraakt. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Verdachte is namelijk tot het geweldsincident gekomen naar aanleiding van een conflict tussen hem en [slachtoffer] waardoor hij met een klauwhamer naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en hem vervolgens heeft aangevallen terwijl hij nog op bed lag. Verdachte is aldus verhaal gaan halen en heeft voor eigen rechter gespeeld. Door zo te handelen heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor geweldsfeiten in aanraking is gekomen met politie en justitie maar dat wel het taakstrafverbod van toepassing gelet op de aard van het feit.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 januari 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Hierin komt onder meer naar voren dat verdachte een lange geschiedenis kent van middelen- en psychische problematiek waardoor hij in het verleden delicten pleegde onder invloed van middelen en/of om in middelen te voorzien. Het vermoeden bestaat dat hij ten tijde van de huidige tenlastelegging ook onder invloed was van middelen. Hij beschikt niet over gedegen copingsvaardigheden en lijdt aan angsten en sociale fobieën. Dit alles maakt dat hij jaren middelen gebruikte om zich positiever en zelfverzekerder te voelen. Er werd de afgelopen jaren veelvuldig ingezet op gedrags-verandering zowel in een vrijwillig als verplicht kader maar verdachte viel tot 2022 altijd terug in het gebruik van middelen. Sinds er in juli 2022 een diagnose bij verdachte is gesteld, te weten ADHD en autisme, lijkt er sprake te zijn een positieve wending. Verdachte snapt zichzelf hierdoor beter waardoor hij meer duidelijkheid heeft om ingezette veranderingen vol te houden. Er zou geen sprake meer zijn van middelengebruik, al heeft de reclassering dit niet kunnen verifiëren. Beschermende factoren zijn: huisvesting, relatie met vader en financiën. De kans op recidive wordt op gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt aan verdachte op te leggen een straf zonder bijzondere voorwaarden. Omdat verdachte het afgelopen jaar zelfstandig hulpverlening heeft ingezet hetgeen vooralsnog lijkt te hebben geleid tot gedragsverandering, worden interventies of toezicht niet nodig geacht.
De straf
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal zij een lagere straf aan verdachte opleggen. Gelet op de ernst van het feit, de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zou oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede liggen. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. Gebleken is namelijk dat verdachte en [slachtoffer] het conflict samen hebben uitgesproken. Daarbij komt dat er inmiddels ruim twee jaar zijn verstreken waardoor niet alleen de redelijke termijn van berechting met twee maanden is overschreden maar verdachte in die tijd ook hulp heeft gezocht en hij zijn leven weer behoorlijk op de rit heeft.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis passend en geboden. Teneinde de ernst van het feit te benadrukken, verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nogmaals voor eigen rechter te spelen en het taakstrafverbod tot uiting te brengen, zal zij daarnaast aan verdachte een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest opleggen.

7.Beslag

De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen hamer aan [slachtoffer] omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen muts aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het impliciet primair onder 1 tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK Hamer (Omschrijving: g2396552);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 STK Muts (Omschrijving: g2396560);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2024.
Mr. Goossens en mr. De Jonge zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.