ECLI:NL:RBZWB:2024:7319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/422284 / HA RK 24-83
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft verzoeker, die in persoon procedeert, op 7 mei 2024 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. De Beer, die als rechter en kinderrechter optreedt in een jeugdzorgzaak. Het verzoek tot wraking is gedaan in het kader van een procedure waarin de Jeugdbescherming Brabant een verzoek heeft ingediend tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van verzoeker en wijziging van de zorg- en opvoedtaken. Verzoeker is van mening dat de rechter niet onpartijdig is, omdat hij vindt dat de rechter niet de juiste vragen heeft gesteld aan de minderjarigen tijdens de zitting. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat verzoeker geen feitelijke onderbouwing heeft gegeven voor zijn vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft besloten om geen mondelinge behandeling van het verzoek te houden en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De zaken met nummers C/02/420345 / JE RK 24-481 en C/02/420347 / JE RK 24-482 zullen worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANKZeeland-West-Brabant
Wrakingskamer
Middelburg
Zaaknummer / rekestnummer: C/02/422284 / HA RK 24-83
Uitspraak van28mei 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoeker,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek ter zitting van 7 mei 2024gericht tegen mr. De Beer, in zijn hoedanigheid van rechter, tevens kinderrechter, in deze rechtbank;
- het proces-verbaal van de zitting van 7 mei 2024;
- de mededeling van mr. De Beer van 13 mei 2024 dat hij niet in de wraking berust;
- de processtukken zoals opgenomen in de dossiers in de hoofdzaken met zaaknummers C/02/420345 / JE RK 24-481 en C/02/420347 / JE RK 24-482;
-de e-mailberichten van de griffier van de wrakingskamer van 16 mei 2024 aan mr. De Beer;
- het e-mailbericht van mr. De Beer van 16 mei 2024 aan de wrakingskamer met de mededeling dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen;
- de brief van de griffier van de wrakingskamer van 21 mei 2024 aan verzoeker.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van rechter, tevens kinderrechter mr. De Beer, hierna: de rechter, belast met de behandeling van het door de Jeugdbescherming Brabant (verder: de GI) ingediende verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de twee minderjarige kinderen van verzoeker in de procedure met nummer C/02/420345 /
JE RK 24-481 en het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken in de procedure met nummer C/02/420347 / JE RK 24-482.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten en de gronden van de wraking

3.1.
Verzoeker en mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder) hebben de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] .
Verzoeker en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de GI. Zij verblijven bij de moeder.
3.2.
Op 18 maart 2024 heeft de GI bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, team Familie- en Jeugdrecht, een verzoek ingediend tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen en een verzoek tot wijziging van de zorgregeling, in die zin dat de omgang tussen verzoeker en de minderjarigen wordt opgeschort voor onbepaalde tijd.
3.3.
De gezamenlijke behandeling van deze verzoeken heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Voorafgaand aan deze zitting heeft de rechter de minderjarigen apart gehoord.
Tijdens de zitting heeft verzoeker onderhavig wrakingsverzoek gedaan, gericht tegen de rechter.
3.4.
Verzoeker legt aan zijn verzoek tot wraking - volgens het van de zitting opgemaakte proces-verbaal - het volgende ten grondslag:

U zegt dat u de kinderen vanochtend gesproken hebben en dat ze mij niet meer willen zien.Wat is de reden? Ik heb ze niet mishandeld of iets.U zegt dat ze niet hebben verteld waarom ze dat niet willen. Dat lijkt me best gek. Heeft u ze dat niet gevraagd?U zegt dat ze het over trauma’s hebben. Het is aan u om te vragen welke trauma’s.U zegt dat ze daarvoor bij de hulpverlening lopen. Dat is gestopt.U zegt dat de kinderen heel duidelijk zijn. Dan stopt het. Ik wraak u gewoon bij deze. U heeft uw werk niet gedaan. Er wordt niet door de rechtbank gevraagd waarom ze geen contact willen.

4.De beoordeling

Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een partij een rechter die een zaak behandelt wraken op grond van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij moet worden vooropgesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief is gerechtvaardigd.
Beoordeling van de gronden
4.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit de door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond geen zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 4.2. worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is. Verzoeker heeft op geen enkele manier feitelijk onderbouwd dat sprake is geweest van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag - kort gezegd - dat de rechter aan de minderjarigen niet de door hem gewenste vragen heeft gesteld. Deze enkele stelling vormt op zichzelf onvoldoende grond voor wraking.
Het is aan de rechter die de zaak behandelt om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarnaast is het uitgangspunt dat de rechter bepaalt welke vragen hij tijdens het verhoor van de minderjarigen aan hen stelt. Dat verzoeker het met de inhoud van deze vragen niet eens is, mag zo zijn, maar deze enkele omstandigheid maakt niet dat de rechter tegenover verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief is gerechtvaardigd.
Verzoeker heeft overigens geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan aan de onpartijdigheid van de rechter kan worden getwijfeld.
4.5.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking van de rechter kennelijk ongegrond,
5.2.
bepaalt dat de zaken met nummers C/02/420345 / JE RK 24-481 en C/02/420347 / JE RK 24-482 zullen worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Peters, mr. Van der Lende-Mulder Smit en mr. Van Noort en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.